Dode werken leiden níet tot rechtvaardigheid; levende wél
Gedachten:
-
Niet het doods naleven van wetten, maar levend geloof in Jezus leidt tot rechtvaardigheid
4.6.1.
-
Niet ónze zogenáámde initiatieven, maar Gods werkelijke initiatief voert tot gerechtigheid
4.6.2.
-
Níet alléén maar wérken, níet alléén maar gelóven. Zelfs niet: geloven én werken. Nee: gelóven en van dááruit werken laat ons binnentreden door de poort van de gerechtigheid
4.6.3.
-
Ten behoeve van onze rechtvaardiging weet God dood en levend werk naar waarde te schatten
4.6.4.
-
Doods werk helpt ons van de wal van de gerechtigheid in de sloot van de ongerechtigheid
4.6.5.
-
Levend werk helpt ons uit de sloot van de ongerechtigheid op de wal van de gerechtigheid
4.6.6.
-
Als men jaagt naar rechtvaardigheid, is dood werk alleen maar ballast
4.6.7.
-
Dood werk geeft misschien tijdelijke rechtvaardiging bij mensen, maar geen eeuwige rechtvaardiging bij God
4.6.8.
-
Levend, rechtvaardig makend werk voert tot de hoogste toppen van geluk
4.6.9.
4.6.1.
Niet het doods naleven van wetten, maar levend geloof in Jezus leidt tot rechtvaardigheid
-Wij geboren Joden en geen zondaars uit de heidenen- wij wéten, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt úit werken der wet, maar dóór het geloof in Christus Jezus. (Gal. 2:15, 16).
Paulus trekt hier nogal fel van leer tegen zijn medeapostel Petrus. Die had een duidelijke pastorale blunder begaan:
-Hij bracht heidenchristenen ertoe, te gaan denken, dat zij pas volwaardige gelovigen zouden zijn, als zij hun christelijke vrijheid prijsgaven.
-Hij gaf hun het idee, dat de wetten van het Jodendom toch maar jé van hét waren.
-Door zijn houding moesten ze welhaast gaan menen, dat ze nóg niet tot de inner circle behoorden.
-Zijn optreden suggereerde, dat je pas helemaal in was, wanneer je de Joodse spijswetten ging onderhouden.
En nu zegt Paulus:
Hoe heb ik het nou met je Petrus! Dat kan je toch niet dóen jij en ik we zijn van afkomst zondaars, net als de Christenen uit de heidenen. We behoren echter toch wel allebei tot het volkje, jij en ik. We weten van de hoed en de rand. Was het daar vroeger allemaal zo gezellig? Kom nou, dat weet jij net zo goed als ik
Gezúcht hebben wij allebei onder al die voorschriften. Wij hebben vertwijfeld gezien, dat ons innerlijk níets opknapte, ook al sloofden wij ons uiterlijk nog zo af. Dat naleven van dode werken brácht ons eenvoudig niet in een levend, onbevreesd contact met God.
We zijn eruit gekrabbeld we hebben gezien, dat het geloof in Jezus ons over alle vroeger onneembare- hindernissen heen tilde. En nú!!! Nu kruip jij weer in die oude wetten terúg!! En al die anderen, die de vrijheid van Jezus wél, maar de slavernij van de oude wetten níet kennen die laat je met je méékruipen!
Maar dat kán toch helemaal niet.
En zo gaat hij nog een poosje door. Voor ons onderwerp echter hebben wij aan het vorenstaande wel voldoende.
Hoe kunnen wij deze geschiedenis nu eens in een verhaal van deze tijd navertellen. Laten we het zó eens proberen:
Vroeger thuis, hadden ze alles keurig in vakjes. Eens was er met de kerst ijs. Eerste kerstdag viel op maandag. Hij vroeg aan zijn vader:
Pa, mag ik op de kerstdagen schaatsen!?
(Zondag viel uiteraard- zó al buiten beeld).
Zijn vader zei:
Eerste kerstdag is gelijk aan een zondag, tweede kerstdag is een menselijk verzinsel (!). Dán mag jíj schaatsen!
Kijk, dat soort werk hè. Je wist altijd, waar je aan toe was. Maar, in déze traditie, die hij later overnam, zat géén vakje, dat hem in de goede verhouding tot God bracht. In zijn wanhoop schreeuwde hij tot God om hulp:
Heer, ik héb het niet: ik ben zo kien op zondagsheiliging, maar het is zo dóóds allemaal. Ik heb geen levensheiliging, hélp me!
Toen gleed er een lade open, die hij nooit gezien had. De inhoud was: geloof in Jezus. Toen hij dát geloof als een jas om zich heen sloeg, was hij opeens niet bang meer voor God. Hij kreeg het idee, dat de hand van een Vader op zijn hoofd lag. Het geloof in Jezus had hem eindelijk in de rechte verhouding tot God gebracht. Al zijn dode werk had hem niet kunnen brengen tot de hoogte, waar hij nu op de vleugels van dat geloof wiekte.
Later kreeg hij contact met allerlei mensen, die zo uit de wereld in Jezus waren gaan geloven. Zij wisten niets van op zondag geen ijsje kopen, maar wat máákten ze een blijde indruk.
Hij kreeg wat gezag in die kring; er begon een gemeente te ontstaan. Toen kwamen er nieuwe bezoekers, die erg belíjnd waren
er ís een strijd tegen boze machten (Ef. 6:12). In hún visie was die worsteling echter wel heel érg overzichtelijk.
Zij trokken maar een vakje open en daar wás weer een boze macht.
-Een slechte beïnvloeding door te veel televisie kijken.
-Een demon, die maakte, dat je te uitbundig Sinterklaas vierde.
-Een occulte binding, omdat je als kabouter de padvindsterbelofte had afgelegd bij de totempaal.
En zo nog honderd vakjes meer het werd zo statisch!
Hij werd een beetje bang voor die resolute aanwinsten. Zij wisten het eigenlijk nét zo goed, zij het in iets andere vorm, als zijn vader zaliger gedachtenis.
De vakjes uit zijn jeugd ze waren niet goed dicht ze waren niet goed dicht ze waren niet degelijk wéggespijkerd. Ze floepten open vulden zich met de quasi nieuwe inhoud. Hij deed met de nieuwkomers mee!
Velen van de gemeenteleden-van-het-eerste-uur volgden totdat het kleine keffertje kwam: een van zijn medeoudsten.
Nietig, mager, kaal kereltje; had, wat betreft representativiteit, alles tegen, vergeleken met de rijzige gestalte en de prachtige, grijze haardos, waarmee hijzelf gezegend was.
Maar poets hem niet uit! Rechtuit, zonder grof te worden, niet afgeremd door het verschil in postuur, onbevreesd (Phillip. 1:14), onbewimpeld tóch: liefdevol: zó was zijn vermanen. Hij waarschuwde indringend tegen deze nieuwe verschijningsvorm van wetticisme.
Dát opende zijn ogen. En opeens zág hij het weer:
Ik ben toch wédergeboren; dícht die vakjes en nu voorgóed. Want: als zij opengaan, gaat de lade, de kort geleden ontdekte láde, dícht.
Hij vernagelde de vakjes. De nieuwkomers zwenkten af. De gemeente herademde. Het levende geloof, dat je blij deed zijn met God, was er weer. De nare insluipsels, die je schichtig voor God maakten, waren verdwenen.
U opnieuw geborene- hebt mogelijk ook nog vakjes, met ideeën zoals:
-Ik moet mijn bést doen. Ik moet dat vermoeide lichaam van mij elke avond naar een samenkomst toe slepen, waar je geweest móet zijn.
-Als je die muziekgroep of spreker of evangeliste niet hebt gehoord, hoor je er eigenlijk niet bij.
-Ze moeten niet van mij kunnen zeggen, dat ik nergens meer kom, dat ik uit de vreugd ben.
Ga nu echter niet gejaagd met een hamer zwaaiende, met spijkers tussen uw lippen geklemd, op zoek naar dicht-te-rammen vakjes. Hij-van-zoëven sloeg wél aan het timmeren. Die vakjes van hém stonden ook wel zó uitdrukkelijk open te zijn. Bij u kieren ze nog maar.
Bid gewoon tot God:
Vader: in de naam van Jezus: mijn lade van het geloof in Hem knelt nog wat. Help mij om die la wijd open te schuiven. Die vákjes ik, wéét het die gaan dán klemvast dicht.
Dank U Heer, dat ik nu héél scherp en voor áltijd hoop ik-dít zie:
omechanische toepassing van regeltjes, die al worden ze aangepast- toch weer voorbijgaan (Col. 2:22) níets waard voor mijn verhouding met U.
oGeloof in Jezus, nooit eender, altijd verrassend, altijd nieuw: álles waard voor mijn rechtstaan voor U.
oDood werk leidt van de rechtvaardigheid áf, levend geloofswerk leidt er naar tóe.
O Heer, wat ben ik blij, dat U mij helpt, om die hele vakjeswand úit te breken en bij het grof vuil te gooien (Philip. 3:8). Die hele muur ga ik nieuw pleisteren en versieren. Ik weet nog niet precies, hoe die versiering eruit gaat zien. Ook dát gaat u tonen (1 Joh. 3:2).
Het ís feest het blíjft feest het wordt steeds gróter feest.
-Wie is wijs en verstandig onder u?! Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid. (Jac. 3:13).
Wat Jacobus híer zegt, zou uitgebreider- als volgt kunnen worden weergegeven:
Kom óp allen, die zichzelf wijs en verstandig nóemt. Het kan best zijn, dat het zo ís hoor. Het is heel wel mogelijk, dat je de werkelijk hemelse manier van optreden hebt bereikt. Ik wil het dan echter wél zíen. Stap er eens in: in dat schoeisel van het uit willen dragen van de boodschap van échte vrede (Ef. 6:15).
Laat eens zíen, dat die schoenen je passen. Er zijn twee wachtwoorden:
-Goede wandel
-Wijze zachtmoedigheid.
Als je die sjibbolets (Richt. 12:6) niet goed kunt uitspreken, val je door de mand. Als je innerlijk verknepen bent door jaloersheid en zelfgerichtheid, wees dan maar stil en pronk niet met plastic veren (Jac. 3:14). Je hebt dan de hemelse wijsheid niet, maar een giftig surrogaat (:15).
In plaats van een goede wandel toon je raar schuinsgemarcheer. Wijze zachtmoedigheid is ver te zoeken. Er gebeuren onwijs harde dingen (:16).
Weet je, wanneer je geen sibbolet meer zegt, maar sjibbolet(als boven)
Weet je, wanneer ik gerust kan zijn op die goede werken van jullie
Weet je, hoe die wérkelijk blijken uit zachtmoedigheid, wijsheid en een goede
gang door het leven
Weet je, wanneer je in de schoenen van het goede werk kunt stappen, zonder
dat ze klemmen of losschieten
Weet je, wanneer je vernietigbaar werk gaat ruilen voor onvernietigbaar?
-Als je ziel en geest schoon zijn van allerlei smerigheid.
-Als je zoekt naar alles, wat vrede sticht.
-Als je vriendelijk en gezeglijk bent.
-Als je geen partij kiest voor de sterkste.
-Als je niet lacht tegen iemand en even later een roddeldolk in zijn rug steekt.
-Als je wílt en kúnt helpen, overal, waar geestelijke averij is.
-Als de mensen van die hulp-van-jou in redelijkheid nooit een wrange nasmaak kúnnen hebben (:17).
Gerechtigheid is nu eenmaal een vrucht, die niet kan gedijen in een klimaat van onvrede, met al die kliemerige gietbuien; die hágeljachten van jaloezie, egoïsme, ruzieachtigheid, onzindelijk denken, onvriendelijkheid, ongezeglijkheid, partijdigheid en stiekem gedoe.
Vrede ván binnen en náár buiten, dan slaat die vrucht van gerechtigheid áán (:18).
Tot zover deze parafrase op de hier door Jacobus geschreven woorden.
U wedergeborene- vindt in deze woorden een uitdaging. Ook tegen ú zegt Jacobus:
Nu, wat héb je?!
En u zegt:
Hier ben ik, uitdager. Alle goede eigenschappen, die ik van mijzelf ga opsommen, zijn alleen maar te danken aan Jezus en aan mijn geboorte uit God. Zij houden alleen maar stánd, als ik bínnen het bereik van de Heilige Geest blijf (Gal. 5:25).
Dát wou ik éérst even gezégd hebben. Wel hier komen ze:
-Ik maak een recht spoor met mijn voeten (Hebr. 12:13). Ik hoef niet meer de fouten van anderen door de vingers te zien, omdat ik zélf ook niet deug, neen; ik kan op een bétere manier zachtmoedig zijn ten opzichte van hun miskleunen.
-Ik heb de strijd gestreden, die anderen nog strijden. Jezus kende alle verzoekingen helemaal (Hebr. 2:18); ik ken ze ook al tamelijk diepgaand. Door Goddelijke wijsheid geleid, ben ik méér dan overwinnaar (Rom. 8:37). Dat gun ik ook aan hén.
-Ik benijd medegelovigen niet meer. Ik plaats mijzelf niet meer in het middelpunt van mijn denken. De Geprezene staat daar.
-In het gezin, waartoe ik behoor, gaan er ordenende, rustbrengende impulsen van mij uit .
-Op mijn werk ben ik sfeerverbeterend bezig. Lasteraars verliezen de moed tot verder kwaadspreken, wanneer ik mij voeg in hun gezelschap.
-Nutteloze conflicten demp ik af. Ik kan raad aannemen, ook al is die nog zo onhandig verpakt.
-Mijn hart gaat uit naar de beschadigden van onze samenleving. Bij zieken kom ik niet alleen met druiven, peren en perziken ik heb daarnaast een geestelijke fruitmand bij me.
-Het ís bij mij niet meer:
Zo de wind waait, waait mijn jasje.
Vroeger noemden zij me: trucen Luuk, maar dat is óver.
Als u dát kunt zeggen, dan bent u wijs en verstandig. Dan hoeft u niet meer te klappertanden van schrik, wanneer er een beroep wordt gedaan op uw voorraad goed, hemels werk. Dan hoeft u niet meer zenuwachtig het een en ander uit uw levenswandel wég te moffelen. Dan hoeft u niet meer mild en levenswijs te dóen dan bént u het.
En, als u het nog niet kúnt zeggen? Wel, u bent op weg. Het zit er in; u wilt niets liever dan dat het eruit komt. Daarom; trek de schone kleren van nieuwe, blijde activiteiten áán. Ze zíjn ervoor om aangetrokken te worden. Het ís niet zo, dat u er alleen naar mag kijken; u mag er ook aankomen.
Tot het tonen van uw goede werken wordt u niet alleen úitgedaagd; zij worden ook van u verwácht. Uw mede wedergeborenen zien er reikhalzend naar uit, dat u niet langer treuzelt op de steiger. Zij zullen juichen, wanneer u instapt in de boot van Gods werkers. Zij verlángen ernaar, dat ook uit úw handen werk komt, dat de eeuwigheid verduurt.
Zij húnkeren ernaar, dat u het laatste restje oud, vaal, lamlendig geschutter wegspoelt.
Zij klappen in de hánden, wanneer u alle ramen wijd open gooit voor het nieuwe het frisse het van tintelend leven bruisende.
U groeit ernaar tóe om aan die verwachting, aan élke, nóg zo hoog gespannen verwachting te voldoen.
Iemand zegt, wat aarzelend:
Een beetje bedenkelijke zaak, dacht ik, wanneer je Jacobus zoveel extra woorden in de mond legt. Het is toch gevaarlijk, wanneer je iets gaat toevoegen aan de bijbelse boodschap (Op. 22:19)?! Of zie ik dat nu te zwaar in?
Een waardevolle opmerking, vooral ook om de prettig aandoende voorzichtige manier, waarop hij wordt gemaakt. Harde, vijandige tegenwerpingen hebben meestal tot gevolg, dat de aangesprokene finaal dichtklapt, zo gesloten wordt als een oester. De gedachtewisseling lijdt dan schade.
Als antwoord dít: het in de bijbel vermelde is in vele gevallen het hoogst noodzakelijke minimum. Alle boeken van de hele wereld zouden de boodschap, die Jezus bracht, niet kúnnen bevatten (Joh. 21:25).
Een voorbeeld van het verantwoord uitbreiden van het hoogst noodzakelijke:
Iemand behandelt met u de wonderbare spijziging. Hij begint met te zeggen, dat daarbij wel twintigduizend mensen betrokken kunnen zijn geweest (Matth. 14:21). Vervolgens stelt hij, dat het voedsel uitdelen aan die grote groep úren zal hebben geduurd. Zijn gevolgtrekking is, dat in die lange periode iedereen in de gaten kreeg, welk immens wonder er gebeurde.
Een grote lofprijzing moet dan wel het logische antwoord zijn geweest, zo concludeert hij. En dan is het heel begrijpelijk, zo luidt zijn slotconclusie, dat Jezus later zijn discipelen moet dwíngen om weg te gaan (Matt. 14:22).
Het verlaten van de plaats, waar zulke heerlijke dingen waren geschied, was voor hen haast: niet-om-te-doen.
Vanuit die laatste gedachten bouwt hij dan zijn preek op, maar dát is nu verder niet van belang.
Ik neem aan,dat u het van díe spreker hebt kunnen nemen, dat hij heel terughoudend- aan inlegkunde heeft gedaan. Ik ben net zo voorzichtig te werk gegaan als hij. Ik heb in eigenlijke zin- níets toegevoegd.
Neemt u het van míj dan ook, wanneer ik een enkel keer zo eens handel.
-Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen (Ef. 2:10.
Paulus richt zich hier tot mensen, die vroeger geestelijk gezien- níets hadden. Mensen, die in die ongeestelijke toestand- ook nog eens het laagst mogelijk geklasseerd waren (:11).
Mensen, zózeer zonder God, dat het werkelijk hópeloos met hen gesteld was (:12).
Mensen echter, die van eindeloos veraf, opeens heel dichtbij de goede en blijde dingen zijn gekomen. Waardoor?! Zij hebben persoonlijk de betaling dóór Jezus van hún schuld aanvaard (:13). Een geestelijke wet maakte, dat zij áltijd verder weg bleven van God dan ánderen méér bevoorrechten. Die wet is door Jezus voor hén buiten werking gesteld. Er zíjn geen geprivilegieerden meer op de manier van vroeger. Múren zijn weggebroken, wat één moest zijn, ís één (:14, 15).
Vijandschap maakt plaats voor vrede. Zó komt er harmonie met God (:16).
Veraf en dichtbij: verouderde begrippen. Door de poort van Gods Geest stromen de gelovigen eensgezind binnen in Gods rijk (:17, 18). Een nieuw fundament voor elk nieuw mens (: 19, 20).
En wat wórden die nieuwe mensen témpels voor God, wóningen voor God (: 21, 22).
Het leven in Gods rijk is echter geen luieren. Dat fundament ligt er niet voor niets. De begrippen tempel, woning voor God, houden wat ín.
Zulk een grote sprong vooruit als bovenomschreven nodigt uit tot actie.
Welke actie dan wel?!
De nieuwe mens, als door God via de wedergeboorte verwekt, gemaakt ín de oude mens. Die oude mens verdwijnt. Die kon maar één ding: op een oude, aardse, doodse manier werken. Maar de nieuwe mens is door Jezus zó prachtig geschapen, met een ingebouwde begeerte naar goed, hemels, levend werk. Rondkijkend naar jonge, nieuwe, veelbelovende activiteiten. Van tevoren al bereid om wanneer zulk werk zich vóór doet- daarop ín te duiken.
En het dóet zich voor, het lígt klaar. Goed werk! Torenhoge voorraden, door God zelf aangelegd, wachten op afnemers. Voor elck wat wils alle soorten alle maten; allemaal levenslang gegarandeerd.
Misschien was u vroeger wel zo iemand van héél dichtbij(: 17): presidentkerkvoogd, elke zondag present in fraai gebeeldhouwd voorgestoelte.
Nú: bekeerd en wedergeboren: vanaf uw eenvoudige klapstoeltje denkt u nog wel eens terug aan de kunstig bewerkte ouderlingenbank. Vanuit uw ooghoeken kijkt u wat onwennig naar de dolenthousiaste dame naast u: vast en zeker iemand met een verleden, maar in ieder geval geen kerkelijk (:11). Maar dan corrigeert u zichzelf zíj een verleden ík ook ík een toekomst zíj ook. Een muur valt wég (:14). Achter die wegvallende versperring opent zich een perspectief van levend, onvernietigbaar werk, aangepast aan uw aard.
Dat éven terugverlangen naar vroegere éér de vleespotten van Egypte (Num. 11:5)- dood, tenietgaand gedoe, evenals dat een ogenblik neerkijken op de ander. Maar die níeuwe gedachte is voor de eeuwigheid.
Misschien was u vroeger wel zo iemand van veraf(Ef. 2:13). Uw grootouders deden er al niets meer aan, laat staan uw ouders. En ú?!
Iemand zei eens tegen u:
Met Pasen herdenken wij, dat Jezus is opgestaan.
Weet u uw reactie nog: hoe u oprecht verbaasd-lachend zei:
Nou en wat zóu dat? Ik ben vanmorgen toch ook opgestaan?!
Dat was allemaal tamelijk hopeloos toen (:12). Maar nu bent u wedergeboren. Vanaf uw klapstoeltje kijkt u een tikje wantrouwig naar de deftige heer naast u. Even denkt u:
Die zal zich wel veel beter voelen dan ik.
Maar die dwaze gedachte vervluchtigt. Opeens weet u het weer:
Hij en ik we staan voor hetzelfde. Door die saamhorigheid, die eenheid, is alles tussen God en ons allebei aan het goed worden(:16). Vrede voor hem, vrede voor mij, vrede tussen ons beiden (:15).
En in een flits hebt u het idee, dat u met die blijde gedachte iets vreugdevols naar u hebt toegehaald. Iets nóg meer glanzends dan u al had: een motivatie voor positief denken met eeuwigheidswaarde.
Wacht even: een vraag.
Kom nóg eens met een voorbeeld; dood werk; levend werk; ik heb het nóg niet duidelijk genoeg vóór me.
Rogier is best een aardige vent. Legt gemakkelijk contacten. Is hartelijk, maar ook op een eigenaardige manier wat streberisch. Hij wil áltijd gezíen worden. Heeft een representatieve taak; bezoekt dikwijls recepties, maakt er daar een sport van, iedereen te begroeten, overal zo eens een praatje te maken. Er is daarbij de lichte dwanggedachte, ze allemaal te móeten afwerken.
Gesprekje na afloop tussen twee kennissen:
Rogier deed maar weer zijn bést, vanmiddag.
Ja, wat wás hij weer verschrikkelijk aanwezig.
Hij heeft nu letterlijk iedereen op de schouder geslagen.
Echt dood, onecht werk. Rogier békaf, komt thuis:
k Heb ze weer állemaal ontmoet!
Zijn vrouw:
Maar waar blijft de promotie?!
Maar let wel als in dit leven nu eens iets nieuws geschapen zou worden, is er een prima voedingsbodem, met als elementen: vriendelijkheid en goede contactuele eigenschappen.
Talenten, geestelijk gezien, nu nog braakliggend. Als hij er wezenlijk mee kan gaan werken, kom dán eens kijken, zie óók, hoe er daarnáást nu nog onvermoede komen bovendrijven (Matt. 25:17).
Jaren later Rogier is bekeerd, wedergeboren en gepromoveerd (Luk. 12:31). God is bezig, hem nieuw te maken. Geen restauratie, geen renovatie, maar innovatie. Jezus Christus is hem aan het herscheppen.
Op een party staat hij ontspannen van zijn gevulde halve eitje te genieten. Met zijn glas in de hand, wacht hij rustig op aanwijzigen van Gods Geest.
Gesprek na afloop tussen twee kennissen:
Wat houdt Rogier zich tegenwoordig gedeisd hè. Zeg, dat is waar ook: jullie twee waren een hele tijd in gesprek. Wat hád hij?!
Kijk, ik heb de laatste tijd wat vragen; ik wou die wel eens graag met iemand dóórspreken. Het was, of hij het róók. (1 Cor. 12:8).
Sorry hoor, ik wist niet, dat het zó privé was. Overigens: hij doet tegenwoordig zijn best om níet op te vallen en nu juist vált hij op: heel typisch.(Mark. 7:24).
Echt levend werk. s Avonds is Rogier fris. Waarom?:
-God maakt je niet moe.
-Hij is een prima Werkgever.
-Onder het werk dóór geeft Hijje nóg een verjongingskuur (Ef. 4:23) en een facelift (Spr. 15:13).
God had onder andere- goede werken bedacht, in het bijzonder te verrichten door party-hoppers. De voorraad werd tot dusver nog niet bijster aangesproken, maar nu komt er schot in. Rogíer is er in gestapt. Het lag voor hem klaar: niet te besmeuren levend, eeuwig werk. Hij aanvaardde die glorieuze uitdaging. Van zijn oude hoe kweek ik vrienden en goede relaties techniek is niets overgebleven.
Liefde was daarin te zwak, eigenbelang te sterk. Maar nú gaat hij eeuwige vriendschapsbanden aan. Hij heeft de deur wíjd open gezet voor mannelijk en sterk bezig zijjn (1 Cor. 16:13). Zo ook ú.
Nog een voorbeeld,
wordt er gevraagd.
Niet zo wuft; niet zo frivool
ogevuld half eitje, glas sherry (heel ver weg, let vooral op sherry). (Luc. 15:30). (Te moeilijk, daarom een handreiking, wie zei nu, dat er sherry in dat glas zat).
Niet zo triviaal, zo omlaaghalend
ospeciale goede werken voor public relation officers
liever iets degelijks.
Goed; Arjan is een wedergeboren predikant (als dát niet súpersolide is).
Op evangelisatiezondag vorig jaar spoorde hij de gemeente aan om van Jezus te getuigen. Opeens zag hij al die honderden mensen daar zitten in hun nette kleren, omwolkt door het verlangen naar koffie; het was wat laat geworden.
Wat vinnig zei hij:
Dóe nu toch wat. Jullie consumeren maar preken, zit ook deze lange dienst dan maar weer uit (dit móet nu eenmaal in september); maar jullie komen niet in actie.
Hij had gelijk, maar gelaten, weer íetsjes meer gefrustreerd, schuifelde de schare even later het gebouw uit. Levend werk, die preek, maar toch onmiskenbaar met iets doods, drijverigs, drammerigs.
Arjan is in de volgende septemberperiode nóg meer gerijpt. Het is wéér evangelisatiezondag. Opnieuw wekt hij de gemeente op, leesbare brieven van Jezus te zijn (2 Cor. 3:3). Hij vraagt hun om de mensen ook mogelijkheden te geven om zulke brieven metterdaad te lezen. Opeens ziet hij al die honderden mensen zitten in hun nette kleren en omgeven door de gedachte:
Wij willen best, maar hóe. Eigenlijk zijn wij dwalende schapen: op zoek naar zínvol geloof (Matth. 9:36). Hélp ons dan toch (Mark. 9:24).
En met iets heel zachts in zijn stem zegt hij:
Jullie wíllen, maar jullie kúnnen niet. Wij gaan God vragen, dat niet-kunnen te veranderen in: kunnen.
Hij heeft nú hóger gelijk. Dat gelijk van vorig jaar was láger, omdat hij toen dacht:
Als Jezus wel eens een standje uitdeelde (Matt. 17:17), mag ik dat ook.
Nú weet hij, dat niet alles, wat aan Jezus was toegestaan, ook aan hém is geoorloofd. Voorzichtig-bescheiden gooit hij het steeds meer over de veilige boeg van de liefde.
Later zijn de actieplanning vergaderingen bomvol. Geredde levens zijn middellijk de oogst van zijn levende werk. Werk, waaraan al wéér minder doodsheid, opjutterij en opzweperij kleeft.
Wat hadden Rogier en Arjan gemeen?
Al kwam het er in de verhalen niet zo uit: soms was er in hun innerlijk opeens een nare gedachte. Een overlegging zó lelijk, dat die niet van henzélf kón zijn. Zij hadden in de gaten, dat de duivel hun iets influisterde en líeten hun wezen niet door hem bevrúchten (Jac. 1:15). Zij zeiden:
Weg, beschadigende gedachte; in de naam van Jezus (Mark. 16:17).
Soms was er in hun innerlijk een gedachte, zó edel, dat die evenmin van henzélf kon zijn. Zij hadden in de gaten, dat Gods Geest hun raad gaf (Jes. 30:21).
Zij zeiden:
Blijf genees mij; verhóóg mijn kwaliteit gedachte van God.
Het werk van Jezus volgelingen is onvernietigbaar
-Ik (Johannes) hoorde een stem uit de hemel zeggen: schrijf:
Zalig de doden, die in de Here sterven van nu aan
Dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. (Op. 14:13).
In de laatste tijd vóór Jezus terugkomst, ontstaan er voor degenen, die Hem volgen, mogelijkheden, als nóóit tevoren. Er zijn volhouders, die door alles heen Gods aanwijzingen in acht blijven nemen en loyaal blijven jegens Jezus (:12). Zij kríjgen toch kansen!
Door de doop in de Heilige Geest, ontvangen zij het vermogen om wérkelijk goed, onvernietigbaar, geestelijk werk te leveren. Dat brengt hen dat is waar- in extra zorg. Zij dringen de duivel op zijn eigen terrein terug. Hij biedt vinnig tegenstand. Dat is altijd zo; de frontsoldaat heeft het harder dan de bureausoldaat. Maar als het goed is- heeft degene, die dáár is, waar de kogels fluiten, méér kans op een onderscheiding.
In Gods dienst gaat het altijd goed. Er kómt een lintje: rust na moeite. WaaromDat werk van hen, dat goede werk, dat zij gedaan hebben, in overleg met Gods Geest, doorstaat elke tankaanval, elke bazookabeschieting, elke raketvoltreffer. Mochten zij in die strijd lichamelijk sterven, geen nood: eeuwige armen vangen hen op (Deut. 33:27). Voorbij is de tijd van het voze, brekelijke, kwetsbare, dóde werk. Ongeschokt staat hun gave, onbreekbare, onkwetsbare, lévende werk. Zalig uitermate gelukkig- wachten hun geest en ziel op de eerste opstanding (Op. 20:6) der doden (Hand. 24:15). Dan worden die beiden ook nog eens met een nieuw, onbeschrijflijk mooi lichaam verenigd (1 Cor. 15:42-44).
Vroegere geslachten kenden die verrukking niet. Het volle licht was nog niet geopenbaard (Col. 1:25). Er waren ook tóen mensen, die het echt wel ín zich hadden(Job. 19:25), (Ruth 1:16). Maar zíj kregen geen kans, om zich helemáál waar te maken. Nú in deze laatste tijd- zitten zíj op de tribune (Hebr. 12:1). Ademloos kijken zij toe, hoe het laatste elftal de beslissende goals scoort. Het winnende doelpunt: -niet stuk te maken levend werk- maakt het ook hún weer mogelijk om verder te komen (Hebr. 11:40).
O, dat heerlijke van nu aan.
U wedergeborene- leef in dat nú. U zit in dat finale-elftal. U scoort. U houdt God vast en bent trouw aan Jezus. Gods Geest werkt in ú. U levert gaaf werk, dat zijn glans niet verliest. Uw dode werk hebt u ván u geworpen. Láát het maar teniet gaan. U doet het niets meer (Phil. 3:8). U heeft uw huis met bezemen gekeerd; ál het oude, bedorvene, weggehaald. Feest is het voor u in het prachtige huis van uw levende werken (1 Cor. 5:8).
Hoor hem,
zeg u:
Hoor hem nóu toch weer!. Doet net of wij-gelovigen-samen helemaal het einde zijn en dan moet je de áfval zien, die er is hij is véél te opgewonden!
Neen, niets te opgewonden. Die afval moet er komen (2 Thess. 2:3), maar dat is niet het héle verhaal (Op. 22:11).
Laat de duivel u niet wijs maken, dat er niets gebeurt sinds 1959 heb ik deel aan opwekkingsbewegingen. Ik heb sindsdien veel betrouwbare berichten ontvangen over wonderen en andere heerlijke gebeurtenissen. Een bloemlezing daaruit zou een boek vullen met dezelfde zeggingskracht als Handelingen. Dat bijbelboek is het enige, waaraan nog dagelijks geschreven wordt. En zég, dat er wat bijkomt. Daarom ben ik terecht enthousiast over uw collectief.
-(De twee reizigers naar Emmaüs) bleven met sombere gezichten staan.Eén van hen, genaamd Kleopas, zei tot (Jezus, die zich bij hen had gevoegd):
Zijt gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat gij niet weet, wat daar dezer dagen geschied is?!
En Jezus zei tot hem:
Wat dan?
Zij zeiden tot Hem:
Hetgeen geschied is met Jézus de Nazarener!... een man, die een profeet was machtig in werk en woord voor God en het ganse volk.
(Luc. 24:17-19).
Zon ontzettend verdriet!... dat móet je van je afpraten Wat heb je Jezus líef gehad!... die Godsman die sprák en die dééd!!... nóóit vertoond.
Ere brengend aan de Verhevene heilbrengend aan het volk.
En nú Jezus: dood (:20). Elke verwachting: dóód (:21). Toch: een vage hoop; ach, eigenlijk te gek om over te praten (:22-24). Je zegt het nóg maar weer eens uit tegen een onbekende, die toevallig dezelfde kant uitmoet als jij. En dan begint die man te spréken: net als Jezus altijd sprak. Het wordt allemaal zo duidelijk (:25-27).
Je hart je hart bárst bijna van spanning die man die man ís Jezus:
-Altijd een Redder in de nood (Matt. 14:31) nu ook
-Altijd pittig eerlijk in zijn vermaningen (Matth. 17:20)nu ook
-Altijd uitermate instructiefnu ook
Nee, dit kan niet néé (Luk. 24:22).
En dan is het tóch zo (:30). Jezus is helemaal terug van weggeweest. Niet kléin te krijgen; heeft de dood overwonnen.
Zijn woord, zijn werk, Hijzélf onvernietigbaar gebleken.
Mensen, wat fíjn toch allemaal hè: zón Meester te hebben! Kleopas en zijn reisgenoot hielden de herinnering vást. Zij kónden die profeet met zijn woorden, werken en wonderen niet vergeten. En: opeens wás Hij er weer. Hij legde uit, waarom alles zo was gelopen. Hij maakte duidelijk, hoe het lijden had gediend om werk en woord te onderstrepen; eeuwige luister daaraan te verlenen (:25-27).
En al ís Hij dan opeens weer weg (:31); uit hun hárt raakt Hij nóóit meer weg.
Dít moet vertéld worden (:33). De andere getuigen van de opstanding (Hand. 1:22) zijn hun echter met blijde uitroepen nog vóór (Luk. 24:34). Dan pas krijgen zíj de gelegenheid om met hún heerlijke verhaal de feestvreugde nog te verhogen (:35).
Zon man zo groots, zo levend van werk: achteraf bezien kón dat immers niet kapot (:26). Kan íemand levend werk eigenlijk wel kléin krijgen?
U wedergeborene- volgt Jezus op de voet.
Wel: Hij is het wáárd!!
Zon Vriend; kijk Hem nu toch weer eens bezig met die Emmaüsgangers:
-Erbij, wanneer het nodig is
-Zo to the point.
-Niet zoetelijk (:25); wél bouwend (:26, 27).
Weer precies dat van leven bruisende werk en woord, waarin Hij altijd zo sterk was.
En dan dat eindeloos heerlijke, dat Hem van vriend tot Vriend maakt. Hij is Gód Hij is Overwinnaar, ook over de dood. Hij is met zijn machtige activiteiten weer aanwezig en dat blíjft zo; altijd en altijd. Honderd geslachten later nóg zo.
Ook al ben je maar met weinigen (Matth. 18:20) in eeuwigheid onverzwakte Krachtbron (Hebr. 13:8).
Zekerheid, die onvernietigbaar is.
Volg Jezus nóg meer op de voet. Bij Hem en zijn altijd aanwezige machtige wonderen en woorden ben je veilig. Hij geeft het voorbeeld, hoe levend werk eimand blijft volgen, zelfs door de dood heen.
De vlag uit voor zulke daden de vlag uit voor zon Leider.
-De dag des Heren zal komen als een dief. Oop die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan en de áárde en de wérken daarop zullen gevonden worden (2 Petr. 3:10).
Onze wereld zal niet altijd op de manier van nu blijven functioneren. Al die staten de grote en de kleine geschillen en de organisatie De Verenigde Naties, die nog zowat probeert te redderen.
Jezus komt eenmaal terug als de grote Wereldpresident (Jes. 23:1). Het is hier niet de plaats om daarop in te gaan. Beknopt is dat gebeurd in 1.6. en 1.7. In een later deel kom ik er nader op terug.
Voor het moment wil ik er dít van zeggen: de dag, waarop Jezus het leiderschap aanvaardt, komt toch nog als een verrassing'.
Dat is zélfs het geval voor degenen, die Hem tot hun heil verwachten (Hebr. 9:28). Hoopvol houden zij altijd wel rekening met de dag. In harde verdrukking heeft hun christocentrisch werk elke test doorstaan. Blij vóelen zij als het ware, dat hun verlossing eraan komt(Luc. 21:28). Zij nemen de voortekenen waar (Matt. 24:33) maar dag en uur wetenschap dienaangaande is niemand gegeven (Mark. 13:32).
Op die dag zal iedereen (Op. 1:7) een grote beroering in de geestelijke wereld waarnemen (2 Thess. 1:10; Op. 16:21). De duivel raakt voor een lange tijd elke beslissende invloed dáár kwijt (Op. 20:2). Alleen wat zielige restjes van die invloed, de moeite van het noemen nauwelijks waard, worden later gaandeweg ópgeruimd (Jes. 65:20).
De met Gods Geest vervulde wedergeborenen daarentegen nemen voor altijd (Dan. 12:3) hun plaatsen in Gods rijk in. Niet alleen hun geest en ziel, maar ook hun lichaam (Op. 11:11) heeft deel aan die overwinning (1 Thess. 4:16, 17).
De wereldbevolking zal merken, dat allerlei zekerheden hun kracht verliezen. Wereldgodsdiensten hebben opeens geen boodschap meer. Zij hebben voortaan geen enkele zeggingskracht (Op. 16:19). In de moeilijkste laatste tijd voor Jezus komst (Dan. 12:7) hebben de ordenende machten het onderspit gedolven. De tegenhoudende krachten zijn weggespoeld in de door de antichrist ontketende chaos (2 Thess. 2:7).
Politie, leger, wetgeving, ambtelijke en semi-ambtelijke bemoeiingen : het zijn zwakke en armelijke wereldgeesten gebleken (Gal. 4:9) van onmisbaar belang in normale en zelfs abnormale tijden. In die laatste volslagen hectische- periode (Marc. 13:19) worden die grondelementen van een leefbare maatschappij echter als het ware met vuur verbrand, evenals het naamchristendom (Op. 17:16).
Twéé vastigheden blijven echter:
-deze planeet met zijn land en water, bergen en dalen, wouden en velden, dieren en mensen, blijft zijn banen rond de zon trekken. Pas véél, véél later komt dáárin mogelijk verandering (Op. 21:1), die dan tevens verbetering is.
-De hele mensheid is beroofd van álles, wat tot dan toe vastheid bóód. Zij kan dan echter ook met een schone lei begínnen. Er ligt een nieuwe orde kláár. Het goede werk van God, door wedergeborenen verricht. Het nieuwe denken: de betere aanpak voor alle vraagstukken. Oplossingen, gegeven door verstand, dat zich laat leiden door het licht van Gods Geest. De wereldbevolking gaat niet léég en hópeloos de nieuwe tijd tegemoet. Een nieuw soort regeerders, met nieuwe, heerlijke en door-en-door gezonde plannen gaat de nieuwe President terzijde staan (Jes. 32:1).
Op God afgestemd werk heeft glansrijk de proef doorstaan. Temidden van het wegsmelten van de invloeden van partijen, pressiegroepen, genootschappen en mondiale organisaties is het werk van de wedergeborenen onvernietigbaar gebleken. Hetzelfde vuur, dat de steen verhardde (Op. 16:10, 11) en het hout verbrandde (Op. 18:8), heeft hún goud gelouterd (Dan. 12:10).
U wedergeborene- zegt nu misschien:
O wat zou ik graag levend en blijven werk dóen. Het moet toch héérlijk zijn om in de chaos iets te hébben om úit te delen. Mensen schreeuwen dan tevergeefs om leiding (Jes. 3:6, 7). Dan pakken ze míj beet en zeggen:
Jij jíj jij hebt wat.
En dan kan ík zeggen:
Ja kom méé (Zach. 8:23).
Stel je toch vóór!
Kun je nu niet eens een vóórbeeld geven van werk, waarin doodsheid gaandeweg vervangen wordt door leven van Godswege. Je bent nóg te vaag. Ik wil iets concreets. Ik wíl de goede kant uit. Ik wil werk doen, dat níet bij de handen afbreekt, maar dat van het vuur alleen maar béter wordt (Op. 3:18). Noem eens een praktijkgeval, dat voor mij herkenbaar is!
Er was eens een Christen die zieken en bejaarden bezocht om te zien, of hij van nut kon zijn voor zijn Zender. Er wás goud in dat werk, maar vráág niet, hoe weinig karaat. Wanneer hij van zijn bezoekuur terugkwam, zei hij voldaan:
Vorig maal víjf gesprekken nú in dezélfde tijd: zésmaal kunnen getuigen.
Wat een productie,
zei zn vrouw.
De lichte ironie in haar stem ontging hem. Jaren verstreken. Ettelijke malen werd zijn edelmetaal in het vuur gebracht (Mal. 3:3).
Nog steeds bezoekt hij zieken en bejaarden. Hij gebruikt nu méér zijn twee oren en mínder die ene mond. Hij luistert en bidt. Zijn productie lijkt zo op het oog nérgens naar. Eén per uur! Maar zijn goud is van beter gehalte aan het worden. Wanneer de dag dáár is, zal het vuur ook zíjn werk aftesten (1 Petr. 1:7). Er blijft nu echter heel wat meer van over dan in zijn snelle jaren. Te voorzien is, dat heel wat van zijn werk de proef gaat doorstaan. Het is immers tegenwoordig veel meer op God afgestemd.
Het is toch wat om iets onvernietigbaars mee te dragen,
zei hij laatst tegen mij.
Wel, voor gewone mensen een gewoon voorbeeld van een gewone vent. Doe maar dóór met de Heer. Hij zorgt wel voor het smelten (Jes. 48:10) en het louteren (Ps. 66:10). De slakken komen wel, klaar voor afscheppen, boven drijven. Schép ze dan ook af! Ramen en deuren dicht voor alles, wat het reinigend werk van God vertraagt. Niet doof worden voor aanwijzigen om beter te functioneren (Pr. 4:13). De vlag uit voor de grote zuivering en de grote Zuiveraar (Luc. 3:17).
Dode werken zijn vernietigbaar, levende werken onvernietigbaar
Gedachten:
-
Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef niet
4.5.1.
-
Op Gód afgestemd werk doorstaat de proef wél
4.5.2.
-
Jezus werk is onvernietigbaar
4.5.3.
-
Het werk van Jezus volgelingen is onvernietigbaar
4.5.4.
-
Die onvernietigbare werken liggen voor u kláár
4.5.5.
-
Stap er ín
4.5.6.
4.5.1.
Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef níet
-Ik Gamaliël- zeg u: laat u niet in met deze (volgelingen van Jezus) en laat hen geworden. Wánt indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden. Maar indien het uit God is,zult gij het niet kúnnen vernietigen, het mocht een blijken, dat gij tegen God strijdt (Hand. 5: 38,39).
Er is een geweldige deining rond de apostelen in de eerste tijd na de Hemelvaart van Jezus (Hand. 1:0) en de aardevaart van de Heilige Geest (Hand. 2:2-4). Tijdens een geding tegen Petrus en de andere discipelen loopt hun léven gevaar (Hand. 5:33).
Maar één van de Farizeeën een zekere Gamaliël- wordt door God gebruikt om de druk van de ketel te halen. Sussend zegt hij:
Jezus is dood. Zijn volgelingen zijn nu nog bijzonder actief. Maar denk nu eens aan twee soortgelijke figuren als Jezus, in het verléden: Theudas en Judas de Galileeër. Díe gingen dóód en toen was het met de motivatie van hun volgelingen ook ráp gebeurd (: 36, 37). Maak je toch niet zo dík!
oals de leer van Jezus niets meer was dan de ideeën van Theudas en Judas, verloopt dit gedoe óók.
oAls Jezus leer echt van God was wel dan is het ageren tegen degenen, die zijn leer verbreiden: vechten tegen de bierkaai.
ik zou maar een beetje voorzichtig doen als ik jullie was.
Gamaliël verkondigt hier een keiharde waarheid: werk, waarbij mensen in het middelpunt gesteld worden, doorstaat de proef níet. Wat nu verder zijn beweegredenen waren om zó te spreken, laat ik in hoofdzaak buiten beschouwing. Zijn slotsom kan er op wijzen, dat het wonderbaarlijke opeens uit de gevangenis zijn van de gelovigen (Hand. 5:25) hem tot een voorzichtige opstelling heeft gebracht.
Wat nu hiervan zij Theudas en Judas brachten geen idee, maar zichzelf. Ideeën te rechter tijd gebracht- kunnen uitgroeien tot wereldgodsdiensten en hebben dan een lang leven. Overigens worden ook zíj door geweldige rukwinden weggeblazen (Op 16:19).
Zichzélf brengen echter mislukt altijd. Wel zéker heeft Gamaliël Jezus onderschat. De Heiland bracht DE idee, maar die was ín Hem belichaamd. Gamaliël zal ten onrechte gedacht hebben:
Jezus bracht Zichzélf, net als Theudas. Ondanks alle opmerkelijke omstandigheden van dit ogenblik loopt het na zíjn dood net zó af. Wat zíjn de volgelingen van Jezus trouw aan hun dode Meester! Wat hééft Hij ze goed getraind!! Maar was het ánders met Judas de Galileeër?! Hij eiste blinde gehoorzaamheid, hij kréég die wat wáren zij op zijn hand wat slóten zij zich om hem aanéén. Maar na zijn dood pffft het leidde allemaal nérgens toe.
Als de gedachtegang inderdaad zo is geweest, is zij uiteraard fout. Zij moet dan berust hebben op gebrekkige en mogelijk vooringenomen waarneming. Maar één ding staat als een paal boven water:
Op een méns geconcentreerd werk gaat te niet, wanneer de tijd voor de test dáár is. Nog niet zo lang geleden hadden wij in Nederland een man, die beweerde, dat hij God was. Ook toen hetzelfde liedje, als bij Judas de Galileeër: hij stierf zijn aanhang probeerde het nog even maar het vuurtje is nú uit. Al dat dode werk, die voze opwinding, bleek vernietigbaar.
In het nú volgende beperk ik mij tot een gedeelte van de hiervóór vluchtig behandelde totaalgedachte; dit gedeelte:
-Theudas, Judas en hun aanhangers máákten het niet, omdat hun mensgericht streven een dood werk was.
In het kader van mijn onderwerp kan deze deelgedachte van nut zijn. Ik werk haar voor een mogelijk nú actueel zijnde situatie als volgt uit:
U wedergeborene- zult zeker tot een gemeente behoren. In de verhouding tussen u en de voorganger van die gemeente kunnen de zaken op drie manieren misgaan. Er is sprake van dood, mensgericht werk in de volgende gevallen:
-De voorganger eist van u, dat u hém centraal stelt. U gaat daar niet op in.
-Uw voorganger eist datzelfde van u; nu gaat u er wél op in.
-De voorganger stelt Jezus centraal. U echter blijft hém (de voorganger) hardnekkig in het middelpunt van uw aanbidding plaatsen.
In het eerste geval lijdt uw voorganger grote schade; in een harde verzoeking loopt hij gegarandeerd stuk.
In het tweede geval maakt u allebéi brokken.
In het derde geval zijn de brokken voor ú. Echter: ook uw voorganger wordt in zijn ontplooiing beperkt.
-Bid voor uw voorganger in het eerste geval.
-Bekeer u en bid voor hem in het tweede.
-Bekeer u in het derde.
Zoals eerder gezegd, heb ik van de tekst maar een klein stukje en dan nog zijdelings- gebruikt. Gamaliël zegt:
Aards werk is vernietigbaar. Hemels werk is onvernietigbaar.
Ik werk die laatste gedachte echter in de hierna volgende punten met behulp van andere teksten uit.
Wat dat zijdelings gebruik betreft: van allerlei aards werk heb ik één bepaald soort op de korrel genomen. Dat doe ik nóg even in de slotzinsneden.
Voor ú geldt: is er bij ú aards werk?
Is er een begeerte om:
-Mensen te behagen (Gal. 1:10).
-Bij hen een wit voetje te krijgen.
-Bij hen in de pas te komen.
Of:
(een tweede kwade zaak):
Wilt u anderen overheersen:
-aan hen uw wil opleggen.
-Hun gedachten volgens een door u gepland model kneden.
Doe dat streven weg! Het wil uw geloof ópeten, totdat daar niets van rest. Als dat gebeurt, hebt u niets over, als ééns dat dode werk in het vuur verbrandt (1 Cor. 3:15).
Haal de bezem door:
-alle gepluimstrijk en gepluimstrijkt willen worden;
-alle geringeloor en geringeloord willen worden;
-alle gedril en gedrild willen worden;
-alle gemanipuleer en gemanipuleerd willen worden.
Even recapituleren: het nieuwe leven dat is het motto van de hele bijbelstudie- heet vele facetten. Omkeer náár God is het eerste (studie 2), geboorte úit God het tweede studie 3). Wij rekenen dóór en ten behoeve ván die geboorte uit God die wedergeboorte- áf met onbeduidend leeg-van-God-werk. Wij gaan oefenen in zinhebbend vol-van-God-werk: (deze bijbelstudie: 4).
Eén punt nog even belichten: u hebt uw daadkracht niet voor niets. U hoeft die niet te breidelen met daarbij de zure gedachte: t zal wel weer dood werk zijn
Er was eens een ferme vent, die in de maatschappij een groot directeur had kunnen worden. Maar de evangelieverkondiging werd zijn roeping. Zijn tomeloze energie gebruikte hij, om een heel land vol te gooien met christelijke radio- en t.v. stations. Hij liet die activiteiten geregeld door God controleren en stemde zijn eigen radio voortdurend op aanwijzingen van Gods zender af. Zijn geestelijke resultaten waren voortreffelijk.
Als u ook zon vindingrijke, gehaaide doordouwer bent, laat u zich dan door mijn verhaaltjes niet beangstigen. Trouwens: er kán toch eigenlijk geen misverstand zijn! Maar mócht er sprake zijn van een verkeerd begrijpen ik ben er niet op uit om uw ontplooiing af te remmen.
Ik zwáái niet met het pas op vingertje. Span de pinnen van uw tent maar wijd uit. Het is allemaal nóg feestelijker dan u denkt. U hebt véél meer talenten dan uzelf nú weet. Twee kussen er twee wakker vijf wekken er vijf (Matth. 25:16, 17).
Elke Christen is een soldaat, die de maarschalkstaf in zijn ransel draagt. Wanneer uw activiteiten geestelijk worden, betekent dat geen verenging. Juist dán komt die maarschalkstaf er uit (Op. 1:6).
Wedergeborenen rusten niet, vóór zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk
-Daarom houden ook wij -(Paulus, bescheidenheidmeervoud)- sedert wij (al deze goede dingen) gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van (Gods) wil vervúld moogt worden in álle wijsheid en geestelijk inzicht om:
oDe Here wáárdig te wandelen
oHem in álles te behagen
oIn álle goed werk vrucht te dragen
oOp te wassen in de rechte kennis van God (Col. 1:9. 10).
Over de Colossenzen kwamen de meest prima berichten bij Paulus binnen:
-Zij geloofden in Jezus
-Zij beoefenden de geestelijke liefde voor medegelovigen
-Zij kenden Gods grote plannen met hen (:4).
Dat gaf Paulus zón moed: eindelijk lui, die er iets van snápten. Met extra plezier bad en dankte hij voor deze medegelovigen (:3). En gelijk ging hij al weer een stapje verder. Deze veelbelovende Christenen hadden bewezen, verder te wíllen en verder te kúnnen gaan dan vele anderen. Voor hén moest het mogelijk zijn om vól te worden met het juiste inzicht in Góds wil. En Paulus bad steeds vuriger:
Heer, die Colossenzen hébben het in beginsel geef ze het dan volóp wijsheid en inzicht van U.
O Heiland; als ik dát toch eens mocht meemaken:
-mensen die leven als kinderen van een koning, van dé Koning
-mensen waarmee U in alle opzichten uit de voeten kunt
-mensen die een volledig scala leveren van góede geestelijke producten zonder énige uitval
-mensen, die zón formaat bereiken, dat zij in uw begrippen leren denken.
O Meester, ik houd gewoonweg niet óp om dáárvoor te bidden, dát aan U te vragen. Vader, bescherm deze kostbare bloem.
Zo streed de apostel ervoor, dat geestelijk vruchtbare werken van gelovigen God verheerlijkten.
Wat moet dat een opluchting voor Paulus zijn geweest; zo dikwijls moest hij zuchtend medegelovigen in zijn gebed aan de Heer brengen. Dat deed zulke mensen beslist geen nút (Hebr. 13:17). (Wat niet inhoudt, dat de brief aan de Hebreeën door Paulus geschreven zou moetenzijn).
Nú kon hij eindelijk eens gelovigen júichend aan God voorstellen. Reken maar, dat hun dat wél nut deed.
Ze waren dieper gaan geloven, liefhebben, kennen. Hun positief optreden had positieve gevolgen. Een machtige bidder, de rechtvaardige Paulus, begon krachtig mee te strijden (Jac. 5:16). Hij pleitte bij God voor nog méér:
-kracht van de Geest, bewustheid
-van-alle-markten-thuis-zijn
-werkelijk góed werk, kennis.
Hij was in het algemeen- niet eerder tevreden, vóór degenen, die hij onderwees, God verheerlijkten met geestelijk vruchtbaar werk. Pas wanneer lévende, God lóvende activiteiten het oude, doodse gedoe totaal en blijvend hadden vervangen, was het hem voldoende.
U wedergeborene- hebt als één van uw plezierige taken het blij maken van uw voorgangers. Zie de predikant van uw gemeente daar nu toch eens zielsvergenoegd zitten kijken! Eén van de oudsten heeft verslag uitgebracht over een contact met ú:
-Zón warm, levend, praktisch geloof
- een heerlijke, nuchtere, onverstoorbare liefde: zelfs voor degene, die hem het leven zo zuur hebben gemaakt
- en een inzicht in de dingen-achter-de-dingen!
Uw voorganger gaat op de knieën; hij bidt:
Heer, ik dank U, hij is geen handenbindertje meer, maar rijp om handen op te leggen (Mark. 16:18).
-Heiland, geef hem de gaven van wijsheid, kennis en onderscheiding van geesten ( 1 Cor. 12:8-10).
-Meester, geef hem geef hem een begrip, zo wíjd als de zee (1 Kon. 4:29).
-Vader, bevrijd hem van elke keten, die hem verhindert, om volledig een kóning te zijn.
-Heer, laten al zijn handelingen omhóóg gestuwd worden, omdat ze vol zijn van geestelijke vrucht voor U!
Zou dat niet heerlijk zijn om zo begeleid te worden! Strééf er dan ook naar om een voortreffelijk gemeentelid te wórden. Dat wórdt u, als het nieuwe leven ín u álle kansen, álle goede voeding, álle ruimte en álle zorg krijgt. Dan rúst u niet, vóór u God verheerlijkt met geestelijk vruchtbaar werk. Dan schrompelen alle op de mens gerichte overleggingen in uw handen el wandel weg tot niets. Uw leven wordt dan één loflied op de Voortreffelijke. Uw daden vormen dan een eregarde, die waardig is om door God te worden geïnspecteerd.
Wat ik daar nu allemaal mee bedóel?
Napoleon klaagde eens over bepaalde keiharde tegenstanders:
Die Russen hè, die moet je niet alleen dóódmaken je moet ze nog ómgooien ook.
En wij weten allemaal, hoe hij zich aan de Russen vertilde.
Wel, de duivel behoort aan u óók een keiharde tegenstander te hebben. Laat hij maar klagen over uw inzetbereidheid, uw vindingrijkheid en uw taaiheid. Laat hem zich maar in ú verslikken.
Flink weerwerk aan satan bieden (Jac. 4:7). Dat deden de Colossenzen ook. Immers: alleen door vól te houden in beproevingen/verzoekingen krijgt men een breder inzicht in Gods koninkrijk (Hand. 14:22). U gaat óók weerstand bieden. Uw eerste loon: hij pakt zijn biezen (Jac. 4:7), al komt hij voor volgende aanvallen wel weer eens terug (Luc. 4:13). Vast loon voor die van Colosse én voor u: dieper leven met de Heer; eerste gevolg: krachtige bidders én engelen van God (Dan. 12:1) scharen zich aan uw zij. Tweede gevolg: nóg dieper leven met de Heer en zo voorts.
Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk
-Wat báát het mijn broeders, of iemand al bewéért, gelóóf te hebben, als hij geen wérken heeft. Kan dát geloof hem behouden ? (Als het geloof ) niet met werken gepaard gaat, is het op zichzelf genomen- dóód.
Maar, zal iemand zeggen,
Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dn uw geloof zónder de werken en ik zal u mijn geloof tonen úit mijn werken. (Jac. 2:14, 17, 18).
Jacobus, een broer van de Here Jezus (Marc. 6:3, Galaten 1:19), wil graag échtheid, geen slap gezwam, maar dáden.
Daarom gispt hij mensen, die zeggen:
O, ik geloof wel hoor!,
maar de daad niet bij het woord voegen
of ook mensen, die roepen:
Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft
maar nooit eens iets dóen.
Dood geloof,
stelt Jacobus kortaf vast:
Daar heb je níets aan. Woorden zonder daden, die daarmee in overéénstemming zijn; wat ís dat nu!?
en hij gaat verder:
Stel, dat iemand uit onze kring neem jezelf nu eens bijvoorbeeld- een man met zon trieste schijnzekerheid zou tegenkomen. Je zou dan bij wijze van spreken- kunnen zeggen:
Je gelooft dus; naar je zegt. Nou, maak dat geloof van jou eens tastbaar, speurbaar, merkbaar. Dóe eens iets. Bewijs eens geestelijke liefde. Overwin haat en afkeer en tegenzin en gekwetstheid nu eens. Déél dan eens genezing mee namens Jezus. Tóón dan de volmacht, die je in zijn naam hebt tegen de duivel.
En Jacobus gaat verder:
Ik zeg: bij wijze van spreken, want zo pak je het in de praktijk natuurlijk nooit aan! Zon optreden:
-is allereerst in strijd met de redelijkheid. Niemand immers kan zulke subtiele begrippen bewijzen of op staande voet aantonen.
-Is ook in strijd met de liefde. Die kwetst namelijk niemands gevoel (1 Cor. 13:5) en pakt met name oudere mensen beslist niet ruw aan (1 Tim. 5:1).
Maar hoe dán. Hoe open je zulke broddelaars nu eens de ógen.
Je bent begonnen, voorzichtig en kies zo eens te polsen, wat hun godsdienstig werk nu éigenlijk voor inhoud en achtergrond heeft.
In antwoord daarop nóemen ze wel eens wat. Diegenen echter onder hen, waar muziek in zit, merken onder het opsommen al, hoe léég en ménsgericht het allemaal is. Ze worden nieuwsgierig. Wat is dan de juiste houding, die moet worden aangenomen?
Wel, laat de feiten spreken. Neem ze mee naar één van onze samenkomsten en laat ze sféér proeven.
De werken dáár zijn natuurlijk niet alleen op jóu terug te leiden. Je eigen aandeel is maar klein. Iedereen draagt zijn steentje bij aan het steeds groeiend inzicht (Ef. 3:18). Trouwens: alles is genade álles komt van God. Maar, hoe dan ook:
-in onze bijeenkomsten ís vrede en eensgezindheid.
-Roddel, jaloezie en leedvermaak zijn bijna overwonnen begrippen.
-Velen zijn een bemoedigend teken van genezing (Hand. 4:22), omdat iedereen weet, hoe ziek ze wáren.
-Wij weerstaan de duivel en hij vlucht (Jac. 4:7).
Je toont ze ónze heilrijke praktijk; niet om ze in de grond te trappen, maar juist om ze uit de put te halen.
Wij jij en ik- wíllen niet hebben, dat zij zich tevreden stellen met woorden en met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk. Wij hebben ze zó lief, dat wij ze de weg willen wijzen naar geloof, hoop en liefde (1 Cor. 13:13) en naar een pad, dat nog veel verder omhoog voert (1 Cor. 12:31).
En dan zal je zien!... Er zúllen er zijn ,die woorden zonder daden ruilen voor daden, die duizenden woorden waard zijn. Ze krijgen de smaak te pakken van levende werken, die God verheerlijken. Hun vroegere activiteiten, waarmee zij alleen sommige medemensen of zichzelf in het gevlei kwamen: ik heb gezíen, hoe zij die in de vuilnis mikten (Philipp. 3:8).
(tot zover Jacobus).
Dit is niet wat hij volgens de bijbel gezegd heeft. Ik heb alleen weergegeven, hoe zijn korte opmerking wat ruimer geduid zou kunnen worden.
Onder degenen, die dit lezen zijn mogelijk sommigen, die meegedaan hebben aan een grote geestelijke opwekking. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat één van hen zich nu een beetje triest voelt.
Zo iemand kan drie met-elkaar-samenhangende moeilijkheden hebben:
-Op het toppunt van de opwekking zag hij alle gewóón gebleven kerkmensen als goedwillende stuntelaars. Nu weet hij, dat het daarmee veel minder slecht is gesteld dan hij tóen dacht.
-Eénmaal waande hij zichzelf zo volop geestelijk, dat geen uitspraak hem te boud was. Sinds er uit zijn spons bij elke knijpbeurt nog zoveel vuil water komt, is dat lichte na, nou ja lichte(?)- superioriteitsgevoel weg.
-Er was een tijd, dat hij iedereen wel mee wilde sleuren naar zijn gemeente. Ook dáár is echter niet alles botertje tot de boom. Hij dúrft niet meer zo zonder enig voorbehoud te zeggen: Kom en zie.
Wat is de remedie als u die iemand bent. Zet door kinderlijk-vertrouwend gebed uw innerlijk weer eens voor Jezus open. Dan kan Hij met zijn werk van wedergeboorte in u dóórgaan. Dan komt úit u uiteindelijk steeds minder vuil water. Dan produceert u niet meer al dat geestelijk onvruchtbaar mensverheerlijkend werk. Dan beïnvloedt u zonder veel woorden- de gemeente, die u bezoekt zó, dat die óók steeds meer presentabel wordt.
En dán vindt u de echte brekebenen. Níet de trouwe kerkgangers, met heel wat werkelijk góede geestelijke bagage.
Díe vinden hun weg wel. Maar die zoekers, die bij een steenhoop zitten en weifelend zeggen:
Kijk nu eens, wat een stapel voedzaam brood dacht ik
zoek hén!
Ze zijn er hoor!:
Één type: thuis opgevoed bij de bijbel. Alles wéggewuifd. Kan nu soms peinzend zeggen:
Je komt toch nooit helemaal los van je opvoeding hè nee ik kan echt niet zeggen, dat ik nergens in geloof.
Hij denkt in alle oprechtheid, dat zon toegeeflijke opmerking enige zekerheid biedt in de kwade dag.
In feite zit hij zichzelf te verheerlijken en op te kuiven met iets, wat geestelijk totáál geen zoden aan de dijk zet. Probeer eens hém te helpen. Hij heeft misschien al in de gaten, dat hij zichzelf knollen voor citroenen zit te verkopen. Haak daarop in.
Nog een type:
Hoor eens hier: al die evangelieverkondigers op zondag de dag des HEREN- maar heen en weer jakkeren in dr lui autos, dan zeg ik: zij nemen de bijbel voor een déél. Ik neem hem helemaal; óók met de sabbatsheiliging.
Zon man heeft het echt nodig, om uit zijn jas van geestelijk nergens toe leidende geestelijke zelfbevrediging te worden geholpen. Hij behoort geleid te worden uit die dode mensverheerlijkende overleggingen. Als u merkt, dat hij er erg in heeft, dat hij zich zelf stenen geeft voor brood, aarzel dan niet. Spoor hem aan om de spuit te zetten op al die rommel.
-Voorwaar, vooraar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij óók doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader (Joh. 14:12).
Jezus plaatst hier wéér een van zijn prima opmerkingen. U hebt wel eens gehoord van een palmboom, die tegen de verdrukking in groeit? Wel, daaraan doet mij de houding van onze Leider soms ook denken. Hoe slechter de omstandigheden, hoe grootser zijn aanpak.
Want: het ís me het sfeertje wel!
Een positieve gespreksaanzet zijnerzijds:
Jullie weet, waar ik heen ga en je weet de weg er naar toe.(:4).
Eerst Thomas, die héél negatief zegt:
Wij weten het dóel niet eens. Hoe zouden wij dan de wég erheen kennen?(:5).
Jezus antwoord:
Ik ben de enige weg naar het enige doel.(:6).
Dan echter weer Filippus, die hem vraagt, duidelijk te maken, wat Hij al ontelbare malen duidelijk gemaakt hééft (:8, 9).
Jezus echter verheft zich boven al die dwarsigheid en dat onbegrip. Een derde sublieme uitspraak, hierboven geciteerd.
Hij verliest zijn geloof niet in de mensen, die Hem volgen. Dat gebeurt ook niet in de ogenblikken, dat ze zo helemáál niet stralend zijn. Juist hún slapheid prikkels Hém tot kracht. Hún bij de pakken neerzitten spoort Hém aan tot volhouden.
Hij kijkt naar de gedemoraliseerde discipelen
(nu ja, laten wij begrip voor hen opbrengen: het is vlak voor de eindstreep ook zo dónker!)
Hij wéét, dat zij geroepen zijn tot levend, Godverheerlijkend werk. Hij wéét, dat het hun táák en hun vóórrechtis om in al hun activiteiten hun Heer te volgen. En hóór nu toch, wat Hij zégt!!!:
Voorwaar voorwaar
en dan komt er altijd een grondregel van het koninkrijk:
Jullie gaan mijn werk voltooien! Die voltooiing zal jullie en latere voltooiers brengen tot nóg grotere daden dan je zelfs Míj hebt zien doen. Ik heb de áánzet gegeven. Ik ga nu bij jullie weg voor ander werk. Jullie gaan verder bouwen. De voorwaarden:
geloven in Mij, dat houdt in:
oWillen werken, zoals Ik werk (Joh. 9:4)
oDe dingen willen doen, zoals Ik ze doe (Matth. 7:24)
oWillen leven, zoals Ik leef.
En dán: onuitsprekelijk het avontuur, dat wacht.
Ook in ónze tijd zijn er volgelingen van Jezus, die ontmoedigde en ontmoedigende uitroepen slaken:
-Het leven is zon raadsel; ik dúrf geen zekere uitspraken meer te doen.
-Ik zou best vrijmoedigheid willen hebben om in mijn werk op Jezus te lijken, handen opleggen bijvoorbeeld. Maar dat zijn we verléérd. Dat was zeker voor tóen en voor dáár en voor hén.
-Ik begrijp niets meer van alles, wat gebeurt. Ik wou, dat er maar eens een stem uit de hemel kwam
-Alle opwekkingsbewegingen lopen áltijd dood. Ik wacht nu eerst maar eens eventjes af.
Niet goed te keuren, maar wel begrijpelijk. De grote eindstrijd vóór Jezus tweede komst werpt zijn schaduwen vooruit.
En ook nú zegt Jezus tot de in opschudding verkerende sollicitanten naar een functie in zijn leger:
Jullie kúnnen een taak krijgen in mijn rijk, dat gaat komen; een taak zó ongelooflijk heerlijk! Samen met Mij regeren, recht doen, beschermen, verkwikken (Jes. 32:1).
De voorwaarden:
Geloven in Mij. Dat houdt in:
oMij volgen, waar Ik ook ga (Op. 14:4)
oHandelen, zoals Ik (Luc. 6:46)
oLeven, zoals Ik (Joh. 6:57)
U wedergeborene- u bént geen sollicitant meer náár Jezus leger. Toen u God toestond om nieuw leven in u te verwekken, werd u een rekruut ín dat leger.
U gelooft in Jezus. En omdat u ín Jezus gelooft, bent u ook bezig, het geloof ván Jezus te krijgen.
-Gods Geest geeft u kracht en lust om in uw werk Jezus navolgers te zijn (1 Th. 1:6), om net als Hij- te groeien, juist in tijden van druk.
-Jezus legde zegenend op zieken de handen en zij genázen. U legt ook in zijn naam uw handen op mensen, die van buiten en/of van binnen ziek zijn en u zíet ze genezen.
-Hij leeft uit geloof. Hij had hoop voor Thomas en Philippus, toen zij zélf de hoop hadden laten varen. U leeft óók zo u hebt hoop voor uw medegelovigen. Zíj hebben de handen in de schoot. Maar u zíet al, hoe ze die handen uit de mouwen steken.
-U wéét, dat al die heerlijke dingen, die tezamen inhouden; in uw werk uw Héér volgen, níet zijn: voor tóen en voor dáár en voor hén, maar voor híer en voor nú en voor ú, voor óns.
Zo bent u bezig, het erebaldakijn te plaatsen, waaronder straks het nieuwe, nuttige levende bezig zijn voor God en Jezus voortschrijdt ván overwinning tót overwinning (1 Joh. 5:4).
Uw levend werk maakt God groot. u volgt met uw werk uw Heer, niet langs platgetreden paden naar teleurstellende bestemmingen. Neen, u volgt Hem langs opwindende wegen, al is het soms door duisternis (Ps. 23:4). Tóch gaat u naar grazige weiden en rustige wateren (Ps. 23:1, 2).
Tot slot:
Er was eens een gouddelver, die ergens een veelbelovende concessie zó voor het ontginnen had.
Maar raadgevers zeiden:
Wíj weten een veld, zo fantastisch!
Hij ging ze na, nieuwsgierig geworden naar dát terrein, waar de nuggets voor het oprapen heten te liggen.
Och, hij vond wel eens wat, maar de kosten kwamen er bij lange na niet uit. Arm werkte hij zich daar. Hij investeerde er echter zoveel geld en energie, dat hij aanvankelijk niet ophouden wílde en later niet ophouden kón. Als een goede vriend hem niet had weggetrokken, zat hij nóg te graven en zijn zeef te schudden voor noppes. Nú werkt hij weer heel profijtelijk op zijn oude stekkie
Er was eens iemand, die van goede raadgevers te horen kreeg, dat zijn enige houvast en troost in leven en sterven déze overtuiging behoorde te zijn: het weten, dat hij met heel zijn wezen het eigendom van Jezus was (Rom. 7:4). Die wijsheid was een prima uitgangspunt.
Een prima start om wat van je leven te maken, om goud te delven, zag hij vele jaren later. Maar éérst gebeurden er heel andere dingen. Vrienden zeiden:
Je bent niemands eigendom, ook niet van Jezus. Je bént geen slaaf, geen lijfeigene, geen horige je bent een héérser! Alle schatten, alle bronnen vind je in jezelf. Elke norm heeft zijn bestaansgrond alleen in wat jíj denkt.
Hij ging ze na en zong met ze mee:
This is my life and I do, what I want.
Hij dééd ook inderdaad met zijn leven, wat hij maar wilde. Hij was echter met dat proef nemen tegelijkertijd toch wel echt serieus bezig. Hij groef en groef (Pred. 2:4-6) geen goud, geen bron niets van wezenlijk belang doodsbeenderen dat was zijn buit (Pred. 1:2).
Hij wílde niet opgeven; later kón hij niet opgeven. Hij groef alleen nog maar om te graven, zonder hoop om óóit wat te vinden.
Toen hij onderin zijn zelf gegraven kuil zat, was er die hánd hij pakte die en werd uit de put getrokken (Ps. 40:3). Hij zag Jezus, trouwe Vriend (Joh. 15:15), Gelukkigmaker.
Alles had Jezus voor hem over gehad (Hebr. 9:26), veiligheid gáf Hij (Col. 3:3). Alle omstandigheden maakte Hij zinvol (Rom. 8:28).
O, zei die goudzoeker:
Als het zó gesteld is, dan wil ik uw eigendom wel zíjn. U hoort bij mij, ik hoor bij U, samen horen we bij God. Ik volg U bij heel mijn toekomstig werk.
-Dít alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van werken der wet of van de prediking van het geloof (Gal. 3:2).
Paulus veegt hier een groep medegelovigen de mantel uit. Zíj denken, dat ze heel normale, voor-de-hand-liggende overwegingen hebben. Wanneer de apostelen er echter kennis van neemt, zegt hij:
Jullie denken niet met Gods Geest méé. Je laat je gewoon door de duivel in de luren leggen. Jullie!!... die toch zon dúidelijke informatie over Jezus hebt gekregen !(:1).
Waar gáát het eigenlijk over?
De mensen uit Galatië een landstreek in wat nú Turkije heet- dachten:
Wanneer wij nu maar gewoon doen, wat altijd al werd gedaan:
ovoorschriften houden
oofferanden brengen
orituelen gebruiken.
We waren een beetje vergeten, dat wij dat altijd gewend waren. Maar onlangs schoot het ons opeens te binnen. Wij hebben kennis gemaakt met mensen, die dat doen in een ons tot dusver onbekende vorm. Hun manier van doen staat ons heel erg aan. Zó willen wij het ook gaan aanpakken. Op die toer komen wij vást wel ergens.
Paulus zegt echter:
Welnee; jullie komen nérgens, althans niet, waar je zo graag zou wíllen komen: bij de voortgaande geboorte úit en bij de doop ín Gods Geest
Daar wáren jullie nota bene al. Die hoogte hád je bereikt, doordat je geleerd had, in God te geloven
regeltjes volgen, een bepaald gedragspatroon, hebben je daar zéker niet gebracht. Als je het roer ómgooit en weer allerlei uiterlijke maniertjes gaat aanleren, dán ga je wat zien! Dat scheepje van jullie wás al eens geland aan de kust van Gods levensvernieuwende Geest. Zijn gaven lagen al klaar voor jullie. Pas maar op, dat het schip nu niet vast komt te zitten op de modderoever van allerlei uitzichtloos, machteloos, menselijk gedenk (:3).
De Galaten waren zó blij met God geweest. Laaiend van enthousiasme. Ze hadden natuurlijk wel de algemene menselijke trek van:
Je moet toch iets dóen iets presteren iets verdienen
en: (al realiseerden zij zich dit niet zo):
Je moet toch zélf in het centrum staan als degene, die het dan toch maar lúkt om van zijn leven een succes te maken.
De gezindheid van je best doen en zelf in het centrum staan was in de eerste, vreugdevolle tijd op non actief geweest.
In die tijd al stond de duivel ál zn best te doen om ze met een spuit vol ja maars een koude douche te geven. Er was toen evenwel zon dichte, groene haag van beginenthousiasme rond hen hij kwam er niet dóór draaide de kraan maar even dicht in afwachting van betere tijden.
De vrolijke, frisse heg van de eerste verrassing verdorde in de schroeiwind van de eerste teleurstelling. Die heg móest ook verdorren, was niet als permanent bedoeld. De permanente, áltijd volbebladerd blijvende haag van geloof, en van gemeenschap met Gods Geest was nog maar nét aan het groeien. Dat hád misschien wel wat vlugger gekund.
Daar was de satan met zijn spuit. En ze wérden nat en koud:
-de tijdelijke beginheg was wég.
-De blijvende heg was nog lang niet voldoende gegroeid, nog niet dicht genoeg.
Er waren mensen gekomen, heus niet de eersten de besten. Zij behoorden tot hetzelfde volk, als waartoe Jezus had behoord. Die mensen hadden de oude ideeën van:
Zelf doen zélf presteren zélf iets bereiken
aangewakkerd met een heleboel nieuw-aandoende gebruiken.
Die gebruiken waren best ín te passen in hun oude, aardse leven, maar niet in hun nieuwe, hemelse leven.
Zij wilden die leraars uit Judea best nadoen. Besnijdenis, offers, vasten, riten, afwijkende kleding het kwam allemaal uit het verstelbare mondstuk van die spuit: soms in één straal, sóms gespreid, maar áltijd: vernevelend. Snap je nu, waarom Paulus zo schrok en zó van leer trok?!
Galaten zullen er altijd zijn; mensen, die een onvergetelijke beginopwekking hebben met als eerste hulp een fijne terreinafscheiding van ietsjes sensationele aanvangsgeboeidheid.
De nu vólgende fout zal véél gemaakt worden: de onvergelijkelijk veel mooiere, blijvende haag van geloof, wedergeboorte, doop in de Geest, te weinig gelegenheid geven om te groeien,. Die fout mag niet al te zeer vergoeilijkt worden; zón kans door zón achteloosheid verprutsen! Dat leidt tot bederf. Als achteloosheid overgaat in blijvende nalatigheid, zou er op de lange duur wel eens vérderf uit voort kunnen vloeien (Hebr. 10:39).
Het gesproei met:
Zo-en-zo doen véél mensen doe ze ná doe als zíj
zal gegarandeerd op hen uitgeprobeerd worden met als extra verkoopargument:
Dit zijn toch niet de oude gebruiken, die je nog gezien hebt of waarvan je gehoord hebt; plechtige taal, zondagsheiliging, verzuiling dit is toch opwindend níeuw!
En dan wordt dat opwindend nieuwe van anderen soms zo voor de ogen geschilderd:
-Zíj zijn betrokken op de maatschappij van nú; lopen met borden in betogingen: Jíj ook !
-Zíj denken dat het belangrijkste gespreksonderwerp áltijd is: de problemen van homofielen; jíj ook !
-Zíj zien de Christenen hoofd-voor-hoofd schuldig aan wat met de Joden gebeurde in Hitlers tijd jíj ook !
-Zíj zijn in dialoog met andere godsdiensten zónder naar voren te brengen, dat Jezus de totaal Enige is (Hand. 4:12) jíj ook !
Ik zou tegen de mensen, die door dergelijke verleidende stemmen afgehouden worden van het opkweken van de blijvende haag dít willen zeggen:
Zet de stofzuiger nu eens op al die rommel Al dat werk, dat je zo aanlokkelijk voor ogen geschilderd wordt het is zo dood als een pier. Het verheerlijkt alleen maar het puur menselijke, het krachteloze. Schei toch uit met schijnvredegevend geotter. Het lijkt wel nieuw, maar het is zo oud als de weg naar Kralingen. En wat verouderd is, moet toch wég.
God wil je helpen aan levende ideeën. Die plaatsen Hém in het middelpunt van je denken. Dat is goed, tot dat doel ben je geschapen (Ps. 102:19). Dáár blijf je gezond bij. Doe maar net als Jezus. Die keek scherp naar wat Hij God zag doen. En dan deed Híj dat óók (Joh. 5:19, 20). Probeer dat ook eens (Ef. 5:1).
Wedergeborenen willen alleen maar een geur zijn van Christus en van God
-Een ieder, die kwaad bedrijft, háát het licht, en gaat niet tót het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen. Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn (Joh. 3:20, 210).
Soms is er iemand, die bij het verkondigen van Gods woord het nu eens niet over out-span-sinaasappelen heeft. Zon echte ouderwetse, die ontdekkend licht over dat Woord laat schijnen. Hoor hem daar toch weer eens: hij spreekt over:
-Bekering en erkennen van eigen fouten.
-Schuld belijden áán, vergeving dóór en lofprijzing vóór God.
-Loslaten van vertrouwen op andere mensen en op eigen rijkdom en inzicht.
-Vestigen van vertrouwen op God (Hos. 14:2-4, zie ook 4.4.2.).
Men ziet als reactie op zulk een prediking merkwaardige dingen gebeuren. Er zijn mensen toch als Christen bekend staande- die gaan steigeren:
-Fundamentalistisch, niet van deze tijd.
-Te absolute normen Sartre heeft ons toch in íeder geval geleerd, dat goed en kwaad heel betrekkelijke begrippen zijn (Jes. 5:20).
-Deze man gaat niet met de nieuwe inzichten mee.
dat genre opmerkingen.
Hoe kómt dat nu?! Teveel donkerheid, teveel vlees, teveel aardse, stinkende, gronderige lucht. Teveel zonde in de eigen innerlijkheid. Teveel dood werk dat de méns in het middelpunt plaatst. En dan: weghollen voor het licht, als een rat voor lantaarnschijnsel. Zich schamen voor de ravage daarbinnen en toch niet wezenlijk anders willen dan daarin beklemd blijven.
Anderen echter zo op het oog heus geen betere Christenen- worden door zon pittige prediking aangetrokken.
-Wakker schuddend, klare wijn, nét, wat ik nú nodige heb.
-De hele tegenwoordige tijd een mix van meningen zonder houvast. In die brij: híer een ánker.
-Wat hij zegt, spreekt mij áán. Er gaat een snaar méé trillen.
Hoe komt dát nu?!Licht, geest, afkeer van de zonde daarbinnen. Een frisse, hemelse geur door alle andere luchtjes heen. Dan zoek je het licht op en laat het je tóch nog te vele duister bestralen. Je durft je werk aan God te laten zíen:
Heer, de wíl is er en U geeft de wég!
U wedergeborene- kent dat óók. U hoeft niet meer zo erg te geuren met wat ú allemaal doet. Steeds meer wordt het zó: maar één begeerte: een geur van Christus te zijn. Komt er een gezant van Hem, dan snuift u met een gevoel van welbevinden zijn geestelijk aroma op. Hij heeft hetzelfde parfum als u. Gelijkgestemd. Hij is voor u een geur ten leven (2 Cor. 2:15, 16). U voelt zich tot hem aangetrokken. Hij mag best uw fouten zien. U wílt niet liever dan ze kwijtraken. Maar uw oprechte begeerte om verder te komen met de Heer, die mag ook gezien worden, laat die maar aan de dag komen. U wilt het zo graag tonen, door al het ongewenste donker en grijs heen:
Heer, U weet, dat ik U liefheb (Joh. 21:17 slot). Mijn werk doe ik vóór U en ín uw sfeer. Levend werk is het, dat U verheerlijkt. Ik ben oprecht. Ik jaag er naar, uw eer uit te dragen. Ik praat er niet in eerste aanleg over ik straal het úit. Soms zeggen de mensen tegen mij, dat ik zo-te-merken deze tijd zeker nog vrij zonnig inzie. Dánpraat ik: éven íets getuigen om de weg vrij te maken voor uw óvertuigen.
O, wat is het fijn om wedergeboren te zijn. Niet te geuren naar soir de Paris, maar naar jour du ciel. De feestloper uit voor de échte nieuwe tijd.
Enne die weghollende rátten?...
Het lijkt net, of ik daarover wat hooghartig-hatelijk praat. Ik heb die met ratten vergeleken mensen echter beslist lief. Ik heb verdriet, wanneer ik ze in hun holen weg zie vluchten. Maar; er is ook dikwijls reden tot vreugd.
Ik héb ratten een gedaanteverwisseling zien ondergaan. Gewezen ratten heb ik met adelaarsvleugels óp zien stijgen (Jes. 40:31). Als duiven heb ik ze in de zon zien glanzen (Ps. 68:14). Er kómt nog zóveel goed.
Wat ú betreft wat nog aan rat in u rest: zorg, dat u het kwijt raakt. De bezem door alle muizenissen en rattennesten.
Ook voor u een metamorfose: word maar een hinde, die naar Gods waterbeken smacht (Ps. 42:2).
Veel mensen kúnnen het maar niet laten om met hun werk te geuren
-Al hun werken doen zij (de Schriftgeleerden en de Farizeeën) omin het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot (Matth. 23:5).
Zodra je met Gods werk gaat géuren, gaat Góds geur er áf. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren de opvolgers van de wetleraars en onderwijsgevende priesters, die Israël altijd had gekend. Als zodanig hadden zij gezag, tot op het moment dat Jezus werk zich ging ontplooien. Zíj waren degenen, die het Joodse volk in conditie moesten houden. Dat volk moest immers een omgeving vormen, die het waard was om het décor te zijn voor Jezus geboorte en opgroei. Geen geringe taak. Wél een taak, die geestelijk overwicht gaf (:2, 3). Maar: hun gezag vertoonde barsten. De geestelijke leiders bleven met hun dáden onder de maat van hun wóórden (:3). Gaandeweg waren zij er immers toe gekomen om met hun van God gekregen gezag te pronken bij de mensen. De uiterlijke tekenen van hun vroomheid werden groter, naarmate de innerlijke échtheid afnam.
Mensen, die werkelijk geestelijk gezag hebben, zullen dit graag ondergeschikt maken, wanneer er iemand komt met gróter geestelijke volmacht (allegorisch: Op. 4:10).
Mensen echter, bij wie geesteskracht is verworden tot zielse macht, zullen zich verzetten, wanneer écht geestelijk gezag zich gaat manifesteren. Wij weten allen, dat er zulk verzet bij hen kwam (Joh. 18:14).
Hoe gróeide alles naar die ramp? Innerlijk was er iets niet o.k. Door dat gegeur met die brede gebedsriemen en die grote kwasten, kwam het bederf er echter nog méér in. Hadden die leraars maar eens drastisch de bezem gehaald door die zelfverheerlijking. Sómmigen lukte het (Hand. 6:7), velen ook níet (Hand. 7:54).
U, wedergeborene, u bent een leraar in deze nieuwe tijd, niet voor één volk, maar voor álle volken. Door Gods genade hebt u kennis gekregen van nog veel betere dingen dan waarvan de onderwijzers van Israël wisten. Aan de verwarde en verworden mensenmassa mag u Gods licht doorgeven (Philipp. 2:15). Een mooie taak om de wereld met de verwachting van Jezus tweede komst te bezielen. Die taakvolvoering leidt wel eens tot verdrukking (Joh. 16:33), maar daar wil ik het nú niet over hebben
Vleierij is heel gevaarlijk:
O dominee, wat hebt u het mooi gezegd!
en je bént niet eens dominee bijzonder goed uitkijken dan.
Als je níet uitkijkt, gaat Gods hemelse geur er af en komt er een aardse geur. Die wordt al gauw een muffe, stinkende grondlucht. Er komt een barst in de klok en de klank wordt schor. Uw daden worden liefdeloos, terwijl uw mond de liefde preekt. Steeds meer show dringt binnen.
Wanneer werkelijk groter geestelijk gezag komt, zou u het vroeger blij hebben begroet en gepropageerd (2 Petr. 3:15). Nú kunt u het niet meer aanvaarden (2 Tim. 4:15). En tenslotte komt u tot bijna-niet-meer-te-herstellen, misschien wel onherstelbaar verzet (1 Tim. 1:20).
Nu ja, ik weet wel, dit klinkt wat bars. Verreweg de meesten van u zullen ook het hiervoor geschrevene niet zonder meer aan hun eigen leven kunnen toetsen. Zeg echter niet:
Nou zeg, dat kan die-en-die in zijn zak steken.
Wanneer u mijn ontboezemingen aan uw persoonlijke situatie hebt aangepast, kijk dán eens wat u er zélf van kunt meenemen. Bespeurt u bij uzelf iets van aards werk, dat dient tot meerdere eigen glorie schrob het wég.
Wedergeborenen kiezen een ánder onderwerp voor hun aanbidding
-Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: Onze God.
-Want van U krijgt de wees barmhartigheid (Hosea 14:4).
-Het is verstandig, wanneer iemand zich omkeert van zijn eigen weg en met God méé gaat lopen.
-Voorbij begint dan te gaan al dat hopeloze gestruikel door eigen domheid (:2).
-Het is goed om God excuus te vragen voor alle wilde gepraat en boude beweringen en verder alleen Hém te aanbidden (:3).
-Het is genezend om niet meer van ieder ander hulp te verwachten dan nu juist van Gód.
-Het is nuchter makend om niet meer alle soorten weelde, macht en kracht, na te willen jagen.
-Het is goed om te kunnen zeggen, dat het nu úit en áf is met alle verering van eigen bedenksels.
-Alles en iedereen buiten God valt immers tegen. Maar Hij Hij laat je niet met lege handen staan. Geen hulpeloze, geen verlatene, geen mens alléén of God wil zijn hulp (Ps. 54:6), zijn Trooster (2 Th. 2:16), zijn Redder uit elke eenzaamheid zijn.
U, wedergeborene, hebt door Gods genade een eerbiedige houding jegens Hem gevonden:
-lang geleden misschien al keerde u zich af van uw eigen doodlopende weg. En: u keerde zich naar God toe.
-U ként de belofte, dat er een mogelijkheid aankomt, om helemáál niet meer te struikelen (2 Petr. 1:10).
-Nadat u God om vergeving had gevraagd, werden uw woorden meer betrouwbaar en uw uitspraken wijzer.
-U hebt er een begin mee gemaakt om uw hulp van Hem te verwachten.
-U kunt rustig de verwonderde vragen verduren, wanneer de mensen uw nieuwe auto zien, zo veel eenvoudiger dan uw vroegere. Soms zeggen ze:
O, ik wéét het. Dat is de nieuwe soberheidsrage. Dit is heel ín bij de Engelsen. Kerel, wat ben jij een trendsetter!
Maar ú weet, dat u door iets uit te sparen op tijdelijke pleziertjes- eeuwig nut verschaft aan de levens van andere mensen.
-En uw eigen werk, uw meningen. Och, de tijd, toen u blonk van zelfgenoegzaamheid, kinderlijke verwaandheid, wanneer u het weer eens zo bést had gezegd
Nú straalt u van blijdschap, wanneer de eer van God hoog wordt gehouden. En of u dan zélf de woordvoerder bent of een ander dat doet er helemaal níets toe. Want: u hebt ontdekt, wie God is. Hij steunt (Jes. 41:10), Hij geeft raad (Ps. 16:7), Hij bevrijdt (Ps. 144:2). U vereert Hem, die u, als een o zo eenzaam mens in een gemeente plaatste, een gezin van kinderen van God (Ps. 68:7).
Heel die vrolijke opsomming: levenswerk is het, dat God verheerlijkt. Schoon wordt uw huis van plakkerig stof. Alles gaat glanzen.
Wat hoor ik: bént u nog niet zóver?! Dan hoort, wat hierboven staat, precies bij ú. Want het is alleszins gematigd. En overigens: wat niet is, kan komen. Wat niet is, zál komen.
Dode werken verheerlijken de méns, levende werken verheerlijken Gód
Gedachten:
-
Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden
4.4.1.
-
Wedergeborenen kiezen een ander onderwerp voor hun aanbidding
4.4.2.
-
Veel mensen kunnen het maar niet laten om met hun werk te géuren
4.4.3.
-
Wedergeborenen willen alleen maar en geur zijn van Christus en van God
4.4.4.
-
Veel mensen doen het werk van anderen na
4.4.5.
-
Wedergeborenen volgen in hun werk hun Heer
4.4.6.
-
Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk
4.4.7.
-
Wedergeborenen rusten niet voor zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk
4.4.8.
-
Slotsom
4.4.9.
Gedachte
4.4.1.
Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden
-Het land van Gods eigendomsvolk- is vól afgoden voor het werk van éigen handen voor wat éigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich néér (Jes. 2:8).
Jesaja is dóór en dóór ontsteld over het volk, waartoe hij behoort, het volk met zon hóge roeping. Hun héle goede verhouding met God is naar de knoppen. Elke mysteriegodsdienst en geheimleer van oost en west vindt in Israël een willig oor (:6). De welvaart (:7) leidt weg van het aanbidden van God. Men verzint zélf wat, maakt zélf wat en dan gaat men dát vereren. De profeet waarschuwt, dat zon domme, zelfvernederende levenshouding tot rampen leidt, omdat de relatie met God blijvend wordt verstoord (:9).
Ook nu, ook hier in ons land, spreken mensen over reïncarnatie en zielsverhuizing met een gemak of ze het over het kopen van pindakaas hebben (oosters mysticisme).
Eindeloos beleren anderen elkaar, hoe je rijk kunt worden via belastingtrucs (westers materialisme).
Er is zoveel welvaartszekerheid, dat men daarvan uitgaande- allerlei merkwaardige gedachtegangen durft volgen. Wanneer iemand over God en Jezus spreekt, wordt er verveeld geroepen:
Ja, ja, daar weet ik álles van. Dat werd er thuis ingepompt, ingeheid, wat zeg ik: ingeslágen. Wat dat betreft, hóef ik niet meer zo nodig. Ik bén al geweest.
(Wat dat ingeslagen betreft: heel dikwijls betreft het hier: wie een hond wil slaan, kan licht een stok vinden. Zulke beweringen zijn lang niet altijd waar).
Men verzint echter van alles om de redelijke eredienst te vervangen:
-eindeloos gecultiveer van hobbys
-overtrokken belangstelling voor sportkampioenschappen
-overdreven gezoek naar strijdpunten
-ziekelijk gespeur naar mogelijke gevaren.
Men heeft van alles véél en wil nog méér. Dat leidt tot:
-fanatiek getimmer aan de carrière
-over-behoedzaam in het oog houden van de naar-buiten-te-vestigen-indruk, de image
-niet áflatende belangstelling voor de eigen positie op de welvaartsladder.
Men aanbidt ideeën en statussymbolen. Dom: niet bij de volledige mens horende; in hoge mate storend voor het contact met onze grote Vriend (Jes. 59:2).
U wedergeborene- ziet dit lijstje. U zegt misschien:
Hee, gaat Ger op de klagerige toer?! Dát is dom, als je over dom spreekt. Daarnaar luistert immers geen hónd! En bovendien: zulk gelamenteer heeft zich zelf overlééfd.
Jaren terug deden veel dominees en pastoors dat. Boetepredikaties hè. Dát soort werk. Het haalde niets uit. Zíj hielden er mee op. En nú begint híj nog eens te jammeren.
Mensen, ik zanik niet! Ik zeg alleen maar, dat de hele sfeer om ons heen propvol zit met impulsen voor ons gedachteleven: milieubescherming, atoombewapening, kernenergie, internationale conflicten, landelijke politiek, salarisaftopping, hoe-kom-ik-over-angst-,prestige-bewaking.
Hebt ú wedergeborene- niet soms last van een teveel met dergelijke zaken bezig zijn. Vast wel. Toen ík deze gedachte neerschreef, was er een vaartversnelling in een conflict om Beiroet, dat tóentertijd de aandacht gevangen hield.
Ik was daar erg mee bezig, besteedde er veel gedachten aan, aanbád die actualiteit als het ware. Het gevolg was zelfs, dat mijn oplettendheid in een moeilijke verkeerssituatie onvoldoende was. Ik zat wat-dat-betreft, gewoon even te slapen. Gelukkig sliep mijn Beschermer niet (Ps. 121:4).Hij zond zijn engel (Ps. 91:11). Daarop mag je echter niet blijven rekenen, wanneer je op zon manier wegdroomt. Dat zou God verzoeken zijn (Luc. 4:12). Ik vertel dit, om een voorbeeld te geven, hoe de dingen van de dag je denkkracht kunnen opeisen. Wanneer u dit leest, denkt u misschien verwonderd:
Beiroet Beiroet was daar dan ooit eens wat aan de hand.
Maar die waan van de dag wond míj ooit een keer zó op, dat het gevaarlijk werd.
Zou ú dat nooit hebben; die te groet aandacht, voor wat u zélf doet of wat als meningvragend aan u wordt voorgelegd? Zál heus wel.
Als u zó bezig bent, plaatst u menselijke dingen teveel in het middelpunt. U verheerlijkt dan de stortvloed van afleidende, God en Jezus uit de weg drukkende situaties, die over ons allen wordt uitgestort.
De bezem door al die opgewonden gedachten over feiten en omstandigheden, die in het leven van alle dag een ogenblik superbelangrijk lijken. De ééuwigheid telt. Leg voor gedachten díenaangaande de loper uit.
Van een vlinder, die vloog of t nu nat was of droog
-Beveel de HERE uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken (Spr. 16:3).
Uit de stereo-installatie klonken de tonen van Les papillons van Schuman. Willy luisterde toegewijd. Die lichte, vrolijke, haast ritselende geluiden waren vast-en-zeker de vlinders. Maar die veel zwaardere klanken, die er soms niet bij leken te horen al waren ze toch ook wel speels wat konden díe voorstellen?:
-krachtige zonneschijn
-een fikse bries
-malse regen?
Ja, dat zouden ze wel moeten uitbeelden, besloot ze. En ze dacht terug aan wat er de laatste jaren gebeurd was. Het was of deze muziek haar iets in herinnering bracht.
Een jaar of drie geleden had Wijnand gezegd:
Wil, we gaan opnieuw beginnen. Ik wíl geen kever meer zijn, maar eerst een rups en daarná een vlinder!
Ze had helemaal geen uitleg nodig gehad. Zélf had zij de verloedering al bespeurd. Ze had gebeden, of God ook hém de ogen wilde openen. Zij wist zich te zwák om alléén de koers weer terug te brengen naar wat hij éven geweest was.
Zij hadden zich opnieuw aan de Heer toegewijd. Zich weer bij een gemeente gevoegd, zich echter niet direct in het werk gestort. Eerst maar eens rups-zijn: alvast beginnen te dromen van ándere dingen dan waar kévers van dromen.
Dan: innerlijk tot rust komen: in een cocon van heerlijke kalmte je verpoppen.
Later waren de oudsten gekomen, hadden gezegd:
Broeder en zuster Veenendaal, wij horen u beiden wel eens bidden. We voelen ons daarbij thúis. Wij komen eens praten; wilden u wat beter leren kennen!
Uit een aantal gesprekken was een bediening voortgekomen: ze waren huis- en ziekenbezoekers geworden.
Allerlei dóodgewone dingen werden zo heerlijk spannend. Levende vlammen sloegen er uit. Een voorbeeld:
Kort, nadat ze de weg terug hadden ingeslagen, daalde de hypotheekrente. Wijnands broer loste de zijne af, sloot hem opnieuw, kwam trots voorrekenen, hoeveel hij won ondanks de boeterente. Hij raadde Wijnand aan, het ook te doen. Die zei echter:
Niet zon zín, die paar centen. En al dat geschrijf.
De broer had toen geroepen:
O, ik hóór het al. Weer terug op áf. Weer net zo mistig als een paar jaar geleden. Als je toch ook eenmaal met dat gedoe áángehaald bent!
Zij hadden hem laten praten en legden ook dit probleempje aan de Heer voor (Phill. 4:6). Ze kregen deze gedachte: Gewoon afwachten.
Twee jaar later was de vijfjaarstermijn óm. De rente was bij hérsluiting nóg lager. Niets geen boeterente, niets geen moeite (Ps. 127:2). De broer zei zuur:
De gekken krijgen de kaart.
Zij echter wisten, dat het zoeken naar Gods koninkrijk hun ook dít bescheiden voordeeltje in de schoot had geworpen (Matt. 6:33). Zij gáven maar wat werd hun véél teruggegeven (Luc. 6:38).
Zij waren weer in tongen gaan spreken. Bij het ziekenbezoek uiteraard daar niet alléén- gebruikten zij hun gaven van kennis en wijsheid. De wedergeboorte was opnieuw op gang gekomen. Daarmee liep het nu véél beter. Want nú hadden zij de liefde van God.
Ze waren vlinders geworden ze vlógen. Van heel hoog maar niet uit de hoogte- keken zij op allerlei problemen neer.
Nóg een voorbeeld:
Als kevertjes hadden zij geworsteld met de zomerverhuur van hun tweede huis. Het líet ze maar niet los. Maar als vlinders liet je dat vanzélf los en kwám je ook los.
Je deed het nodige; vertrouwde dat werk aan de Heer toe en had het hele seizoen een volle bak.
Als vlinder leefde je hemels en je deed je aardse zaken beter dan welke kever ook.
Hoe wás dat leven nu in de hemelse gewesten(Ef. 2:6)?
De duivel was daar ook (Ef. 3:10) nóg (Op. 12:7-9 en 12; Luc. 10:18).
Wat kón hij het laten waaien en regenen. Maar áchter die omstandigheden zagen ze altijd Gods krachtige zonneschijn. Al die windvlagen en wolkbreuken werkten uiteindelijk steeds weer mee aan een nóg betere conditie (Rom. 8:28). God maakte je er ook zó tegen bestand (1 Cor. 10:13), dat je ze uiteindelijk ervoer als: een fikse bries en een malse regen.
Dikwijls zag je kevertjes van schuddende grassprieten vallen. Zón wankele zekerheid.
Maar zíj hadden nu een vastheid, die kerkmensen-zonder-meer niet eens kénden (Hebr. 13:10).
Wijnand en zij: deel van een wolk (Op. 1:7, 14:14) van vlinders. Regen parelde op hun vleugels.
Regen flonkerde in de zon als edelstenen. Die zon brak altijd weer dóór. Windhozen maakten, dat ze steeds hoger werden opgetrokken.
Daar kwam Wijnand uit de tuin.
De recorder staat nog aan en het bandje is al afgedraaid,
merkte hij op.
Ik zat even te denken,
antwoordde ze:
Wil je nog tweedrank?
4.3.9.
Slotsom
Ik heb 4.3. nog eens doorgelezen. Het is wel begrijpelijk, dacht ik. Alleen voor een gedeelte van 4.3.4. houd ik mijn hart vast.
Overigens: het is té láng allemaal. Niet alleen 4.3.4.1., maar álles. Ik ga in de toekomst bondiger schrijve. Maar wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven ik ga er nu niet meer aan frunniken.
Of ik 4.3. betreur? In ander verband zong Edith Piaff eens:
Non, je ne regrette rien.
Zo heb ik ook geen spijt van 4.3.
Maar er kwam even een ander genre om de hoek kijken dan mij in eerste aanleg voor ogen stond en nóg stáát. Een prekenbundel-idee dreigde de bijbelstudie-opzet te verdringen. Leuk, om even op dat gebied geweest te zijn.
Ik neem mij echter voor let wel: ik neem mij vóór- om daar voortaan niet meer zo lang rond te struinen. We zullen zien, wat er van komt
In alle toonaarden heb ik uiteengezet, dat de wedergeboorte verslonst, als er teveel aardse troep blijft zitten. Echter: als de wedergeboorte doorzet, dan krijgt allerlei bij de aarde horend werk een hemelse afmeting erbij.
Ik heb veel teksten aangehaald. Brutaalweg nodigde ik ze binnen in het schuurtje van mijn schemaatje. Daar stónden ze groot en koninklijk- in de petieterige entourage. Ik heb ze soms alleen zijdelings gebruikt voor gedachten, waarvoor ze eigenlijk niet allereerst bedoeld waren. Goedig stonden ze gebruik, ook het sporadische oneigenlijke gebruik, tóe. Ik was immers te goeder trouw. Misbruik werd nooit bedoeld. Naar mijn beste weten heeft dat ook niet plaats gevonden.
Ze zijn weer uit mijn indelinkje gestapt. U hebt ze althans éven gezíen. Bent u onder de indruk van hun charme? Bekijk ze dan in hun eigen omgeving, hun vaste plaats in de bijbel. Daar horen ze, dáár komen ze tot hun recht. Zet u de kennismaking met hen voort?
Van een vlinder die vloog of t nu nat was of droog
4.3.8.2.
4.3.8.1.
Van een kever, die klom in regen en zon
-Zo heb ik dan ingezien, dat er niets beter is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat (verheugen) is zijn deel; wie zal er hem toe brengen, zich te verlustigen in wat ná hem zijn zal (Pr. 3:22).
Al een kwartier zat hij nu met die foto voor zich overlegde Wijnand. Nog steeds had hij de bladzij niet omgeslagen. Wat bóeide hem toch zo in dat kiekje? Gewoon een huis met twee mensen ervoor: zijn ouders. En waarom ging maar steeds dat kinderliedje door zijn hoofd:
Hansepansekevertje, die klom omhoog
Pats zei de regen, die spoelde Hansje weg.
Toen kwam de zon en die maakte alles droog
Hansepansekevertje, die klom toen weer omhoog.
En opeens wist hij het: zijn ouders waren van die dappere kevertjes geweest. Hij herinnerde het zich nog: pa was met zijn veertigste al een man in bonus aan het worden. Toen was de regen gekomen. Zijn oudelui hadden zich jaren heel koest moeten houden. Innerlijk echter streden zij door. Zodra de zon er was, begonnen zij wéér te klimmen. Hier op dat vergeelde prentje stonden zij dan voor dat mooie, vrijstaande huis met die lap-van-een-tuin.
Vader nu al weer jaren dood- was een man van zijn tijd geweest. Hij keek echt niet verder dan hij nodig vond. En dat was niet zo vér. Zijn motto was: werken én er van genieten. Hij was kerks:
Maar de diepere dingen waren voor de dominee,
zei hij altijd.
Ach, vader en moeder ze waren úitgeklommen. De erfenis was in acht porties verdeeld. Het achtste deel van wat ze bij elkaar geklommen hadden, was niet eens zo opzienbaren geweest
-bijbetaling bij de auto-inruil
-restant aanbetaling voor het tweede huis
en dat was dan dat.
Maar hijzelf en Willy waren zij ook niet van die nijvere kevertjes aan het worden. Ook in hun leven hadden de plensbuien en de koesterende zon niet ontbroken. Ze waren zo arm geweest als Job, maar nú hadden ze twéé huizen met gouden daken, dat wel. Het resultaat van hún geklim zou ooit in drieën worden verdeeld.
Had hij het echter niet wat léuker, origineler kunnen doen dan pa en ma met alle waardering overigens hoor
Willy en hij hadden de grote opwekking meegemaakt. Zij hadden zich bekeerd en waren verder gegaan met God. De wedergeboorte begon in hun hart. Het liep zo lekker. De grond werd omgeploegd, de stenen van allerlei zonden werden er úit gegooid, het nieuwe leven ging zó feestelijk verder. Alles ontkiemde, niets verdorde (Matth. 13:4-6).
Toen echter waren de zorgen gekomen over de opgroeiende kinderen. Er waren tegenvallers geweest in de omgang met andere gelovigen. Daarna was het begonnen: het zoeken naar de zekerheden, die je van huis uit kende. Jagen naar versnelde hypotheekaflossing en zo. Een bescheiden poging om een beetje rijk te worden. Maar: het nieuwe leven verstikte (:7). En nú leek hij wel weer terug te zijn op áf.
Zijn broer had het laatst geroepen, toen ze zo lekker boomden over rente op depositos:
Nou ken ik je weer. Je was jarenlang zo zweverig. Kerel, wat sta je nu weer stevig met allebei je voeten op de grond.
Opeens zág hij het. In de dienst van God had hij tijdenlang zo fíjn kunnen werken, zo levend. Maar nú: de begeerte naar steeds meer en steeds beter en steeds grótere vakantiereizen, was wel erg hévig geweest. Wat waren Willy en hij nu áárds. Wat was hun ooit levende werk dóóds. Kevers waren ze; vlínders hadden ze kunnen zijn!
Kevers; nuttige beestjes, maar het bárstte ervan. Iedereen kon kever worden zonder wezenlijke innerlijke verandering. Om vlínder te worden écht van structuur te veranderen: dát was pas een dóel!
Hoe was dat ook weer: het boek Prediker. Die man kwám er maar niet doorheen geprikt. Hij zag in, dat al dat geklim om boven op die ómbuigende grasspriet te komen, niets uithaalde (Pr. 1:2). Dat was al heel wát. Die minimumlijder schreeuwde om méér. Hij zág het niet en hij kréég het niet. Het was toen nog niet de tijd, om van minder naar méér te komen. Hij blééf een insect, dat tegen een onzichtbare, glazen wand aan vloog. Hij móest tenslotte genoegen nemen met het inzicht, dat hij dan wél had (binnen de onverbiddelijke beperkingen was het overigens geweldig). Gelukkig werd zijn schreeuw van verlangen opgeschreven. Zo werd de begeerte naar het meerdere bij later komenden gevoed.
Zij twee Willy en hij- hadden het meerdere gezíen en gehád. Voor hén ging het raam open, omdat Gods plan verder aan het gereedkomen was. Wat waren ze uitgezwermd! Maar ze verlangden eigenlijk tóen al naar het mindere terug. Wanneer die fijne tijd maar éven stagneerde, was er die hunkering geweest (Num. 11:5). En zíj kregen het wel voor elkaar. Van meer naar minder kan immers altijd!
Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich
Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en van uw perskuip. Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen. Zeven dagen zult gij feest vieren, ter ere van de HERE uw God, op de plaats, die de HERE verkiezen zal, want de HERE uw God zal u zegenen in héél uw oogst en in ál het werk uwer handen, zodat gij wáárlijk vrolijk kunt zijn (Deut. 16:13-15).
Wie zei daar, dat het leven van een kind van God maar feestloos en saai is? Het voorbeeldvolk Israël- wíst in ieder geval van feesten. Wanneer heel de oogst binnen was, dan wás het me toch een blijdschap. Nou nou zeven dagen en dan nog eens een dag toe. (Lev. 23:36).
Die loofhutten hè die deden denken aan uitredding uit het land van de slavernij. Je ging toen over naar de hut van Gods bescherming. En dan de vreugd om al die mooie takken (Lev. 23:40), waarmee je kon werken:
wat een land, wat een land,
waar dat allemaal maar kan,
jubelde je:
-Uitredding : uit de onderdrukking
-Doorleiding ..: onder Gods bescherming
-Inleiding ...: in een koninklijk leven.
Mensen, wat een feest; iedereen mocht meedoen: het gezin, het personeel, de mensen van de dienstensector, toeristen, gastarbeiders en de genieters van sociale uitkeringen geen grootje bleef bij t spinnewiel.
De markt op, naar de tempel of de synagoge. Smullen, zingen, dansen, juichen, bidden, danken, loven, prijzen! Jíj was in Gods wil geweest. Kijk nu toch eens, hoe God jouw gewone werk van alledag gezegend had! Nóg maar weer eens opgestaan voor een vrolijke reidans (Jer. 31:13).
En nu ú, wedergeborene!:
-U hebt een baan. Misschien is ook de WW, de VUT of de AOW uw opdracht.
-U hebt een gezin. Misschien ook hebt u een andere taakvervulling in de gemeenschap.
U hebt allang in de gaten, dat u niet allemaal zéndeling behoeft te worden, om in de dienst van de Heer te staan. Borden wassen kan in dat opzicht héél functioneel zijn. Héél uw leven wijdt u Hem. Al uw werk:
-Het hijsen van een container;
-Het wassen van de sla.
Ál uw wegen beveelt u in zijn aandacht aan. Wat gáát het dan allemaal gelukken (Spr. 16:3). Wat wordt uw dagelijkse werk vruchtbaar;
-Wanneer u kijkt na de verbeterde sfeer op de werkvloer rondom u.
-Wanneer u de kinderen aan tafel blij hoort schertsen zonder de onzuiverheden van vroeger.
-Wanneer uw WAO-wanhoop verandert in vreugde van: tóch nuttig zijn.
Dan hebt u uw loofhuttenfeest al. Geen zeven dagen, geen acht dagen, maar: álle dagen (Spr. 15:15).
Uw onanzienlijke werk van alle dag wordt zó groots, zó vol allure, zó vlammend van leven, zo overvloedig; dorsvloeren en perskuipen vol. Wat is Gods klimaat góed voor het rijpen van elke goede vrucht.
Uw blijde stemming deelt zich mee aan uw doemdenkerige kinderen en medewerkers, ja, aan alle mensen, die u maar tegenkomt. U kijkt welwillend naar die ambtenaar achter zijn loket. U maakt een praatje met die verloren lopende Marokkaan. U hebt tijd voor die oude meneer met zijn lange verhalen.
U bent immers een wedergeborene!
Als u alleen maar bekeerd was, dan zou u al blij kunnen zijn over:
-de uitleiding uit uw verslavingen aan roken, drinken, roddel, depressies enz.
-de bescherming van God in de woestijn van het moeilijke bestaan.
Maar door uw opnieuw-geboren-zijn, kunt u ook nog eens blij zijn over:
-de inleiding in een opwindend, koninklijk leven.
U viert feest; u zoekt uw medegelovigen op om samen met hen blij te zijn. De dag van feestelijk gejuich is begonnen en aan die dag komt geen eind.
Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
4.3.7.1.
-
Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich
4.3.7.2.
4.3.7.1.
Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag
-De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12).
Paulus richt zich hier tot medegelovigen. Hij zegt:
-Lui, jullie zijn nog niet écht wakker. Gods heil voor al zijn vrijgemaakten komt er al aan. Maar júllie hebt je nog niet werkelijk vrijgemaakt van de zonden. Die sussen jullie in een gevaarlijke slaap (:11).
-Er is nog te veel genotzucht, te veel Ik doe, eet, drink, wat ik lekker vind bij jullie. Ook nog te veel toestanden met seks en zo. En dan dat geruzie en die jaloezie (:13).
-O ja, dat óp zitten letten of je wel overal-en-altijd aan je trek komt; ook niet bevorderlijk voor de innerlijke rust (:14).
Weet je, wat er nog bij jullie aan te kort komt: geestelijke liefde. Die kan je nóóit genoeg bewijzen. Dáármee ben je pas in de wil van Heer (:8). Die liefde is de kern van al Gods voorschriften (:9). Met die liefde doe je eindelijk-en-te-langen-leste de medemensen nu eens werkelijk góed (:10).
(En dán komt onze tekst):
het licht komt er al aan. Het áárdedonker van de díepste nacht wijkt. Vóór je het weet, spríngt de zon boven de kim! Schei gauw uit met allerlei onvruchtbare schijnvertoningen, die bij het rijk van de duisternis horen. Kom tot de vruchtbare daden van het rijk van het licht.
En nu ú wedergeborene !
-U hád zich de slaap al uit de ogen gewreven. Ketting na ketting van verslaving en verzuring en verwording brak. U liep de goede kant op (Gal. 5:7). U hoefde niet meer zo nodig de hele dag dingen mee te maken, verstrooiing te hebben, nieuwe eethuisjes, nieuwe gerechten uit te proberen. U hoefde niet meer zo erg het wakkere mannetje te spelen jegens de kantoordames. U zocht vrede met alle mensen (Rom. 12:18). U kon het best hebben, wanneer het een ander óók eens goed ging (zie voor het tegendeel Neh. 4:3).
-Dat er op gespitst zijn om in het bestuur toch maar gekend te worden tot in de kleinste zaken toe voorbij wat een ontspánning gaf dat.
En tóch:
-Het begint weer allemaal terug te komen. Donkerte, somberheid bedreigt uw gedachteleven. Het lijkt wel nácht. U suft weg. Nu Gods water er niet meer over loopt, blijft uw akkertje zo onvruchtbaar. U kláágt over alles, wat zo tégenviel. U hád toch een begin gemaakt met de wedergeboorte. Maar: er is geen follow up.
-U bent weer zó vol gedachten over die nieuwe auto met nét iets meer vermogen. Uw denken over Gods woord wordt er door verduisterd. U vindt zoveel verontschuldigingen om weg te blijven van de blijde ontmoeting in de samenkomst (Luc. 14:18). Daardoor draagt u ook steeds minder vrucht.
-U kijkt ook weer erg oplettend naar de vrouwtjes. Was u dat zélf nog niet zo ópgevallen?!
-Het licht van de dag komt er aan; u echter lijkt er wel voor wég te schuilen. U treurt over wat verloren ging, maar komt niet tot terugwinnende actie. Anderen krijgen geestelijk aanzien. U maakt daar zure opmerkingen over en u hebt er kritiek op. Wat ráákt de blijdschap van het opnieuw geboren zijn op de áchtergrond!
-U zit weer helemaal op het vinkentouw, of u wel van alles op de hoogte wordt gehouden. Wanneer u zegt:
Mij vertellen ze maar niets,
is het net, of het wéér iets donkerder wordt. Een pruileirge gezindheid brengt ook geen vrucht voort. De nacht wijkt voor de dag. Maar Gods licht kan ú niet voldoende beschijnen. Het nieuwe begin krijgt geen vervolg; zeker niet in de sfeer van gejammer, die nu om u hangt.
Vanwaar die ontwikkeling. Waarom doet u het zo slecht. Waarom werd die veelbelovende hemelbestormer een min mannetje.
Waarom bleef u een dwergcipres: een reus in een bloempotje?!
Uw ziel werd éven aangeraakt door Gods grote plán, dat u in een flits zag. Vandaar uw bezíeling, uw enthousiasme.
Echter: uw géést werd niet blíjvend aangeraakt door Gods liefde. Daarom geen begeestering, (sorry voor het germanisme).
U was met uw liefdegaven daarom al gauw aan het eind van uw Latijn. Juist daar, waar het met weerbarstige naasten écht spannend werd, was het in een mum op-en-tekort. U moest dan steevast nee verkopen. Anderen deden ú zeer u deed ánderen zeer.
Nu niet nóg heviger lamenteren.
Hóe is de situatie?!:
-uw levende werk is uitgeblust tot natte,dode sintels
-uw oogst bestaat uit lege aren
-uw gesteldheid is maar heel, héél gewoontjes.
Wel, dat is jammer.
Er is echter geen situatie zó triest, of er is een weg terug. Bid God om u te helpen, zijn liefde te vinden. Niet proberen, Hem op te jagen, door na vijf minuten te gillen, dat u niets vóelt. Een béétje uit geloof leven (Hab. 2:4).
Een vuistregel staat nergens in de bijbel hoor. Na die vlotte start van u verzuimde u vijf jaar Gods liefde te tanken en er mee te trainen. Voor een eerste herstel kunt u rustig vijf maanden uittrekken.
Wél, u gelóóft: u gaat God niet háásten (Jes. 28:16). En wat blíjkt: Hij háást zich om op die natte sintels van u de blaasbalg te zetten. Dan blijken het toch nog vaag-gloeiende smidskolen te zijn.