Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    19-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6.6

    4.6.6.

    Levend werk helpt ons uit de sloot van de ongerechtigheid op de wal van de gerechtigheid

     

    -         De wijsheid is gerechtvaardigd op grond van haar werken (Matt. 11:19).

     

    Jezus is een heel goede waarnemer. Hij heeft eens een keer grillig kinderspel gezien. Eerst bruiloftje spelen en dan begrafenisje. Maar het gáát die dag niet zo lekker. Het spel verloopt. Het nieuwtje, de aardigheid, raakt er af. Het loopt uit op geruzie… écht kinderspul. Zo helemaal zonder ernst… zo onbezonnen (Matth. 11:16,17).

    Jezus heeft alles goed in zich opgenomen. Hij is doorgelopen en heeft gedacht:

                “Daar zit een preek in.”

    Die preek komt er nú uit. Mag ik die een beetje uitgebreid, geparafraseerd doorgeven?

    ……

    Jullie zijn net zulke kinderen. Eerst was het ‘Johannes vóór en Johannes nᒅ o, o…, wat hébben jullie weggelopen met Johannes de Doper. Het wás ook een heel bijzondere man met die unieke functie, de allerlaatste aankondiger te zijn van míjn komst (:10).

    Nu is de mop er af en roddelen jullie over hem.

    “Die man was zo abnormaal sober. Hij at en dronk nooit eens iets lekkers. Dat wou hij niet. Die vent was bepaald een willoos werktuig van de een of andere demon (:18).”

    En: dat herhaalt zich. Eerst was het: ‘Jezus vóór en Jezus ná.’ En nu is ook dít spelletje weer afgezaagd. Ik ben vlak bij jullie… pas me bij jullie aan… inderdaad: ik houd van lekker eten en drinken. Ik zoek íedereen op, zelfs de meest ergerlijk onaangepasten en… ik táfel met die eenzamen, die uitgestotenen.

    Wat zeggen jullie:

    “Een vreetzak… een zuiper… een vriend van de landverraders en van het minste-van-het-minste.”

    Zo ruziën jullie nú weer tegen Míj (:19).

    Johannes en Ik: allebei onze eigen aanpak. Maar: allebei uit op jullie welzijn. De een benaderde jullie zús; de andere benadert jullie zó. Maar bij jullie is het ook nóóit goed.

    ……

    Kínderen mógen grillig zijn, onbezonnen, zonder ernst, wispelturig, ruzieachtig. Maar jullie zijn toch volwassen ménsen. Hoe valt er met jullie, met dat infantiele gedoe, nog te wérken?! Wat ‘is dat toch met jullie: dat kleuterachtige omgaan met de geweldigste levensvragen. Zó komen jullie toch nóóit uit de sloot van de ongerechtigheid op de wal van de gerechtigheid.

     

    Jullie zeggen nu wel:

                “We doen niet langer met Johannes mee. Het is geen leuk spelletje meer.”

    Maar dan zeg ik tot jullie, dwazen en lichtzinnigen, die jullie zijn:

    “Dat optreden van Johannes de Doper wás geen aardigheidje, waar je eens een poos aan méé kon doen. Tegenover jullie onwijze woordjes van nú: zijn wijze werken van tóen. Die wijze werken staan nog stevig overeind, omdat God ze gerechtvaardigd heeft, er zijn goedkeuring aan heeft gehecht. Die werken dragen nóg vrucht.”

     

    ……

    … en zo is ook mijn optreden van nú geen vrijblijvend iets. Je kunt er niet zo maar eens van zeggen:

                “Nu doen we niet meer mee. Nu gaan we weer eens iets anders spelen.”

    Aan mijn –op dit ogenblik nog vóórtgaande- werk hecht God nog dágelijks het zegel van zijn instemming, zijn rechtvaardiging. Jullie zien overal de vrucht. Mijn wijze werk is bíj jullie: Nú!

    Houd dan toch eens op met dat onrijpe, balsturige, verwende, grillige, verveelde, onserieuze, onnadenkende, ruzieachtige gedoe. Word nu toch eens eindelijk ínnerlijk volwássen. Dán pas kun je genieten van wat ik bezig ben te geven. Dan pas kom je uit de sloot en op de wal. Dat onvolgroeide gedenk, dat dode werk, leidt je van de rechtvaardigheid af. … Mannelijke, levende werken… die leiden je er heen.

     

    Tot zover de parafrase.

     

    Ze zijn er nóg hoor, de mensen, die roepen:

    “Ja ja, hoi hoi… we gaan met Jezus meespelen. Hij redt en geneest en vervult met zijn Geest. Dat is even leuk!”

    Maar na verloop van tijd zeggen ze:

    “Niks meer aan. Veel te ingewikkeld. Hij deed niet, wat Hij beloofde. Hij máákte mij niet beter, verhóórde mijn gebeden niet.”

    Hij was aardig tegen andere mensen, juist heel rare. Tegen mij en nog een heleboel echt leuke mensen, deed Hij vervelend. Nee hoor: laat een ander nu maar eens. Ik ga weer eens iets níeuws doen!”

    Onberekenbare mensen, die in geestelijke puberteit zijn blijven steken, kippen-zonder-kop: mensen zonder enige wérkelijke diepgang, zo wisselvallig als het weer in maart, hyperlabiel, niet uitgebalanceerd, narrig, vol kapsones… blasé, oppervlakkig, gedachteloos, twistziek.

     

    Hoho… Jézus heeft zich voor hen opgeofferd. Hij heeft hen lief… ik mag niet op ze schelden. Ik mag er niet aan wanhopen, dat ze ééns zich op de wal schoon en droog staan te schudden. Ze rillen en druipen nog ná van de sloot, maar Gods zon koestert ze.

    U –wedergeborene- heeft dat toch allemaal óók doorgemaakt! En nu bent u er toch úit! U zíet nu toch de wijsheid in het werk van Jezus. U wordt toch voor alle eeuwigheden door Hem geboeid! U bent mensen van stavast (1 Cor. 4:2), geestelijke vaders (1 Joh. 2:14), bezonnen (2 Tim. 1:7), vol bezónken ernst, altijd rustig-blij (1 Thess. 5:16), stabiel, bezadigd (Titus 1:8), vriendelijk bescheiden (Phil. 4:5), open voor nog méér grootse impulsen, vol diepe gedachten, áltijd op vredestichten uit (Matth. 5:9).

    Zoals ú er door gekomen bent, zo zullen ook velen van die anderen erdoor komen.

     

    En, wie er doorgekomen ís, gaat het allemaal zélf meemaken, zoals ú –wedergeboren- het nú al meemaakt.

    Men vond Jezus maar heel kort een prima vent. Heel rap kwam de klad er in. Men begreep Hem niet goed. Men legde alles van Hem verkeerd uit (Matt. 27:40).

    Men roddelde ván en ruziede mét Hem.

    Hij kon geen goed meer doen.

    Hij werd in de steek gelaten (Matt. 26:56).

    ……

    Ik richt mij nu even tot de nieuwkomers:

    U, die dit alles nog moet gáán beleven, u bent niet te fijn voor de ervaringen, waar Jezus níet te fijn voor was.

    Hém vervolgden velen mensen; dat gaan ze ú ook doen (Joh. 15:20).

    U zult ook omringd zijn door domme, lastige, zelfs geváárlijk agressieve ‘kinderen’. U zult die omstanders dan toch behoren lief te hebben, al is het ook nóóit goed, wát u ook doet.

    Durft u die uitdaging aan?! Durft u onder dat trommelvuur met Hem mee over te steken en de vijandelijke linies te bestormen? Dan zeg ik u dít:

    -         Als u zo achter Hem aanklautert vanuit soms schijnbaar hopeloze posities (1 Sam. 14:13)

    -         Als u stand houdt rond zijn strijdwagen onder de meest grievende en kwetsende aanvallen (Ef. 6:13)

    -         Als u het vaandel plant op kaal gebergte (Jes. 13:2), ook al wordt het door kogels van verdachtmaking en kwaadaardig wanbegrip doorzeefd…

    Dan:     doet u levend werk van wijsheid

    Dan:     zegt Gód, dat u het goed gedaan hebt. Uit zíjn mond hoort u de tijding van uw promotie (Matth. 25:21)

    Dan:     is die promotie uw rechtvaardiging: loon voor levend werk

    Dan:     is die rechtvaardiging uw wal en ligt uw sloot vér achter u

    Dan:     wordt u wérkelijk tot zegen. De kale berg met zijn distels verandert na úw aanraking in een mirtenhof (Jes. 55:13).

    Toen u in die sloot zat, merkte niemand de glorie van het koninkrijk aan u. U wás nog bezig, hoewel u toch al bekeerd wás, om de armoede van uw zielse gedachten te etaleren. Wat een dwérg was u toen.

    Nu staat u op de wal… in Gods sfeer. U hóórt daar als medestrijder van Jezus Christus, levend

    gemaakt door Hém. Eindelijk kunt u voluit beginnen met de bekendmaking van de overweldigende rijkdom van genade.

    -         Een taak voor een reus.

    -         Een taak voor de eeuwigheid (Ef. 2:6, 7).

     

    Weg dan met elke zompige, vervuilde sloot, met elke poel-met-stilstaand-water (Ez. 47:11) in het landschap van uw leven. De vlag uit voor de beschuttende en verheffende wal.

    19-01-2010, 15:19 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6.5.

    4.6.5.

    Doods werk helpt ons van de wal van de gerechtigheid in de sloot van de ongerechtigheid

     

    -         Uit werken der wet zal geen vlees voor (God) gerechtvaardigd worden, want wet doet zonde kennen (Rom. 3:20).

     

    God had indertijd aan het Joodse volk de wet van de tien geboden gegeven met allerlei leefregels daaromheen. Die wet was bedoeld om de mensen te laten ontdekken, hoe ze er eigenlijk voorstonden. Die mensen hadden eigenlijk behóren te zeggen bij het kennisnemen van de wet:

                “Maar dat kán ik helemaal niet. Ik moet geholpen worden.”

    En dan zou het gevolg geweest zijn, dat ze echt bewust naar de grote Helper uit gingen zien (Gal. 3:24).

     

    Wel, het pakte ánders uit. Een enkele maal was de wet een tijdlang in het vergeetboek geraakt. Dan schrokken de mensen, wanneer zij weer eens voor het eerst de eisen hoorden (Neh. 8:10). Ze werden getroost met de vreugde in God, die hun toevlucht was. Dat was een heenwijzing naar de grote Vreugdebrenger (Luk. 1:44), de gróte Toevlucht (Jer. 16:19).

    Over het algemeen echter zeiden de mensen:

                “Ha, een wét… een systeem!! … die richtlijnen zullen wij eens gaan uitvoeren!”

    Ik schets u even zo’n optimist… ene Paulus (Saulus).

    Als jochie in Tarsus was het allemaal zo spanningloos. Toen ging hij naar de theologische school (Phil. 3:5) en naar de hogeschool in Jeruzalem (Hand. 22:3). Uít was het met de pret. Hij kreeg terdege gedefinieerd, wat ‘kwaad’ was. Uiterlijk ging een onberispelijk leven hem best af (Phil. 3:6), maar innerlijk zag hij steeds duidelijker in, dat hij de wet nooit zou kunnen houden (Rom. 7:21). Hij werd door dat besef van ‘te moeten falen’ gepríkkeld om slecht te worden en ging gééstelijk dóód (Rom. 7:9).
    De wét was wel goed, maar die wet werd door vrijwel iedereen verkeerd gebruikt: niet om hulpzoekende handen uit te laten steken, maar als een valse zekerheid, dat je helemaal geen Helper nódig had.

    Van dat verkeerde gebruik werd ook Paulus slachtoffer (Rom. 7:10).

    Later vond hij de goede oplossing. Die was: Jezus te hulp roepen. Nadien komt hij op die situatie uit het verleden in de tekst uit de aanhef van dit punt nog eens terug:

    -         Als je Gods wet verkeerd toepast;

    -         Als je denkt, dat het een handleiding is voor de doe-het-zelver;

    -         Als je de echte gebruiksaanwijzing ‘roep de Vakman erbij’ niet volgt…

    Dán:

    … ach, wat ga je dán nat… wat leer je dán de zonden kénnen, zonder ze te kunnen láten. Zeker denkt hij aan zijn jeugd in Tarsus, toen hij nog niet zozeer van de zonde wíst. Tóen stond hij in zekere zin –let wel: in zekere zin- op de wal van de rechtvaardigheid.

    Ook zal hij gedacht hebben aan de onrustbarende periode daarna. Hij had toen door zijn studie van de wet de zonde leren kennen. Hij kon echte die zonde binnen in zich niet de báás (Rom. 7:20). Daarbij hielp het hem niet, als hij úiterlijk stipt de wet naleefde (Phil. 3:5) en gewaande wetbrekers te vuur en te zwaard vervolgde (Hand. 9:1,2).

    Gerechtvaardigdheid voor God was een reddende kust, die evenwel uit het zicht raakte, achter de kim wegzonk.

    Gelukkig: Jezus persoonlijk gaf een extra college (Hand. 9:3-5). Paulus nam die les ter harte (Hand. 26:19). Er kwam weer een wenkend perspectief; maar dat is een ándere geschiedenis.

    Voor het moment bepalen wij ons tot deze wijze les van hem:

    “Probeer niet op een ‘zielse’ manier een geestelijke wet te houden (Rom. 7:14). Je helpt jezelf alleen maar in de vernieling.”

    (‘ziels’ is geen echt Nederlands woord. Men probeert dit begrip wel te omschrijven met de woorden ‘natuurlijk’ of ‘ongeestelijk’ (1 Cor. 2:14). De bedoeling van het ‘nieuwe’ woord ‘ziels’ is:

    Met gebruikmaking van alléén de in het zielenleven wortelende krachten van verstand, gevoel en wil.)

     

    Er zijn veel mensen, die een min of meer omlijnd idee hebben, dat Jezus voor hen persoonlijk de ‘Onontbeerlijke’ is.

    Fijn: ze staan op de wal van de rechtvaardigheid. Want –als het er om gaat spannen- roepen zij de náám aam en: worden behouden (Hand. 2:21).

    Terloops merk ik op, dat het aanroepen van ‘de naam’ geen polis van verzekering is, zo in de geest van:

    “Ik leef er maar op los… roep Jezus erbij, wanneer het fout gaat… en klaar is Kees.”

    Zó eenvoudig ligt dat niet.

    Zeker, Jezus wil dan wel eens helpen, maar je kunt Hem daarna toch niet zo maar even wegwuiven, in dít sfeertje:

    “Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan,

    der Mohr kann geh’n.”

     

    Toch raad ik die serieus willende van zo-even áán, eens wat vérder te gaan. Er kómen zware tijden (2 Tim. 3:1), vól van geraffineerde in-de-war-brengerij (Matth. 24:21). Tijden, haast niet als levensbedreigend te onderkennen. Zo voor het oog is er in de belangrijke wereldgebieden vrede en dreigt daar geen bijzonder gevaar (1 Th. 5:3).

     

    Maar de moeilijk te omschrijven verborgen verleiding en verdrukking is heviger dan ooit tevoren (Matth. 24:21).

    In die –nu rap naderende- tijd is het écht nodig om méér te hebben dan het afgepaste minimum.

    Als u echter verder gáát –en dat is wenselijk én noodzakelijk- blijf dan niet halverwege steken…

    Wanneer u zich begint te verdiepen in wat God verder voor inzichten voor u heeft, denk dan niet:

    “Ha, nu heb ik een recept om toe te passen. Ik doe zó, en ik doe zó; en kijk toch eens, hoe leuk het allemaal klopt! Ik heb eigenlijk niet eens meer een Raadgever nodig. Ik heb mijn raadgever in de vorm van dit boekje –de bijbel- in mijn zak.”

    Heus: dán raakt u van de wal in de sloot. Het klopt op een gegeven ogenblik allemaal niet meer. U merkt, dat u niet kunt voltooien, waar u zo moedig aan begonnen was.

    Toch blijft u verbeten aan uw standpunt vasthouden. Zónder geestelijke achtergrond gaat u tekorten, die u nu beter kent dan óóit tevoren, overschreeuwen. U zit volop in de sloot van de ongerechtigheid. U bent druk bezig met dode werken. De wallekant van de blijvende gerechtigheid echter is alleen met levend werk te bereiken.

     

    Maar dat zeg ik nu allemaal tegen u… wédergeborene. Dom eigenlijk hè. U zát in die sloot… ik wil nu geen oude koeien uit de sloot halen, maar tóch… eventjes maar:

    -         Als iemand níet genas, dan zei ú, dat hij vast niet voldoende geloof had.

    -         U leidde een roddeltje over de oudsten heel bekwaam in met zo’n echt méésterlijk:

                “De gemeente is mij lief hoor; en ik wéét het: het is overal wel eens wat… maar.”

    U hébt in de sloot van de ongerechtigheid gezeten met uw halve kennis, uw wetten-nieuwe-stijl. U hebt wel eens zachtjes gezongen:

                “Ach, was ik maar bij moeder thuis gebleven.”

    Dan dacht u aan de tijdelijk betrekkelijk veilige wal van de gerechtigheid vroeger… uiterlijke flinkheid en uw innerlijke ontreddering nú.

    Maar: dat is voorbíj. Misschien was dat stadium voor u wel onvermijdelijk. U zag echter in, dat zelfs de meest ontwikkelde bijbelkennis een dood, niet-rechtvaardigend werk blijft, als daar niet iets bíjkomt. Dat iets is: voortdurend persoonlijk gebeds- en gesprekscontact met Jezus. U zag in, dat u nu wel duidelijk omlijnd wist, waar het bij u aan haperde, maar dat u geen mogelijkheid had om de fout te herstellen.

    U had vroeger wel eens gelachen om die aap, die zijn poot in een nauw gehalsde fles stak om een banaan te pakken. Die aap kon alleen maar los, wanneer hij de banaan los liet. Dat kón hij echter niet, gevangen als hij was door eigen hebzucht.

    Maar nú lachte u niet meer: allebei úw handen zaten in zo’n kruik! De ene hand hield toch nog allerlei stoffelijke zekerheden vast (Luk. 12:19). De andere klemde zich om de schijngeestelijke zekerheid van het uit eigen kracht Gods eisen vervullen (Rom. 3:20).

    U zag nú, dat er boven de tien geboden nog een allesbeheersend elfde gebod was: Jezus volgen (Joh 21:19). U strekte uw ingekruikte handen naar Hém uit; u smeekte:

                “Jezus… help mij om los te laten, zodat ik uit die boeien lóskom!”

    Zo deed u uiteindelijk, wat altijd al de beoogde uitwerking van het geven van de wét wás: u riep om Jezus en Hij verhoorde u uit al uw angsten (Ps. 107:6).

    Door dat alles bent ú heengegaan. U bent er als meer-dan-overwinnaar uitgekomen (Rom. 8:37). Dus: wat práát ik nog tegen u.

     

    Het kán echter zijn, dat iemand, zelfs als wedergeborene zegt:

    “Ik ben nog niet voldoende lós uit die snertsloot… wil me nóg teveel bewijzen… ben niet onbekommerd blíj… ben namelijk nog veel te krampachtig bezig om te laten zien, hoe vrij ik wel bén.

    Aardsgericht werk heeft mij van de wal in de sloot geholpen. Dat het króós in mijn haar zit, is nog niet het ergste.

    Maar: mijn ene been zit nog vast. Het andere is al los uit de laars.

    Och toe, help me nog even met een laatste ruk. Die laarzen ben ik dan allebéi kwijt, maar dat doet er niet toe. Als ik zélf maar vrij ben.”

    Daar kómt die ruk.

    Aards, doods werk leidt nooit-of-te-nimmer tot de verrukkelijke vrijheid van het in gerechtigheid staan voor God. Daar moet je hemels levend werk voor hebben. God heeft het voor je gereed liggen. Ga het nú aanpakken… já!?

    Daar komt het tweede been. Die laarzen ben je inderdaad wel kwijt hoor. Och, het is maar goed ook. Je nieuwe schoenen om nóg bereidwilliger voor Gods zaak op pad te gaan, staan al klaar (Ef. 6:15). Daar kan je toch alleen zonder laarzen in.

    13-01-2010, 19:16 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6.4.

    4.6.4.

    Ten behoeve van onze rechtvaardiging weet God dood en levend werk naar waarde te schatten

    -         De goedertierenheid, o HERE, is Uwe, want Gij zult ieder vergelden naar zijn werk (Ps. 62:13).

     

    David is in deze psalm bezig, rust te herwinnen, zijn ziel tot kalmte te manen. Hij is zich aan het bezinnen op God, zijn heil, rots, schuilplaats en burcht.

    God is degene, van Wien hij alles verwacht. David acht het ook een éér om bij God te horen (:6-8).

    Hij wéét, dat hij door de beproeving van dat ogenblik zal héénkomen (:2,3).

    Rondom hem zijn veel mensen, die hem benarren, mensen, die liegen, mensen, die zich van buiten beter voordoen dan ze van binnen zijn. Zij zullen niet door de beproeving heenkomen, wanneer die er voor hén is (4,5).

    Of mensen rijk zijn of arm, is niet van belang. Het enig belangrijke is dít: weeg je zwaar genoeg op Góds weegschaal (:1) (:10).

    -         Als je denkt, dat je het kunt redden door de baas te spelen over anderen.

    -         Als je denkt, rijkdom op oneerlijke wijze verkregen, te kunnen hóuden.

    -         Als je –kijkende naar al je bezit- denkt, dat jou niets kan gebeuren (:11),

    Neem dan ook dit in je overleggingen op:

    God is sterk en God is goed.

    Die sterke God vergeldt dode werken zodanig, dat je opeens weet, dat je een nietswegend stofje bent. Maar: als je werk lévend is, als je zwáár weegt op Gods weegschaal: dan kómt er toch een belóning: je wordt gerechtvaardigd en dat is zó iets heerlijks.

    Laat het ‘naar waarde schatten’ van je werk maar rustig aan de goedertieren God over. Bij Hem is dat schatten in goede handen.

    …tot zover deze psalm.

     

    U –wedergeborene- u hebt soms ook heel wat inspanning nodig om uw opgeschrikte ziel tot bedaren te brengen (Ps. 42:6). Dat lúkt u, als u zich voor ogen stelt, hoe God u geneest, u vastheid,, bescherming, schuilmogelijkheid geeft. Op ééns weet u het weer: ik bén niet bekrompen, wanneer ik Jezus volg. Het is een éér om in Gods leger te dienen. Ik mag nóg zoveel van Hem verwachten; Hij geeft altijd méér (Ef. 3:20). Ik kóm door de branding van de beproeving nú aan de veilige kust van de verademing stráks.  Ik heb het dode werk, dat níet tot rechtvaardiging leidde, afgelegd. Het levende werk, dat mij wél recht doet staan voor God, heb ik áángedaan.

     

    Rondom David waren mensen, die hem levensgevaarlijk bedreigden. Zó scherp liggen voor óns de zaken niet. De mensen om óns heen zijn vrij dikwijls aardig, meestal neutraal, slechts een enkele keer lastig. Levensgevaarlijk bedreigend: dat maken wij in onze tijd, in de streken, waarin wíj wonen zo niet mee (dat laatste is maar beperkt geldig. Dit boek kan ook terecht komen in onrustige gebieden).

    Echter: net als David hebben ook wíj in ieder geval één groep vijanden, die bijzonder verbitterd is. De duivel, vergezeld door zijn dienaren, is ook voor óns een harde werkelijkheid. Hij benart ons met depressies en angsten en wat-niet-al. Hij schildert ons mooie dingen voor, maar het zijn luchtspiegelingen. Eén keer valt hij, wordt hij geketend (Op. 20:1,2). Later wordt hij zelfs onherroepelijk, voor altíjd, onschadelijk gemaakt (Op. 20:10). Wat is hij dán lícht op Gods weegschaal. Wat vált hij diep, de macht, die zó belangrijk was (Jes. 14:10). God brengt ééns zijn ongerechtigheid aan de dag én tot machteloosheid. Dat gebeurt volledig, wanneer ‘het eindoordeel over állen gaat’.

     

    De duivel is dus de wérkelijke tegenstander. Echter: mensen kunnen hem danig helpen. Tot goed begrip even een tussengedachte:

    God doet zijn best, al zijn schoonheid in mensen te openbaren. Tot nu toe lukt dat maar zeer gedeeltelijk, maar het gáát beter worden (Op. 22:11).

    De duivel doet zijn best, ál zijn lelijkheid in mensen te openbaren. Tot nu toe lukt dat maar zeer gedeeltelijk, maar het gáát erger worden (Op. 22:11)

    In hoeverre hééft de duivel zijn stempel van slechtheid al enigermate op velen kunnen zetten?!:

    -         Er zíjn mensen, die anderen uit kwaadaardigheid in het nauw brengen, bijvoorbeeld door het verdraaien van de waarheid. Van buiten zien zij er redelijk uit, maar daarbínnen!... (Matth. 23:27).

    -         Ze verrijken zich oneerlijk en houden het geld héél stevig vast.

    -         Ze hebben zó’n groot woord, dat anderen later moeten zeggen:

    “Ik heb mij wéér laten overbluffen door valse argumenten.”

    -         Ze kijken naar hun zekerheden en overleggen:

    “Wat héb ik me daar toch iets gewéldigs opgebouwd!” (Dan. 4:30).

    En dán komt de dag van het vuur. Het slechte werk én het zo op het oog wel goede verbranden (Matth. 3:12). Als een asvlokje dwarrelen ze rond.

    God beoordeelt hun daden om te zien, of ze érgens uit te rechtvaardigen zijn. Maar dat is níet het geval. God ís niet te bedriegen. Hun werk krijgt een verdiende beloning.

     

    Echter:… als iemand aan deze dingen ontsnapt is:

    -         Hij hélpt anderen, in plaats van ze met doemdenken te infecteren.

    -         Hij zegt de dingen, zoals ze zijn, maar dat zeggen is met liefde- en niet met bitsheid geladen.

    -         Hij hóeft niet te vertellen, dat hij het licht heeft; de mensen zien het zó al.

    -         Hij is iedereen van dienst op een wijze, liefdevolle, doelmatige manier.

    -         Hij zoekt Gods koninkrijk (Matth. 6:33) en krijgt vele goede, aardse dingen zo ontspannen als in de slaap aangereikt (Ps. 127:2).

    -         Hij heet maar één zekerheid, één levensanker, maar dat ís er dan ook een! En het ligt zó vast!! (Hebr. 6:19).

    -         Hij dóet en hééft die heerlijke dingen, omdat er iets fijns, iets nieuws, van God en van Jezus afkomstig, in hem groeit.

    -         Kortom… hij is wedergeboren.

    … dan kan van hem dít worden gezegd:

    zijn werk is lévend geworden, weeg zwáár bij God.

    God schat zijn arbeid naar waarde en geeft ook hém een beloning, een vergelding, zó koninklijk, dat die mens een eeuwigheid nodig heeft om er steeds blijder mee te worden.

     

    U –wedergeborene- bent naar dat grootse onderweg. Uw aardse werk –ballast op de weg naar de rechtvaardiging- doet u steeds minder. Hemels werk duwt u –als een stormvlaag- in de rug naar die rechtvaardiging toe.

     

    Er was eens een man –Jona- die door ongehoorzaamheid niet alleen zichzelf, maar ook vele anderen in gevaar bracht (Jona 1:5). En toen ging hij nog slapen ook! (id). Het kwam allemaal nog wel goed, maar het zou mij nu te ver voeren om het daarover te hebben.

     

    Léér hieruit, wedergeborene: u hebt verantwoordelijkheid. Het gaat niet alleen slecht met de wereld vanwege haar eigen tekortkomingen. Een deel van de algemene rampspoed komt ook hieruit voort, dat christenen dwars líggen en dommelig zíjn.

     

    Voor zover een en ander u nog enigermate betreft: wrijf de slaap uit uw ogen, doe uw pyjama van ongehoorzaamheid uit. Onder de dóuche –al is die nóg zo koud- om waakzaam te worden.

    En dan: de gehoorzaamheidskleren aangeschoten.

     

    04-01-2010, 22:05 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6.3.

    4.6.3.

    Níet alléén maar wérken, níet alléén maar gelóven. Zelfs niet: geloven én werken. Nee: ‘gelóven en van dááruit werken’ laat ons binnentreden door de poort van de gerechtigheid


    -        
    Is onze vader Abraham niet uit wérken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Izaäk op het altaar legde. Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte mét zijn werken en dat dit geloof pas volkomen werd úit de werken, en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt:

    “Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend en hij werd een vriend van God genoemd.”

    En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan. Want: gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood. (Jac. 2:21-26).

     

    Bij 4.2.7. hadden wij het ook al eens over deze tekst. Hij is echter zó rijk, hij kan het gemakkelijk hebben, dat hij nóg eens belicht wordt. Facetten genoeg aan deze edelsteen.

     

    Abraham leren wij het eerst kennen als een man van aardse plannen en overleggingen. Wanneer God tegen hem zegt:

    “Weg van de plaats, waar je bent, naar een plaats, waar Ik je breng.” (Gen. 12:1),

    blijft hij eerst nog járen treuzelen. Een aardse overweging, in dit verband een dood werk: eerst mijn vader aan zijn eindje brengen (Hand. 7:4).

                (Overigens zeggen sommigen, dat Stefanus hier niet helemaal ‘to the point’ was).

    Hij (Abraham) is dan in het stadium van ‘alleen maar werken’.

    Dán komt de periode, dat hij steeds meer naar God gaat luisteren. Dat ‘luisteren naar’ wordt ‘geloven ín’, zó intens, dat God hem ‘vriend’ gaat noemen (Jac. 2:23). De geloofsperiode is begonnen. Het is echter nog wel een erg ‘innerlijke’ zaak. Van uitstraling naar buiten blijkt nog niet zoveel.

    Later kómen er inderdaad activiteiten. Het beeld kan dan in het algemeen als volgt worden omschreven:

    Geloven, en: aardse, vermeend slimme spelletjes spelen daarnaast. Twee keer zegt hij, over Sara sprekend:

                “Zij is mijn vróuw niet, zij is mijn zús.” (Gen. 12:13, 20:2).

    Die platvloerse uitvluchten brengen hem in beschamende situaties, zo in de geest van: met een rood hoofd met de mond vol tanden staan (Gen. 20:16).

    Dit is de periode van geloven en aards werken, al zijn er ook wel andere dingen te melden (bijv. Gen. 18:23, 24).

     

    Dán komt de grote proef: Abraham hoort een stem, waarvan hij aanneemt, dat het Gods stem is. Die stem geeft hem opdracht om een mensenoffer te brengen. Hij moet zijn zoon Izaäk doden (Gen. 22:1,2).

     

    Uit 4.2.7. weet u al, dat dit eigenlijk de enige schriftplaats is –voor zover mij nu bekend- waarmee ik moeite heb. Hoe kán God oproepen tot iets, dat Hij elders verbiedt (Deut. 12:31). Eigenlijk denk ik, dat de duivel zich voordeed als een engel (2 Cor. 11:14) om alsnog Izaäk –Jezus’ voorvader- te doden. Ook in dat geval was er overigens achter die verzoeking door satan een beproeving door God.

     

    Wat hier nu verder van zij: Abraham is te goeder trouw.

    -         Hij heeft álles voor God over.

    -         Hij overlegt, dat God beloften voor Izaäk heeft gegeven. Wel… dan zal zijn zoon desnoods uit de dood terugkeren (Gen. 22:5).

    Zijn grote geloof, dat hem al eerder tot Gods vriend maakte, breekt nú naar buiten tot een levend werk. Het wordt volkomen, het wordt gecompleteerd met aangepast handelen.

    -         Al zijn verwachtingen, hoop en rijkdom, samengebundeld in de persoon van dat aardige joch van dertien, wil hij opofferen.

    -         Hij aanvaardt, dat zelfs deze bittere opdracht past in Gods plan.

    -         Hij wil God als Eerste in zijn hart. Zelfs Izaäk mag die eerste plaats niet hebben.

    -         Hij vertrouwt, dat God uiteindelijk alles goed gaat maken.

    Zó –mét dat voldragen geloof- komt hij pas wérkelijk in de rechte verhouding tot God te staan. Nu krijgt dat ‘vriend zijn van God’ een meer volledige invulling.

    Hij gelóóft en doet nu vanuit dat geloof de werken, die bij dat geloof passen.

     

    Van Rachab weten wij minder. Bij haar komen de stadia:

    -         Alleen maar werken

    -         Alleen maar geloven

    -         Geloven én werken

    -         Geloven en van dááruit werken

    er beslist niet zo volledig uit. Laten wij eens kijken, hoever we komen:

    Het valt nog niets tegen.

    Ik mag aannemen, dat Rachab aanvankelijk alleen gewérkt heeft.

    Nu niet een beetje spottend zeggen:

    “Ja, ja, wérken zei je toch!”

    Even de kracht uit die spot íets afdempen. Sommige vriendelijke mensen zeggen,dat je voor ‘Rachab, de hoer’ (Joz. 2:1) ook een beetje neutraler mag lezen: ‘Rachab, de herbergierster’.

    Láter komt het geloven. Het ís toch wat: de erkenning door zo’n heidin, dat God het voor het zeggen heeft, niet alleen in zíjn situatie –in de hemel-  maar ook in háár situatie –op de aarde- (Joz. 2:4). Dan is er het geloven én het werken. Wanneer gevraagd wordt, de Israëlitische verspieders uit te leveren, brengt haar geloof haar er toe om die mannen te beschermen. Zij gebruikt daarbij echter een smoesje (2:5), waarvan men geneigd is om te zeggen:

    “Hé… Rachab… had dat nou niet éven anders gekund… moest dat nu zó?!”

    (Overigens neig ik er wel toe om te overwegen, dat gezien haar geestelijke achtergrond een leugentje-om-bestwil voor háár toch eigenlijk geen punt kón zijn).

    Maar dan is er toch die positieve daad, waartoe het geloof leidt: de mannen, die namens God komen, direct helpen (2:15) en de eigen familie op termijn (:12, 13).

    Dat dode werk van vroeger als –zullen wij maar zeggen- horeca-exploitant-zonder-meer: het bracht haar nooit-of-te-nimmer tot het heil. Nu… met deze heel speciale geestelijke klantenservice werd ze rechtvaardig. Later werd zij zelfs een vóórmoeder van… de Rechtvaardige.

     

    We zijn eruit. En niet eens zó gekunsteld. Dát valt even mee.

     

    U –wedergeborene- herkent die stadia bij uzelf óók.

    Uw tijd van alleen maar werken…

    U bezocht misschien wel een kerk, maar u was niet echt bekeerd.

    U probeerde wel eens van God te getuigen, maar het pakte altijd zo vreemd uit. Het werd een loflied op de kerkelijke richting, waartoe u behoorde. U légde maar uit, hoe fijn alles dáár liep. Vol trots vertelde u, hoe bekend de dominees van uw plaatselijke gemeente door het hele land waren.

    Toen bekeerde u zich. U werd zo blij van binnen. Intens luisterde u, overal waar het woord van God werd gesproken. Het was de tijd van geloven, van verwerken van nieuwe dingen.

    Daarna begon u actie te ontwikkelen. Met uw meerdere schriftkennis versloeg u anderen, wanneer het over godsdienstige kwesties ging. U gebruikte de bijbel als een zwaard, sloeg nog wel eens een oor af (Marc. 14:47).

    U gebruikte hem niet als een gééstelijk zwaard (Hebr. 4:12). Het was de tijd van het geloven én werken. Maar ín dat werk, nog grotendeels gescheiden gebleven van uw geloof, zat nog veel dor hout, zaten nog veel loze veren.

    Soms werd uw innerlijke tweespalt -geloven, maar niet in overeenstemming daarmee handelen- ontmaskerd. Onvergetelijk vervelende ogenblikken waren dat.

    Nú echter bent u veel kieskeuriger aan het worden in uw uitingen.

    Laatst nog: u had met iemand kunnen bidden en wilde er van vertellen. Maar de medegelovige, die u voor uw verhaal had uitgezocht, had óók ervaringen. Gods Geest raadde u aan:

    “De goede weg van dit ogenblik (Jes. 30:21) is, om hém te laten praten en zélf te luisteren.”

    Uw eigen verhaal bleef binnen; het zijne kwam er uit. Uw tijd van geloven en vanuit dat geloof levende daden doen, is gekomen. Het is nog even wennen, dat levend werk soms kan bestaan uit luisteren. Het kán echter voorkomen, dat dit het geval is.

    Zo hebt u allerlei belevenissen. U maakt nog misslagen –o, genoeg- maar toch is er iets wezenlijks veranderd. Uw eerst nog wat vrijblijvende opstelling ten opzichte van God is veranderd in hechte trouw. Het is –wat dat betreft- niet meer:

                “ ’t Kan vriezen, ’t kan dooien.”

    Neen, de barometer staat op ‘bestendig’.

    U bent aan het leren, net als Rachab:

    -         Om aan anderen te denken.

    En waarin lijkt uw levensgang op die van Abraham?!:

    -         U leert om uw eigen belangen prijs te geven, als ze –naar uw beste weten- niet passen binnen het raam van Gods belang. Als ze dat uiteindelijk wél blijken te doen, krijgt u ze na getoonde offerbereidheid, terug.

    -         U gaat Gods leiding in uw leven vertrouwend aanvaarden, zonder ongeduldig te worden.

    -         U krijgt steeds meer de rustige zekerheid, dat God álles goed gaat maken. Het hoeft immers niet allemaal in dít leven. Er komt toch een eeuwigheid van herstel van verdriet (Op. 21:4).

    -         U mort niet meer tegen uw verdrietelijke situaties van het moment. U beschouwt ze als Gods opgave van het ogenblik. Dapper treedt u ze tegemoet, zodat ze aan het eind tóch goed voor u uitwerken (Rom. 8:28).

    -         U rangeert steeds meer ‘ik’ uit. U bént geen god meer in het diepst van uw gedachten. Steeds meer troont Gód in het diepst van uw gedachten –en niet alleen dáár.

    Al uw gesloof van lang geleden –zonder kern en zonder pit-: er kón geen eeuwige vlam op branden. Vanuit uw donkere ongerechtigheid blééf God de gevreesde Rechter. Maar nú: Jezus heeft kern en pit in uw leven gebracht. In zíjn licht ziet u hét Licht (Ps. 36:10). U staat recht tegenover God en loopt steeds vlugger en zekerder naar uw goede Vader tóe.

     

    Stofzuig de laatste herfstspinragdraden weg uit de verste hoeken van uw levenshuis. Het is lénte! Nieuwe boombladeren, nieuwe kansen, een nieuw geluid.

     

    Nog even over Abrahams offer. Zeg niet:

    “Dat noemt hij ‘aangepast handelen’. Tegenwoordig zou die Abraham voor dat ónaangepasten handelen TBR krijgen.”

    Dat is geen juiste opmerking. Wij kunnen de beweegredenen van iemand van vierduizend jaar geleden niet zonder meer beoordelen naar de normen van onze tijd en groep.

     

    O ja, ook dít nog: al schrijf ik nog tienduizend bladzijden vol: van nu aan zullen er mensen zijn, die zeggen:

    “Gerritse, wacht eens even: dat is die vent met die rare ideeën over Abrahams offer… ‘dat de duivel Abraham misleid had’ of zoiets.”

    Doet u daar niet aan méé? U kent toch mijn als regel gematigde opstelling! Ik neem aan, dat u dit ‘even uit de band springen’ kunt verdragen.

     

    (Overigens denk ik over deze aangelegenheid nu weer anders. Het was toch God, die tot Abraham sprak, is mijn huidig idee. Immers : Abraham leefde vierduizend jaar geleden in een totaal andere sfeer, waarin bijvoorbeeld kinderoffers behoorden bij de algemene ervaringswereld. En God spreekt tot mensen op een zodanige manier, dat die spoort met hun tijdgebonden denken. Voor Abraham was dit spreken een onvoorstelbaar  moeilijke opgave, maar niet totaal absurd zoals het op ons zou overkomen).

     

    ……………………………

    28-12-2009, 19:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6.2.

    4.6.2.

    Niet ónze zogenaamde initiatieven, maar Gods wérkelijke initiatief voert tot gerechtigheid

     

    -         Vroeger waren wij… verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende en verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. Maar!: toen de goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland en God verscheen, heeft Hij –niet om werken der gerechtigheid, die wíj zouden gedaan hebben, doch naar zíjn ontferming- ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 3:3-5).

     

    Wedergeborenen… nooit verwaand worden hoor, op uw wedergeboren zijn. Op datzelfde ogenblik bent u een ballonnetje, dat doorgeprikt wordt.

    U wapent zich tegen arrogantie, wanneer u zo nu en dan eens aan uw verleden terugdenkt. U moet niet achterom zien naar wat u wás, om daaruit te concluderen, dat het nooit wat met u wórden kan (Luc. 9:62). U mag echter bést achterom kijken naar wat u wás, om daarna God te danken, voor wat u door zijn genade gewórden bent.

    Durft u met mij mee: éven omkijken?!

    Hoe was de toestand eigenlijk? Toonde ons vroeger leven beloftevolle initiatieven óf schreeuwde alles om een beslissende doorbraak van Godswege?!

    Was ú dat; was ík dat, voor wij Jezus leerden kennen?!:

    -         verdwaasd: zo vol dwaze gedachten, dat wij geen serieus gesprek meer konden voeren: we moesten altijd maar lollig zijn.

    -         Ongehoorzaam: altijd er op uit, om grote en kleine regels te overtreden; niet tijdens het oranje verkeerslicht stoppen uit integerheid, maar uit bangheid.

    -         Dwalende: enthousiast voor macrobiotisch voedsel; even later weer in de weer voor een nieuwe heilsleraar; zó onrustig op zoek.

    -         Aan velerlei begeerten en zingenot verslaafd: geld… weet u nog; en carrière … en véél en lekker eten… en pikante films.

    -         In boosheid en nijd levende: op het werk altijd scènes, jaloezie en geroddel.

    -         Hatelijk en elkander hatende: steeds vól zure opmerkingen, eigenlijk ieder ander een miskwal vinden.

    Wat een tóestand! Als onze problemen zó lagen, kon er inderdaad geen sprake zijn van vruchtbare actie onzerzijds. Dan kon alleen God de impasse doorbreken.

    Nu ja, zó bar was het niet met ons. Als Jezus ons echter niet gered had, als Hij ons niet ómgekeerd had (want zelfs onze bekering was genade Jer. 31:19), dan… dan zouden wij de uitersten van al die nare dingen, hiervoor genoemd, gezien hebben. Onze initiatieven van tóen zouden geleid hebben tot rampen nú. Jezus’ initiatief tóen heeft geleid tot vreugde nú. Ons doods gedoe leidde ons van de rechtvaardigheid wég. Híj bracht ons tot levende daden, die ons voerden tot onder de koestering van de Zon der gerechtigheid (Mal. 4:2).

     

    God trad in onze belevingswereld binnen. Door genade kwamen wij één stapje nader tot Hem en Hij rénde als het ware naar óns toe (Jac. 4:8).

    Nét als die vader, die gewoonweg niet kón wachten, totdat de teruggekeerde zoon eindelijk eens naar hém was toe gesjokt (Luc. 15:20). Wíj vroegen vergeving (Luc. 15:21). God kuste ons met goede en liefdevolle kussen. Hij toonde die liefde en goedheid ook in de praktijk. Hij gaf zijn hemel léég om ons –geestelijk doden-  vól te maken van eeuwig leven (Joh. 3:16).

    Het enige initiatief onzerzijds was:

                “Wij hebben gefaald… vergeef ons… red ons.”

    Toen ging de deur naar zijn initiatieven wijd open.

     

    En nú… hoe is het nú?!

    God gaat nóg door. Hij trekt ons het feestkostuum aan van de wedergeboorte. Hij doet ons de ring om van het helemaal nieuw worden door zijn Geest (Luc. 15:22). Door zijn ontferming over ons, beginnen wij al het feest met Hem te vieren van ons overgegaan zijn van de dood naar het leven (Luc. 15:24). Dat feest wordt steeds vrolijker, steeds blijder, tot het onuitsprekelijk heerlijk wordt (2 Cor. 12:4).

     

    Zeg eens:

    -         Wat was ons aandeel, onze verdienste: die verdwaasdheid soms of die ongehoorzaamheid?

    -         Waar kwamen onzerzijds werken der gerechtigheid vandaan…: uit onze dwalingen en verslavingen?

    -         Welke valuta konden wíj ter besschikking stellen?: de valse munt van onze boosheid, nijdasserij en haat?

    Niets was er bij van óns. Alles was van Hem. Al, wat wij ooit deden, bleek krachteloos gebaren te zijn: het heette iets, maar het was niets. Maar Híj… Hij deed de dingen, die telden. Hij leidde ons weg van ons onzuiver gefiedel op het ontstemde instrument van ons goedbedoeld geknoei. Hij gaf ons een nieuw lied (Ps. 144:9) om Hem in steeds groter harmonie in een steeds groter koor een lofprijzing toe te zingen (Op. 15:3).

     

    Vroeger lieten mensen hun brooddeeg rijzen, niet met die cleane gist van ons, maar met een stukje verzuurd deeg van de vorige dag. Op de lange duur werd dat zuurdeeg door boosaardig geworden bacteriënstammen gevaarlijk voor de gezondheid.

    In die tijd was er een volk met heel goede wetten van Godswege. Wetten, die ook híerin voorzagen. Op gezette tijden ruimden de mensen, die tot dit volk behoorden, alle oude zuurdeeg op (Ex. 12:15). En dan was het daarna toch féést met nieuw, ongezuurd brood! Wel een beetje flauw, wel een beetje plat, maar dát trok wel bij. De hoofdzaak was: niet ziekmakend, maar puur… betrouwbaar.

     

    Doet u dat ook maar. Reinig uw levenshuis van alle oud zuurdeeg van slechtheid. Vier feest met nieuw, goed, gul brood van de vrijheid in Hem (1 Cor. 5:8).

    18-12-2009, 21:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Blogs-overzicht

    Dag mensen,

    Ik dacht, dat het goed was om een overzicht te geven van al mijn blogs.
    Misschien zijn er sommige daaronder,  die jullie niet kennen.

    Lezen hoor !...allemaal helemaal lezen...!!
    ........
    Mag ik jullie aandacht eens vestigen op mijn zes blogs.

    Op actualiteiten vind je er twee:

    -         Jan en Joke, lotgevallen van een groep personen

    -         Jan en Joke, vervolg.

    Jan en Joke loopt een beetje rommelig. Het begint bij twee jonge mensen, Jan en Joke. Maar later worden het dan opeens: Bijbelstudies in het Duits en Frans. Maar alles zeer lezenswaard, vind ik.

    Maar ‘het vervolg’; daar is niets mis mee

     

    Op ‘ andere’ vind je er vier:

    - Bijbelstudies,

    (Onderschrift: Wegwijzer naar het land van de jubelende vreugd en de eeuwige blijdschap).

    - Geloofsaangelegenheden

    ( Onderschrift: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid

    - Mijn boeken

    (Onderschrift: Gedachten over bekering, wedergeboorte en doop in de Heilige Geest enz.)

    -         Mijn leven.

    ( Onderschrift: Verhalen vanaf mijn prilste jeugd, steeds zoekend naar de Goddelijke leiding daarin)

     

    Nog even een  nieuwigheid: je kunt mij ook bereiken  op www.hyves.nl onder Gerritse88. Bij ‘profiel’ verder clicken naar ‘blogs’ en ‘geloofsaangelegenheden’,

    Ook aan te bevelen om eens iets goeds , ( nou ja, vind ik dan), te horen. 

    Daag
    Ger

    15-12-2009, 13:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.6....4.6.1.

    4.6.

    Hoofdgedachte:

    Dode werken leiden níet tot rechtvaardigheid; levende wél

     

    Gedachten:

    -

    Niet het doods naleven van wetten, maar levend geloof in Jezus leidt tot rechtvaardigheid

    4.6.1.

    -

    Niet ónze zogenáámde initiatieven, maar Gods werkelijke initiatief voert tot gerechtigheid

    4.6.2.

    -

    Níet alléén maar wérken, níet alléén maar gelóven. Zelfs niet: geloven én werken. Nee: ‘gelóven en van dááruit werken’ laat ons binnentreden door de poort van de gerechtigheid

    4.6.3.

    -

    Ten behoeve van onze rechtvaardiging weet God dood en levend werk naar waarde te schatten

    4.6.4.

    -

    Doods werk helpt ons van de wal van de gerechtigheid in de sloot van de ongerechtigheid

    4.6.5.

    -

    Levend werk helpt ons uit de sloot van de ongerechtigheid op de wal van de gerechtigheid

    4.6.6.

    -

    Als men jaagt naar rechtvaardigheid, is dood werk alleen maar ballast

    4.6.7.

    -

    Dood werk geeft misschien tijdelijke rechtvaardiging bij mensen, maar geen eeuwige rechtvaardiging bij God

    4.6.8.

    -

    Levend, rechtvaardig makend werk voert tot de hoogste toppen van geluk

    4.6.9.

     

    4.6.1.

    Niet het doods naleven van wetten, maar levend geloof in Jezus leidt tot rechtvaardigheid

     

    -         Wij –geboren Joden en geen zondaars uit de heidenen- wij wéten, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt úit werken der wet, maar dóór het geloof in Christus Jezus. (Gal. 2:15, 16).

     

    Paulus trekt hier nogal fel van leer tegen zijn medeapostel Petrus. Die had een duidelijke pastorale blunder begaan:

    -         Hij bracht heidenchristenen ertoe, te gaan denken, dat zij pas volwaardige gelovigen zouden zijn, als zij hun christelijke vrijheid prijsgaven.

    -         Hij gaf hun het idee, dat de wetten van het Jodendom toch maar ‘jé van hét’ waren.

    -         Door zijn houding moesten ze welhaast gaan menen, dat ze nóg niet tot de ‘inner circle’ behoorden.

    -         Zijn optreden suggereerde, dat je pas helemaal ‘in’ was, wanneer je de Joodse spijswetten ging onderhouden.

     

    En nu zegt Paulus:

    “Hoe heb ik het nou met je Petrus! Dat kan je toch niet dóen… jij en ik… we zijn van afkomst zondaars, net als de Christenen uit de heidenen. We behoren echter toch wel allebei tot ‘het volkje’, jij en ik. We weten van de hoed en de rand. Was het daar vroeger allemaal zo gezellig? Kom nou, dat weet jij net zo goed als ik…

    Gezúcht hebben wij allebei onder al die voorschriften. Wij hebben vertwijfeld gezien, dat ons innerlijk níets opknapte, ook al sloofden wij ons uiterlijk nog zo af. Dat naleven van dode werken brácht ons eenvoudig niet in een levend, onbevreesd contact met God.

    ……

    We zijn eruit gekrabbeld… we hebben gezien, dat het geloof in Jezus ons over alle –vroeger onneembare- hindernissen heen tilde. En nú!!! Nu kruip jij weer in die oude wetten terúg!! En al die anderen, die de vrijheid van Jezus wél, maar de slavernij van de oude wetten níet kennen… die laat je met je méékruipen!

    … Maar dat kán toch helemaal niet.”

    ……

    En zo gaat hij nog een poosje door. Voor ons onderwerp echter hebben wij aan het vorenstaande wel voldoende.

     

    Hoe kunnen wij deze geschiedenis nu eens in een verhaal van deze tijd navertellen. Laten we het zó eens proberen:

     

    …

    Vroeger… thuis, hadden ze alles keurig in vakjes. Eens was er met de kerst ijs. Eerste kerstdag viel op maandag. Hij vroeg aan zijn vader:

                “Pa, mag ik op de kerstdagen schaatsen!?”

    (Zondag viel –uiteraard- zó al buiten beeld).

    Zijn vader zei:

    “Eerste kerstdag is gelijk aan een zondag, tweede kerstdag is een menselijk verzinsel (!). Dán mag jíj schaatsen!”

    Kijk, dat soort werk hè. Je wist altijd, waar je aan toe was. Maar, in déze traditie, die hij later overnam, zat géén vakje, dat hem in de goede verhouding tot God bracht. In zijn wanhoop schreeuwde hij tot God om hulp:

    “Heer, ik héb het niet: ik ben zo kien op zondagsheiliging, maar het is zo dóóds allemaal. Ik heb geen levensheiliging, hélp me!”

    Toen gleed er een lade open, die hij nooit gezien had. De inhoud was: geloof in Jezus. Toen hij dát geloof als een jas om zich heen sloeg, was hij opeens niet bang meer voor God. Hij kreeg het idee, dat de hand van een Vader op zijn hoofd lag. Het geloof in Jezus had hem eindelijk in de rechte verhouding tot God gebracht. Al zijn dode werk had hem niet kunnen brengen tot de hoogte, waar hij nu op de vleugels van dat geloof wiekte.

    … Later kreeg hij contact met allerlei mensen, die ‘zo uit de wereld’ in Jezus waren gaan geloven. Zij wisten niets van ‘op zondag geen ijsje kopen’, maar wat máákten ze een blijde indruk.

    Hij kreeg wat gezag in die kring; er begon een gemeente te ontstaan. Toen kwamen er nieuwe bezoekers, die erg belíjnd waren…

    … er ís een strijd tegen boze machten (Ef. 6:12). In hún visie was die worsteling echter wel heel érg overzichtelijk.

    Zij trokken maar een vakje open en… daar wás weer een boze macht.

    -         Een slechte beïnvloeding door te veel televisie kijken.

    -         Een demon, die maakte, dat je te uitbundig Sinterklaas vierde.

    -         Een occulte binding, omdat je als kabouter de padvindsterbelofte had afgelegd bij de totempaal.

    En zo nog honderd vakjes meer… het werd zo statisch!

    Hij werd een beetje bang voor die resolute ‘aanwinsten’. Zij wisten het eigenlijk nét zo goed, zij het in iets andere vorm, als zijn vader zaliger gedachtenis.

    … De vakjes uit zijn jeugd… ze waren niet goed dicht… ze waren niet goed dicht… ze waren niet degelijk wéggespijkerd. Ze floepten open… vulden zich met de quasi nieuwe inhoud. Hij deed met de nieuwkomers mee!

    Velen van de gemeenteleden-van-het-eerste-uur volgden… totdat het ‘kleine keffertje’ kwam: een van zijn medeoudsten.

    Nietig, mager, kaal kereltje; had, wat betreft representativiteit, alles tegen, vergeleken met de rijzige gestalte en de prachtige, grijze haardos, waarmee hijzelf gezegend was.

    Maar… poets hem niet uit! Rechtuit, zonder grof te worden, niet afgeremd door het verschil in postuur, onbevreesd (Phillip. 1:14), onbewimpeld… tóch: liefdevol: zó was zijn vermanen. Hij waarschuwde indringend tegen deze nieuwe verschijningsvorm van wetticisme.

     

    Dát opende zijn ogen. En opeens zág hij het weer:

    “Ik ben toch wédergeboren; dícht die vakjes… en nu voorgóed. Want: als zij opengaan, gaat ‘de lade’, de kort geleden ontdekte láde, dícht.”

    Hij vernagelde de vakjes. De nieuwkomers zwenkten af. De gemeente herademde. Het levende geloof, dat je blij deed zijn met God, was er weer. De nare insluipsels, die je schichtig voor God maakten, waren verdwenen.

     

    U –opnieuw geborene- hebt mogelijk ook nog vakjes, met ideeën zoals:

    -         Ik moet mijn bést doen. Ik moet dat vermoeide lichaam van mij elke avond naar een samenkomst toe slepen, waar je geweest móet zijn.

    -         Als je die muziekgroep of spreker of evangeliste niet hebt gehoord, hoor je er eigenlijk niet bij.

    -         Ze moeten niet van mij kunnen zeggen, dat ik nergens meer kom, dat ik ‘uit de vreugd’ ben.

    Ga nu echter niet gejaagd met een hamer zwaaiende, met spijkers tussen uw lippen geklemd, op zoek naar dicht-te-rammen vakjes. Hij-van-zoëven sloeg wél aan het timmeren. Die vakjes van hém stonden ook wel zó uitdrukkelijk open te zijn. Bij u kieren ze nog maar.

    Bid gewoon tot God:

    “Vader: in de naam van Jezus: mijn lade van ‘het geloof in Hem’ knelt nog wat. Help mij om die la wijd open te schuiven. Die vákjes… ik, wéét het… die gaan dán klemvast dicht.

    Dank U Heer, dat ik nu héél scherp en voor áltijd –hoop ik-  dít zie:

    o       mechanische toepassing van regeltjes, die –al worden ze aangepast- toch weer voorbijgaan (Col. 2:22)… níets waard voor mijn verhouding met U.

    o       Geloof in Jezus, nooit eender, altijd verrassend, altijd nieuw: álles waard voor mijn ‘rechtstaan voor U’.

    o       Dood werk leidt van de rechtvaardigheid áf, levend geloofswerk leidt er naar tóe.

    O Heer, wat ben ik blij, dat U mij helpt, om die hele vakjeswand úit te breken en bij het grof vuil te gooien (Philip. 3:8). Die hele muur ga ik nieuw pleisteren en versieren. Ik weet nog niet precies, hoe die versiering eruit gaat zien. Ook dát gaat u tonen (1 Joh. 3:2).

    Het ís feest… het blíjft feest… het wordt steeds gróter feest.”

    11-12-2009, 20:53 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.6.

    4.5.6.

    Stap er ín!

    -         Wie is wijs en verstandig onder u?! Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid. (Jac. 3:13).

     

    Wat Jacobus híer zegt, zou –uitgebreider- als volgt kunnen worden weergegeven:

     

    Kom óp… allen, die zichzelf wijs en verstandig nóemt. Het kan best zijn, dat het zo ís hoor. Het is heel wel mogelijk, dat je de werkelijk hemelse manier van optreden hebt bereikt. Ik wil het dan echter wél zíen. Stap er eens in: in dat schoeisel van het ‘uit willen dragen van de boodschap van échte vrede ‘(Ef. 6:15).

    Laat eens zíen, dat die schoenen je passen. Er zijn twee wachtwoorden:

    -         Goede wandel

    -         Wijze zachtmoedigheid.

    Als je die ‘sjibbolets’ (Richt. 12:6) niet goed kunt uitspreken, val je door de mand. Als je innerlijk verknepen bent door jaloersheid en zelfgerichtheid, wees dan maar stil en pronk niet met plastic veren (Jac. 3:14). Je hebt dan de hemelse wijsheid niet, maar een giftig surrogaat (:15).

    In plaats van een goede wandel toon je raar schuinsgemarcheer. Wijze zachtmoedigheid is ver te zoeken. Er gebeuren onwijs harde dingen (:16).

    Weet je, wanneer je geen ‘sibbolet’ meer zegt, maar ‘sjibbolet’(als boven)     ……

    Weet je, wanneer ik gerust kan zijn op die goede werken van jullie                  ……

    Weet je, hoe die wérkelijk blijken uit zachtmoedigheid, wijsheid en een goede

    gang door het leven                                                                                                    ……

    Weet je, wanneer je in de schoenen van het goede werk kunt stappen, zonder

    dat ze klemmen of losschieten                                                                         ……

    Weet je, wanneer je vernietigbaar werk gaat ruilen voor onvernietigbaar?                    ……

    -         Als je ziel en geest schoon zijn van allerlei smerigheid.

    -         Als je zoekt naar alles, wat vrede sticht.

    -         Als je vriendelijk en gezeglijk bent.

    -         Als je geen partij kiest voor de sterkste.

    -         Als je niet lacht tegen iemand en even later een roddeldolk in zijn rug steekt.

    -         Als je wílt en kúnt helpen, overal, waar geestelijke averij is.

    -         Als de mensen van die hulp-van-jou in redelijkheid nooit een wrange nasmaak kúnnen hebben (:17).

     

    Gerechtigheid is nu eenmaal een vrucht, die niet kan gedijen in een klimaat van onvrede, met al die kliemerige gietbuien; die hágeljachten van jaloezie, egoïsme, ruzieachtigheid, onzindelijk denken, onvriendelijkheid, ongezeglijkheid, partijdigheid en stiekem gedoe.

    Vrede ván binnen en náár buiten, dan slaat die vrucht van gerechtigheid áán (:18).

     

    Tot zover deze parafrase op de hier door Jacobus geschreven woorden.

     

    U –wedergeborene- vindt in deze woorden een uitdaging. Ook tegen ú zegt Jacobus:

                “Nu, wat héb je?!”

    En u zegt:

    ……

    “Hier ben ik, uitdager. Alle goede eigenschappen, die ik van mijzelf ga opsommen, zijn alleen maar te danken aan Jezus en aan mijn geboorte uit God. Zij houden alleen maar stánd, als ik bínnen het bereik van de Heilige Geest blijf (Gal. 5:25).

    Dát wou ik éérst even gezégd hebben. Wel hier komen ze:

    -         Ik maak een recht spoor met mijn voeten (Hebr. 12:13). Ik hoef niet meer de fouten van anderen door de vingers te zien, omdat ik zélf ook niet deug, neen; ik kan op een bétere manier zachtmoedig zijn ten opzichte van hun miskleunen.

    -         Ik heb de strijd gestreden, die anderen nog strijden. Jezus kende alle verzoekingen helemaal (Hebr. 2:18); ik ken ze ook al tamelijk diepgaand. Door Goddelijke wijsheid geleid, ben ik méér dan overwinnaar (Rom. 8:37). Dat gun ik ook aan hén.

    -         Ik benijd medegelovigen niet meer. Ik plaats mijzelf niet meer in het middelpunt van mijn denken. De Geprezene staat daar.

    -         In het gezin, waartoe ik behoor, gaan er ordenende, rustbrengende impulsen van mij uit .

    -         Op mijn werk ben ik sfeerverbeterend bezig. Lasteraars verliezen de moed tot verder kwaadspreken, wanneer ik mij voeg in hun gezelschap.

    -         Nutteloze conflicten demp ik af. Ik kan raad aannemen, ook al is die nog zo onhandig verpakt.

    -         Mijn hart gaat uit naar de beschadigden van onze samenleving. Bij zieken kom ik niet alleen met druiven, peren en perziken… ik heb daarnaast een geestelijke fruitmand bij me.

    -         Het ís bij mij niet meer:

          “Zo de wind waait, waait mijn jasje”.

    Vroeger noemden zij me: ‘trucen Luuk’, maar dat is óver.

     

    Als u dát kunt zeggen, dan bent u wijs en verstandig. Dan hoeft u niet meer te klappertanden van schrik, wanneer er een beroep wordt gedaan op uw voorraad goed, hemels werk. Dan hoeft u niet meer zenuwachtig het een en ander uit uw levenswandel wég te moffelen. Dan hoeft u niet meer mild en levenswijs te dóen… dan bént u het.

     

    En, als u het nog niet kúnt zeggen? Wel, u bent op weg. Het zit er in; u wilt niets liever dan dat het eruit komt. Daarom; trek de schone kleren van nieuwe, blijde activiteiten áán. Ze zíjn ervoor om aangetrokken te worden. Het ís niet zo, dat u er alleen naar mag kijken; u mag er ook aankomen.

     

    Tot het tonen van uw goede werken wordt u niet alleen úitgedaagd; zij worden ook van u verwácht. Uw mede wedergeborenen zien er reikhalzend naar uit, dat u niet langer treuzelt op de steiger. Zij zullen juichen, wanneer u instapt in de boot van Gods werkers. Zij verlángen ernaar, dat ook uit úw handen werk komt, dat de eeuwigheid verduurt.

    Zij húnkeren ernaar, dat u het laatste restje oud, vaal, lamlendig geschutter wegspoelt.

    Zij klappen in de hánden, wanneer u alle ramen wijd open gooit voor het nieuwe… het frisse… het van tintelend leven bruisende.

     

    U groeit ernaar tóe om aan die verwachting, aan élke, nóg zo hoog gespannen verwachting te voldoen.

     

    Iemand zegt, wat aarzelend:

    “Een beetje bedenkelijke zaak, dacht ik, wanneer je Jacobus zoveel extra woorden in de mond legt. Het is toch gevaarlijk, wanneer je iets gaat toevoegen aan de bijbelse boodschap (Op. 22:19)?! Of zie ik dat nu te zwaar in?”

    Een waardevolle opmerking, vooral ook om de prettig aandoende voorzichtige manier, waarop hij wordt gemaakt. Harde, vijandige tegenwerpingen hebben meestal tot gevolg, dat de aangesprokene finaal dichtklapt, zo gesloten wordt als een oester. De gedachtewisseling lijdt dan schade.

     

    Als antwoord dít: het in de bijbel vermelde is in vele gevallen het hoogst noodzakelijke minimum. Alle boeken van de hele wereld zouden de boodschap, die Jezus bracht, niet kúnnen bevatten (Joh. 21:25).

     

    Een voorbeeld van het verantwoord uitbreiden van ‘het hoogst noodzakelijke’:

    Iemand behandelt met u ‘de wonderbare spijziging’. Hij begint met te zeggen, dat daarbij wel twintigduizend mensen betrokken kunnen zijn geweest (Matth. 14:21). Vervolgens stelt hij, dat het voedsel uitdelen aan die grote groep úren zal hebben geduurd. Zijn gevolgtrekking is, dat in die lange periode iedereen in de gaten kreeg, welk immens wonder er gebeurde.

    Een grote lofprijzing moet dan wel het logische antwoord zijn geweest, zo concludeert hij. En dan is het heel begrijpelijk, zo luidt zijn slotconclusie, dat Jezus later zijn discipelen moet dwíngen om weg te gaan (Matt. 14:22).

    Het verlaten van de plaats, waar zulke heerlijke dingen waren geschied, was voor hen haast: niet-om-te-doen.

    Vanuit die laatste gedachten bouwt hij dan zijn preek op, maar dát is nu verder niet van belang.

     

    Ik neem aan,dat u het van díe spreker hebt kunnen nemen, dat hij –heel terughoudend- aan ‘inlegkunde’ heeft gedaan. Ik ben net zo voorzichtig te werk gegaan als hij. Ik heb –in eigenlijke zin- níets toegevoegd.

    Neemt u het van míj dan ook, wanneer ik een enkel keer zo eens handel.

     

    Ja?!... Nee?!...

    In ieder geval: op nu naar 4.6.

    03-12-2009, 21:30 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.5.

    4.5.5.

    Die onvernietigbare werken liggen voor u kláár!


    -        
    Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen (Ef. 2:10.

     

    Paulus richt zich hier tot mensen, die vroeger –geestelijk gezien- níets hadden. Mensen, die –in die ongeestelijke toestand- ook nog eens het laagst mogelijk geklasseerd waren (:11).

    Mensen, zózeer zonder God, dat het werkelijk hópeloos met hen gesteld was (:12).

    Mensen echter, die van eindeloos veraf, opeens heel dichtbij de goede en blijde dingen zijn gekomen. Waardoor?! Zij hebben persoonlijk de betaling dóór Jezus van hún schuld aanvaard (:13). Een geestelijke wet maakte, dat zij áltijd verder weg bleven van God dan ánderen… méér bevoorrechten. Die wet is door Jezus voor hén buiten werking gesteld. Er zíjn geen geprivilegieerden meer op de manier van vroeger. Múren zijn weggebroken, wat één moest zijn, ís één (:14, 15).

    Vijandschap maakt plaats voor vrede. Zó komt er harmonie met God (:16).

    Veraf en dichtbij: verouderde begrippen. Door de poort van Gods Geest stromen de gelovigen eensgezind binnen in Gods rijk (:17, 18). Een nieuw fundament voor elk nieuw mens (: 19, 20).

    En wat wórden die nieuwe mensen… témpels voor God, wóningen voor God (: 21, 22).

     

    Het leven in Gods rijk is echter geen luieren. Dat fundament ligt er niet voor niets. De begrippen ‘tempel’, ‘woning voor God’, houden wat ín.

    Zulk een ‘grote sprong vooruit’ als bovenomschreven nodigt uit tot actie.

    Welke actie dan wel?!

     

    De nieuwe mens, als door God via de wedergeboorte verwekt, gemaakt ín de oude mens. Die oude mens verdwijnt. Die kon maar één ding: op een oude, aardse, doodse manier werken. Maar de nieuwe mens is door Jezus zó prachtig geschapen, met een ingebouwde begeerte naar goed, hemels, levend werk. Rondkijkend naar jonge, nieuwe, veelbelovende activiteiten. Van tevoren al bereid om –wanneer zulk werk zich vóór doet- daarop ín te duiken.

     

    En… het dóet zich voor, het lígt klaar. Goed werk! Torenhoge voorraden, door God zelf aangelegd, wachten op afnemers. Voor elck wat wils… alle soorten… alle maten; allemaal ‘levenslang’ gegarandeerd.

     

    Misschien was u vroeger wel zo iemand van ‘héél dichtbij’(: 17): presidentkerkvoogd, elke zondag present in fraai gebeeldhouwd voorgestoelte.

    Nú: bekeerd en wedergeboren: vanaf uw eenvoudige klapstoeltje denkt u nog wel eens terug aan de kunstig bewerkte ouderlingenbank. Vanuit uw ooghoeken kijkt u wat onwennig naar de dolenthousiaste dame naast u: vast en zeker iemand met een verleden, maar in ieder geval geen kerkelijk (:11). Maar dan corrigeert u zichzelf… zíj een verleden… ík ook… ík een toekomst… zíj ook. Een muur valt wég (:14). Achter die wegvallende versperring opent zich een perspectief van levend, onvernietigbaar werk, aangepast aan uw aard.

    Dat éven terugverlangen naar vroegere éér –de vleespotten van Egypte (Num. 11:5)- … dood, tenietgaand gedoe, evenals dat een ogenblik neerkijken op ‘de ander’. Maar… die níeuwe gedachte is voor de eeuwigheid.

     

    Misschien was u vroeger wel zo iemand van ‘veraf’(Ef. 2:13). Uw grootouders deden er al niets meer aan, laat staan uw ouders. En ú?!

    Iemand zei eens tegen u:

                “Met Pasen herdenken wij, dat Jezus is opgestaan.”

    Weet u uw reactie nog: hoe u oprecht verbaasd-lachend zei:

                “Nou… en wat zóu dat? Ik ben vanmorgen toch ook opgestaan?!”

    Dat was allemaal tamelijk hopeloos toen (:12). Maar nu bent u wedergeboren. Vanaf uw klapstoeltje kijkt u een tikje wantrouwig naar de deftige heer naast u. Even denkt u:

                “Die zal zich wel veel beter voelen dan ik.”

    Maar die dwaze gedachte vervluchtigt. Opeens weet u het weer:

    “Hij en ik… we staan voor hetzelfde. Door die saamhorigheid, die eenheid, is alles tussen God en ons allebei aan het goed worden(:16). Vrede voor hem, vrede voor mij, vrede tussen ons beiden (:15).”

    En in een flits hebt u het idee, dat u met die blijde gedachte iets vreugdevols naar u hebt toegehaald. Iets nóg meer glanzends dan u al had: een motivatie voor positief denken met eeuwigheidswaarde.

     

    Wacht even: een vraag.

    “Kom nóg eens met een voorbeeld; dood werk; levend werk; ik heb het nóg niet duidelijk genoeg vóór me.”

     

    Rogier is best een aardige vent. Legt gemakkelijk contacten. Is hartelijk, maar ook op een eigenaardige manier wat ‘streberisch’. Hij wil áltijd gezíen worden. Heeft een representatieve taak; bezoekt dikwijls recepties, maakt er daar een sport van, iedereen te begroeten, overal zo eens een praatje te maken. Er is daarbij de lichte dwanggedachte, ze allemaal te móeten afwerken.

    ……

    Gesprekje na afloop tussen twee kennissen:

                “Rogier deed maar weer zijn bést, vanmiddag.”

                “Ja, wat wás hij weer verschrikkelijk aanwezig.”

                “Hij heeft nu letterlijk iedereen op de schouder geslagen.”

    ……

    Echt dood, onecht werk. Rogier békaf, komt thuis:

                “ ‘k Heb ze weer állemaal ontmoet!”

    Zijn vrouw:

                “Maar waar blijft de promotie?!”

    Maar … let wel… als in dit leven nu eens iets nieuws geschapen zou worden, is er een prima voedingsbodem, met als elementen: vriendelijkheid en goede contactuele eigenschappen.

    Talenten, geestelijk gezien, nu nog braakliggend. Als hij er wezenlijk mee kan gaan werken, kom dán eens kijken, zie óók, hoe er daarnáást nu nog onvermoede komen bovendrijven (Matt. 25:17).

     

    ……

    Jaren later… Rogier is bekeerd, wedergeboren en gepromoveerd (Luk. 12:31). God is bezig, hem nieuw te maken. Geen restauratie, geen renovatie, maar innovatie. Jezus Christus is hem aan het herscheppen.

    Op een party staat hij ontspannen van zijn gevulde halve eitje te genieten. Met zijn glas in de hand, wacht hij rustig op aanwijzigen van Gods Geest.

    Gesprek na afloop tussen twee kennissen:

    “Wat houdt Rogier zich tegenwoordig gedeisd hè. Zeg, dat is waar ook: jullie twee waren een hele tijd in gesprek. Wat hád hij?!”

    “Kijk, ik heb de laatste tijd wat vragen; ik wou die wel eens graag met iemand dóórspreken. Het was, of hij het róók.” (1 Cor. 12:8).

    “Sorry hoor, ik wist niet, dat het zó privé was. Overigens: hij doet tegenwoordig zijn best om níet op te vallen… en nu juist vált hij op: heel typisch.”(Mark. 7:24).

     

    Echt levend werk. ’s Avonds is Rogier fris. Waarom?:

    -         God maakt je niet moe.

    -         Hij is een prima Werkgever.

    -         Onder het werk dóór geeft Hij  je nóg een verjongingskuur (Ef. 4:23) en een facelift (Spr. 15:13).

     

    God had –onder andere- goede werken bedacht, in het bijzonder te verrichten door ‘party-hoppers’. De voorraad werd tot dusver nog niet bijster aangesproken, maar nu komt er schot in. Rogíer is er in gestapt. Het lag voor hem klaar: niet te besmeuren levend, eeuwig werk. Hij aanvaardde die glorieuze uitdaging. Van zijn oude ‘hoe kweek ik vrienden en goede relaties’ techniek is niets overgebleven.

    Liefde was daarin te zwak, eigenbelang te sterk. Maar nú gaat hij eeuwige vriendschapsbanden aan. Hij heeft de deur wíjd open gezet voor mannelijk en sterk bezig zijjn (1 Cor. 16:13). Zo ook ú.

     

                “Nog een voorbeeld,”

    wordt er gevraagd.

    “Niet zo wuft; niet zo frivool…

    o       gevuld half eitje, glas sherry…” (heel ver weg, let vooral op ‘sherry’). (Luc. 15:30). (Te moeilijk, daarom een handreiking, wie zei nu, dat er sherry in dat glas zat).

    “Niet zo triviaal, zo omlaaghalend…

    o       speciale goede werken voor public relation officers

          … liever iets degelijks.”

     

    Goed; Arjan is een wedergeboren predikant (als dát niet súpersolide is).

    Op evangelisatiezondag vorig jaar spoorde hij de gemeente aan om van Jezus te getuigen. Opeens zag hij al die honderden mensen daar zitten in hun nette kleren, omwolkt door het verlangen naar koffie; het was wat laat geworden.

    Wat vinnig zei hij:

    “Dóe nu toch wat. Jullie consumeren maar preken, zit ook deze lange dienst dan maar weer uit (dit móet nu eenmaal in september); maar jullie komen niet in actie.”

    Hij had gelijk, maar… gelaten, weer íetsjes meer gefrustreerd, schuifelde de schare even later het gebouw uit. Levend werk, die preek, maar toch onmiskenbaar met iets doods, drijverigs, drammerigs.

     

    Arjan is in de volgende septemberperiode nóg meer gerijpt. Het is wéér evangelisatiezondag. Opnieuw wekt hij de gemeente op, leesbare brieven van Jezus te zijn (2 Cor. 3:3). Hij vraagt hun om de mensen ook mogelijkheden te geven om zulke brieven metterdaad te lezen. Opeens ziet hij al die honderden mensen zitten in hun nette kleren en omgeven door de gedachte:

    “Wij willen best, maar hóe. Eigenlijk zijn wij dwalende schapen: op zoek naar zínvol geloof (Matth. 9:36). Hélp ons dan toch (Mark. 9:24).”

    En met iets heel zachts in zijn stem zegt hij:

    “Jullie wíllen, maar jullie kúnnen niet. Wij gaan God vragen, dat niet-kunnen te veranderen in: kunnen.”

     

    Hij heeft nú hóger gelijk. Dat gelijk van vorig jaar was láger, omdat hij toen dacht:

                “Als Jezus wel eens een standje uitdeelde (Matt. 17:17), mag ik dat ook.”

    Nú weet hij, dat niet alles, wat aan Jezus was toegestaan, ook aan hém is geoorloofd. Voorzichtig-bescheiden gooit hij het steeds meer over de veilige boeg van de liefde.

     

    Later zijn de actieplanning vergaderingen bomvol. Geredde levens zijn middellijk de oogst van zijn levende werk. Werk, waaraan al wéér minder doodsheid, opjutterij en opzweperij kleeft.

     

    Wat hadden Rogier en Arjan gemeen?

    Al kwam het er in de verhalen niet zo uit: soms was er in hun innerlijk opeens een nare gedachte. Een overlegging zó lelijk, dat die niet van henzélf kón zijn. Zij hadden in de gaten, dat de duivel hun iets influisterde en líeten hun wezen niet door hem bevrúchten (Jac. 1:15). Zij zeiden:

                “Weg, beschadigende gedachte; in de naam van Jezus (Mark. 16:17).”

     

    Soms was er in hun innerlijk een gedachte, zó edel, dat die evenmin van henzélf kon zijn. Zij hadden in de gaten, dat Gods Geest hun raad gaf (Jes. 30:21).

    Zij zeiden:

                “Blijf… genees mij; verhóóg mijn kwaliteit… gedachte van God.”

     

    Zó kwamen zij verder. Maar: dat kunt ú óók!

    25-11-2009, 21:34 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.4.

    4.5.4.

    Het werk van Jezus’ volgelingen is onvernietigbaar

     

    -         Ik (Johannes) hoorde een stem uit de hemel zeggen: schrijf:

    “Zalig de doden, die in de Here sterven van nu aan…”

    “Dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.” (Op. 14:13).

     

    In de laatste tijd vóór Jezus’ terugkomst, ontstaan er voor degenen, die Hem volgen, mogelijkheden, als nóóit tevoren. Er zijn volhouders, die door alles heen Gods aanwijzingen in acht blijven nemen en loyaal blijven jegens Jezus (:12). Zij kríjgen toch kansen!

    Door de doop in de Heilige Geest, ontvangen zij het vermogen om wérkelijk goed, onvernietigbaar, geestelijk werk te leveren. Dat brengt hen –dat is waar- in extra zorg. Zij dringen de duivel op zijn eigen terrein terug. Hij biedt vinnig tegenstand. Dat is altijd zo; de frontsoldaat heeft het harder dan de bureausoldaat. Maar –als het goed is- heeft degene, die dáár is, waar de kogels fluiten, méér kans op een onderscheiding.

     

    In Gods dienst gaat het altijd goed. Er kómt een lintje: rust na moeite. Waarom”Dat werk van hen, dat goede werk, dat zij gedaan hebben, in overleg met Gods Geest, doorstaat elke tankaanval, elke bazookabeschieting, elke raketvoltreffer. Mochten zij in die strijd lichamelijk sterven, geen nood: eeuwige armen vangen hen op (Deut. 33:27). Voorbij is de tijd van het voze, brekelijke, kwetsbare, dóde werk. Ongeschokt staat hun gave, onbreekbare, onkwetsbare, lévende werk. Zalig –uitermate gelukkig- wachten hun geest en ziel op de eerste opstanding (Op. 20:6) der doden (Hand. 24:15). Dan worden die beiden ook nog eens met een nieuw, onbeschrijflijk mooi lichaam verenigd (1 Cor. 15:42-44).

     

    Vroegere geslachten kenden die verrukking niet. Het volle licht was nog niet geopenbaard (Col. 1:25). Er waren ook tóen mensen, die het ‘echt wel ín zich hadden’(Job. 19:25), (Ruth 1:16). Maar zíj kregen geen kans, om zich helemáál waar te maken. Nú –in deze laatste tijd- zitten zíj op de tribune (Hebr. 12:1). Ademloos kijken zij toe, hoe het laatste elftal de beslissende goals scoort. Het winnende doelpunt: -niet stuk te maken levend werk- maakt het ook hún weer mogelijk om verder te komen (Hebr. 11:40).

    O, dat heerlijke ‘van nu aan’.

     

    U –wedergeborene- leef in dat ‘nú’. U zit in dat finale-elftal. U scoort. U houdt God vast en bent trouw aan Jezus. Gods Geest werkt in ú. U levert gaaf werk, dat zijn glans niet verliest. Uw dode werk hebt u ván u geworpen. Láát het maar teniet gaan. U doet het niets meer (Phil. 3:8). U heeft uw huis met bezemen gekeerd; ál het oude, bedorvene, weggehaald. Feest is het voor u in het prachtige huis van uw levende werken (1 Cor. 5:8).

     

                “Hoor hem,”

    zeg u:

    “Hoor hem nóu toch weer!. Doet net of ‘wij-gelovigen-samen’ helemaal ‘het einde’ zijn… en dan moet je de áfval zien, die er is… hij is véél te opgewonden!”

     

    Neen, niets te opgewonden. Die afval moet er komen (2 Thess. 2:3), maar dat is niet het héle verhaal (Op. 22:11).

    Laat de duivel u niet wijs maken, dat er niets gebeurt… sinds 1959 heb ik deel aan opwekkingsbewegingen. Ik heb sindsdien veel betrouwbare berichten ontvangen over wonderen en andere heerlijke gebeurtenissen. Een bloemlezing daaruit zou een boek vullen met dezelfde zeggingskracht als ‘Handelingen’. Dat bijbelboek is het enige, waaraan nog dagelijks geschreven wordt. En zég, dat er wat bijkomt. Daarom ben ik terecht enthousiast over uw collectief.

     

    19-11-2009, 21:23 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.3.

    4.5.3.

    Jezus’ werk is onvernietigbaar

     

    -         (De twee reizigers naar Emmaüs) bleven met sombere gezichten staan.Eén van hen, genaamd Kleopas, zei tot (Jezus, die zich bij hen had gevoegd):

    “Zijt gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat gij niet weet, wat daar dezer dagen geschied is?!”

    En Jezus zei tot hem:

          “Wat dan?”

    Zij zeiden tot Hem:

          “Hetgeen geschied is met Jézus…de Nazarener!... een man, die een profeet was… machtig in werk en woord voor God en het ganse volk.”

    (Luc. 24:17-19).

     

    Zo’n ontzettend verdriet!... dat móet je van je afpraten… Wat heb je Jezus líef gehad!... die Godsman… die sprák… en die dééd!!... nóóit vertoond.

    … Ere brengend aan de Verhevene… heilbrengend aan het volk.

    En nú… Jezus: dood (:20). Elke verwachting: dóód (:21). Toch: een vage hoop; ach, eigenlijk te gek om over te praten (:22-24). Je zegt het nóg maar weer eens uit tegen een onbekende, die toevallig dezelfde kant uitmoet als jij. En dan begint die man te spréken:… net als Jezus altijd sprak. Het wordt allemaal zo duidelijk (:25-27).

    Je hart… je hart bárst bijna van spanning… die man… die man… ís Jezus:

    -         Altijd een Redder in de nood (Matt. 14:31)                                   nu ook

    -         Altijd pittig eerlijk in zijn vermaningen (Matth. 17:20)                     nu ook

    -         Altijd uitermate instructief                                                              nu ook

    … Nee, dit kan niet… néé (Luk. 24:22).

    En dan is het tóch zo (:30). Jezus is helemaal terug van weggeweest. Niet kléin te krijgen; heeft de dood overwonnen.

    Zijn woord, zijn werk, Hijzélf… onvernietigbaar gebleken.

     

    Mensen, wat fíjn toch allemaal hè: zó’n Meester te hebben! Kleopas en zijn reisgenoot hielden de herinnering vást. Zij kónden die profeet met zijn woorden, werken en wonderen niet vergeten. En: opeens wás Hij er weer. Hij legde uit, waarom alles zo was gelopen. Hij maakte duidelijk, hoe het lijden had gediend om werk en woord te onderstrepen; eeuwige luister daaraan te verlenen (:25-27).

    En… al ís Hij dan opeens weer weg (:31); uit hun hárt raakt Hij nóóit meer weg.

    Dít moet vertéld worden (:33). De andere getuigen van de opstanding (Hand. 1:22) zijn hun echter met blijde uitroepen nog vóór (Luk. 24:34). Dan pas krijgen zíj de gelegenheid om met hún heerlijke verhaal de feestvreugde nog te verhogen (:35).

     

    Zo’n man… zo groots, zo levend van werk: achteraf bezien kón dat immers niet kapot (:26). Kan íemand levend werk eigenlijk wel kléin krijgen?

     

    U –wedergeborene- volgt Jezus op de voet.

    Wel: Hij is het wáárd!!

    Zo’n Vriend; kijk Hem nu toch weer eens bezig met die Emmaüsgangers:

    -         Erbij, wanneer het nodig is

    -         Zo… to the point.

    -         Niet zoetelijk (:25); wél bouwend (:26, 27).

    … Weer precies dat van leven bruisende werk en woord, waarin Hij altijd zo sterk was.

    En dan dat eindeloos heerlijke, dat Hem van vriend tot Vriend maakt. Hij is Gód… Hij is Overwinnaar, ook over de dood. Hij is met zijn machtige activiteiten weer aanwezig en dat blíjft zo; altijd en altijd. Honderd geslachten later nóg zo.

    Ook al ben je maar met weinigen (Matth. 18:20)… in eeuwigheid onverzwakte Krachtbron (Hebr. 13:8).

    Zekerheid, die onvernietigbaar is.

     

    Volg Jezus nóg meer op de voet. Bij Hem en zijn altijd aanwezige machtige wonderen en woorden ben je veilig. Hij geeft het voorbeeld, hoe levend werk eimand blijft volgen, zelfs door de dood heen.

    De vlag uit voor zulke daden… de vlag uit voor zo’n Leider.

     

    11-11-2009, 21:48 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.2.

    4.5.2.

    Op God afgestemd werk doorstaat de proef wél

     

    -         De dag des Heren zal komen als een dief. Oop die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan en… de áárde en de wérken daarop zullen gevonden worden (2 Petr. 3:10).

     

    Onze wereld zal niet altijd op de manier van nu blijven functioneren. Al die staten… de grote en de kleine geschillen… en de organisatie ‘De Verenigde Naties’, die nog zowat probeert te redderen.


    Jezus komt eenmaal terug als de grote Wereldpresident (Jes. 23:1). Het is hier niet de plaats om daarop in te gaan. Beknopt is dat gebeurd in 1.6. en 1.7. In een later deel kom ik er nader op terug.

    Voor het moment wil ik er dít van zeggen: de dag, waarop Jezus het leiderschap aanvaardt, komt ‘toch nog als een verrassing'.

    Dat is zélfs het geval voor degenen, die Hem tot hun heil verwachten (Hebr. 9:28). Hoopvol houden zij altijd wel rekening met ‘de dag’. In harde verdrukking heeft hun ‘christocentrisch werk’ elke test doorstaan. Blij vóelen zij als het ware, dat hun verlossing ‘eraan komt’(Luc. 21:28). Zij nemen de voortekenen waar (Matt. 24:33)… maar dag en uur… wetenschap dienaangaande is niemand gegeven (Mark. 13:32).

     

    Op die dag zal iedereen (Op. 1:7) een grote beroering in de geestelijke wereld waarnemen (2 Thess. 1:10; Op. 16:21). De duivel raakt voor een lange tijd elke beslissende invloed dáár kwijt (Op. 20:2). Alleen wat zielige restjes van die invloed, de moeite van het noemen nauwelijks waard, worden later gaandeweg ópgeruimd (Jes. 65:20).

    De met Gods Geest vervulde wedergeborenen daarentegen nemen voor altijd (Dan. 12:3) hun plaatsen in Gods rijk in. Niet alleen hun geest en ziel, maar ook hun lichaam (Op. 11:11) heeft deel aan die overwinning (1 Thess. 4:16, 17).

     

    De wereldbevolking zal merken, dat allerlei zekerheden hun kracht verliezen. Wereldgodsdiensten hebben opeens geen boodschap meer. Zij hebben voortaan geen enkele zeggingskracht (Op. 16:19). In de moeilijkste laatste tijd voor Jezus’ komst (Dan. 12:7) hebben de ordenende machten het onderspit gedolven. De tegenhoudende krachten zijn weggespoeld in de door de antichrist ontketende chaos (2 Thess. 2:7).

    Politie, leger, wetgeving, ambtelijke en semi-ambtelijke bemoeiingen…: het zijn zwakke en armelijke wereldgeesten gebleken (Gal. 4:9)… van onmisbaar belang in normale en zelfs abnormale tijden. In die laatste –volslagen hectische- periode (Marc. 13:19) worden die grondelementen van een leefbare maatschappij echter als het ware met vuur verbrand, evenals het naamchristendom (Op. 17:16).

     

    Twéé vastigheden blijven echter:

    -         deze planeet met zijn land en water, bergen en dalen, wouden en velden, dieren en mensen, blijft zijn banen rond de zon trekken. Pas véél, véél later komt dáárin mogelijk verandering (Op. 21:1), die dan tevens verbetering is.

    -         De hele mensheid is beroofd van álles, wat tot dan toe vastheid bóód. Zij kan dan echter ook met een schone lei begínnen. Er ligt een nieuwe orde kláár. Het goede werk van God, door wedergeborenen verricht. Het nieuwe denken: de betere aanpak voor alle vraagstukken. Oplossingen, gegeven door verstand, dat zich laat leiden door het licht van Gods Geest. De wereldbevolking gaat niet léég en hópeloos de nieuwe tijd tegemoet. Een nieuw soort regeerders, met nieuwe, heerlijke en door-en-door gezonde plannen gaat de nieuwe President terzijde staan (Jes. 32:1).

     

    Op God afgestemd werk heeft glansrijk de proef doorstaan. Temidden van het wegsmelten van de invloeden van partijen, pressiegroepen, genootschappen en mondiale organisaties is het werk van de wedergeborenen onvernietigbaar gebleken. Hetzelfde vuur, dat de steen verhardde (Op. 16:10, 11) en het hout verbrandde (Op. 18:8), heeft hún goud gelouterd (Dan. 12:10).

     

    U –wedergeborene- zegt nu misschien:

    “O… wat zou ik graag levend en blijven werk dóen. Het moet toch héérlijk zijn om in de chaos iets te hébben om úit te delen. Mensen schreeuwen dan tevergeefs om leiding (Jes. 3:6, 7). Dan pakken ze míj beet en zeggen:

                ‘Jij… jíj… jij hebt wat’.

    En dan kan ík zeggen:

                ‘Ja… kom mé酒(Zach. 8:23).

    Stel je toch vóór!“

    Kun je nu niet eens een vóórbeeld geven van werk, waarin doodsheid gaandeweg vervangen wordt door leven van Godswege. Je bent nóg te vaag. Ik wil iets concreets. Ik wíl de goede kant uit. Ik wil werk doen, dat níet bij de handen afbreekt, maar dat van het vuur alleen maar béter wordt (Op. 3:18). Noem eens een praktijkgeval, dat voor mij herkenbaar is!”

    ……

    Er was eens een Christen die zieken en bejaarden bezocht om te zien, of hij van nut kon zijn voor zijn Zender. Er wás goud in dat werk, maar vráág niet, hoe weinig karaat. Wanneer hij van zijn bezoekuur terugkwam, zei hij voldaan:

                “Vorig maal víjf gesprekken… nú… in dezélfde tijd: zésmaal kunnen getuigen.”

                “Wat een productie,”

    zei z’n vrouw.

    De lichte ironie in haar stem ontging hem. Jaren verstreken. Ettelijke malen werd zijn edelmetaal in het vuur gebracht (Mal. 3:3).

    Nog steeds bezoekt hij zieken en bejaarden. Hij gebruikt nu méér zijn twee oren en mínder die ene mond. Hij luistert en bidt. Zijn ‘productie’ lijkt zo op het oog nérgens naar. Eén per uur! Maar zijn goud is van beter gehalte aan het worden. Wanneer de dag dáár is, zal het vuur ook zíjn werk aftesten (1 Petr. 1:7). Er blijft nu echter heel wat meer van over dan in zijn ‘snelle’ jaren. Te voorzien is, dat heel wat van zijn werk de proef gaat doorstaan. Het is immers tegenwoordig veel meer ‘op God afgestemd.”

                “Het is toch wat om iets onvernietigbaars mee te dragen,”

    zei hij laatst tegen mij.

     

    Wel, voor gewone mensen een gewoon voorbeeld van een gewone vent. Doe maar dóór met de Heer. Hij zorgt wel voor het smelten (Jes. 48:10) en het louteren (Ps. 66:10). De slakken komen wel, klaar voor afscheppen, boven drijven. Schép ze dan ook af! Ramen en deuren dicht voor alles, wat het reinigend werk van God vertraagt. Niet doof worden voor aanwijzigen om beter te functioneren (Pr. 4:13). De vlag uit voor de grote zuivering en de grote Zuiveraar (Luc. 3:17).

     

    03-11-2009, 19:13 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.-4.5.1.

    4.5.

    Hoofdgedachte:

    Dode werken zijn vernietigbaar, levende werken onvernietigbaar

     

    Gedachten:

    -

    Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef niet

    4.5.1.

    -

    Op Gód afgestemd werk doorstaat de proef wél

    4.5.2.

    -

    Jezus’ werk is onvernietigbaar

    4.5.3.

    -

    Het werk van Jezus’ volgelingen is onvernietigbaar

    4.5.4.

    -

    Die onvernietigbare werken liggen voor u kláár

    4.5.5.

    -

    Stap er ín

    4.5.6.

     

    4.5.1.

    Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef níet

     

    -         Ik –Gamaliël- zeg u: laat u niet in met deze (volgelingen van Jezus) en laat hen geworden. Wánt… indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden. Maar indien het uit God is,zult gij het niet kúnnen vernietigen, het mocht een blijken, dat gij tegen God strijdt… (Hand. 5: 38,39).

     

    Er is een geweldige deining rond de apostelen in de eerste tijd na de Hemelvaart van Jezus (Hand. 1:0) en de ‘aardevaart’ van de Heilige Geest (Hand. 2:2-4). Tijdens een geding tegen Petrus en de andere discipelen loopt hun léven gevaar (Hand. 5:33).

     

    Maar één van de Farizeeën –een zekere Gamaliël- wordt door God gebruikt om ‘de druk van de ketel te halen’. Sussend zegt hij:

    “Jezus is dood. Zijn volgelingen zijn nu nog bijzonder actief. Maar denk nu eens aan twee soortgelijke figuren als Jezus, in het verléden: Theudas en Judas de Galileeër. Díe gingen dóód en toen was het met de motivatie van hun volgelingen ook ráp gebeurd (: 36, 37). Maak je toch niet zo dík!

    o       als de leer van Jezus niets meer was dan de ideeën van Theudas en Judas, verloopt dit gedoe óók.

    o       Als Jezus’ leer echt van God was… wel… dan is het ageren tegen degenen, die zijn leer verbreiden: vechten tegen de bierkaai.

    … ik zou maar een beetje voorzichtig doen als ik jullie was.”

     

    Gamaliël verkondigt hier een keiharde waarheid: werk, waarbij mensen in het middelpunt gesteld worden, doorstaat de proef níet. Wat nu verder zijn beweegredenen waren om zó te spreken, laat ik in hoofdzaak buiten beschouwing. Zijn slotsom kan er op wijzen, dat het wonderbaarlijke ‘opeens uit de gevangenis zijn’ van de gelovigen (Hand. 5:25) hem tot een voorzichtige opstelling heeft gebracht.

    Wat nu hiervan zij… Theudas en Judas brachten geen idee, maar zichzelf. Ideeën –te rechter tijd gebracht- kunnen uitgroeien tot wereldgodsdiensten en hebben dan een lang leven. Overigens worden ook zíj door geweldige rukwinden weggeblazen (Op 16:19).

    Zichzélf brengen echter mislukt altijd. Wel zéker heeft Gamaliël Jezus onderschat. De Heiland bracht DE idee, maar die was ín Hem belichaamd. Gamaliël zal ten onrechte gedacht hebben:

    “Jezus bracht Zichzélf, net als Theudas. Ondanks alle opmerkelijke omstandigheden van dit ogenblik loopt het na zíjn dood net zó af. Wat zíjn de volgelingen van Jezus trouw aan hun dode Meester! Wat hééft Hij ze goed getraind!! Maar was het ánders met Judas de Galileeër?! Hij eiste blinde gehoorzaamheid, hij kréég die… wat wáren zij op zijn hand… wat slóten zij zich om hem aanéén. Maar na zijn dood… pffft… het leidde allemaal nérgens toe.”

     

    Als de gedachtegang inderdaad zo is geweest, is zij uiteraard fout. Zij moet dan berust hebben op gebrekkige en mogelijk vooringenomen waarneming. Maar één ding staat als een paal boven water:

    Op een méns geconcentreerd werk gaat te niet, wanneer de tijd voor de test dáár is. Nog niet zo lang geleden hadden wij in Nederland een man, die beweerde, dat hij God was. Ook toen hetzelfde liedje, als bij Judas de Galileeër: hij stierf… zijn aanhang probeerde het nog even… maar het vuurtje is nú uit. Al dat dode werk, die voze opwinding, bleek vernietigbaar.

     

    In het nú volgende beperk ik mij tot een gedeelte van de hiervóór vluchtig behandelde totaalgedachte; dit gedeelte:

    -         Theudas, Judas en hun aanhangers máákten het niet, omdat hun mensgericht streven een dood werk was.

    In het kader van mijn onderwerp kan deze deelgedachte van nut zijn. Ik werk haar voor een mogelijk nú actueel zijnde situatie als volgt uit:

     

    U –wedergeborene- zult zeker tot een gemeente behoren. In de verhouding tussen u en de voorganger van die gemeente kunnen de zaken op drie manieren misgaan. Er is sprake van dood, mensgericht werk in de volgende gevallen:

    -         De voorganger eist van u, dat u hém centraal stelt. U gaat daar niet op in.

    -         Uw voorganger eist datzelfde van u; nu gaat u er wél op in.

    -         De voorganger stelt Jezus centraal. U echter blijft hém (de voorganger) hardnekkig in het middelpunt van uw aanbidding plaatsen.

    In het eerste geval lijdt uw voorganger grote schade; in een harde verzoeking loopt hij gegarandeerd stuk.

    In het tweede geval maakt u allebéi brokken.

    In het derde geval zijn de brokken voor ú. Echter: ook uw voorganger wordt in zijn ontplooiing beperkt.

    -         Bid voor uw voorganger in het eerste geval.

    -         Bekeer u en bid voor hem in het tweede.

    -         Bekeer u in het derde.

     

    Zoals eerder gezegd, heb ik van de tekst maar een klein stukje –en dan nog zijdelings- gebruikt. Gamaliël zegt:

                “Aards werk is vernietigbaar. Hemels werk is onvernietigbaar.”

    Ik werk die laatste gedachte echter in de hierna volgende punten met behulp van andere teksten uit.

    Wat dat ‘zijdelings gebruik’ betreft: van allerlei aards werk heb ik één bepaald soort op de korrel genomen. Dat doe ik nóg even in de slotzinsneden.

     

    Voor ú geldt: is er bij ú aards werk?

    Is er een begeerte om:

    -         Mensen te behagen (Gal. 1:10).

    -         Bij hen een wit voetje te krijgen.

    -         Bij hen in de pas te komen.

    Of:

    (een tweede kwade zaak):

    Wilt u anderen overheersen:

    -         aan hen uw wil opleggen.

    -         Hun gedachten volgens een door u gepland model kneden.

    Doe dat streven weg! Het wil uw geloof ópeten, totdat daar niets van rest. Als dat gebeurt, hebt u niets over, als ééns dat dode werk in het vuur verbrandt (1 Cor. 3:15).

     

    Haal de bezem door:

    -         alle gepluimstrijk en gepluimstrijkt willen worden;

    -         alle geringeloor en geringeloord willen worden;

    -         alle gedril en gedrild willen worden;

    -         alle gemanipuleer en gemanipuleerd willen worden.

    27-10-2009, 19:17 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.9.

    4.4.9.

    Slotsom:

     

    Even recapituleren: het nieuwe leven –dat is het motto van de hele bijbelstudie- heet vele facetten. Omkeer náár God is het eerste (studie 2), geboorte úit God het tweede studie 3). Wij rekenen dóór en ten behoeve ván die geboorte uit God –die wedergeboorte- áf met onbeduidend ‘leeg-van-God’-werk. Wij gaan oefenen in zinhebbend ‘vol-van-God-werk’: (deze bijbelstudie: 4).

     

    Eén punt nog even belichten: u hebt uw daadkracht niet voor niets. U hoeft die niet te breidelen met daarbij de zure gedachte: ’t zal wel weer dood werk zijn…

     

    Er was eens een ferme vent, die in de maatschappij een groot directeur had kunnen worden. Maar de evangelieverkondiging werd zijn roeping. Zijn tomeloze energie gebruikte hij, om een heel land vol te gooien met christelijke radio- en t.v. stations. Hij liet die activiteiten geregeld door God controleren en stemde zijn eigen radio voortdurend op aanwijzingen van Gods zender af. Zijn geestelijke resultaten waren voortreffelijk.

     

    Als u ook zo’n vindingrijke, gehaaide doordouwer bent, laat u zich dan door mijn verhaaltjes niet beangstigen. Trouwens: er kán toch eigenlijk geen misverstand zijn! Maar mócht er sprake zijn van een verkeerd begrijpen… ik ben er niet op uit om uw ontplooiing af te remmen.

    Ik zwáái niet met het ‘pas op’ vingertje. Span de pinnen van uw tent maar wijd uit. Het is allemaal nóg feestelijker dan u denkt. U hebt véél meer talenten dan uzelf nú weet. Twee kussen er twee wakker… vijf wekken er vijf (Matth. 25:16, 17).

     

    Elke Christen is een soldaat, die de maarschalkstaf in zijn ransel draagt. Wanneer uw activiteiten geestelijk worden, betekent dat geen verenging. Juist dán komt die maarschalkstaf er uit (Op. 1:6).

    19-10-2009, 22:03 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.8.

    4.4.8.

    Wedergeborenen rusten niet, vóór zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk

     

    -         Daarom houden ook wij -(Paulus, bescheidenheidmeervoud)- sedert wij (al deze goede dingen) gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van (Gods) wil vervúld moogt worden in álle wijsheid en geestelijk inzicht om:

    o       De Here wáárdig te wandelen

    o       Hem in álles te behagen

    o       In álle goed werk vrucht te dragen

    o       Op te wassen in de rechte kennis van God (Col. 1:9. 10).


    Over de Colossenzen kwamen de meest prima berichten bij Paulus binnen:

    -         Zij geloofden in Jezus

    -         Zij beoefenden de geestelijke liefde voor medegelovigen

    -         Zij kenden Gods grote plannen met hen (:4).

    Dat gaf Paulus zó’n moed: eindelijk lui, die er iets van snápten. Met extra plezier bad en dankte hij voor deze medegelovigen (:3). En gelijk ging hij al weer een stapje verder. Deze veelbelovende Christenen hadden bewezen, verder te wíllen en verder te kúnnen gaan dan vele anderen. Voor hén moest het mogelijk zijn om vól te worden met het juiste inzicht in Góds wil. En Paulus bad steeds vuriger:

    “Heer, die Colossenzen hébben het in beginsel… geef ze het dan volóp… wijsheid en inzicht van U.

    O Heiland; als ik dát toch eens mocht meemaken:

    -         mensen die leven als kinderen van een koning, van dé Koning

    -         mensen waarmee U in alle opzichten uit de voeten kunt

    -         mensen die een volledig scala leveren van góede geestelijke producten zonder énige uitval

    -         mensen, die zó’n formaat bereiken, dat zij in uw begrippen leren denken.

    O Meester, ik houd gewoonweg niet óp om dáárvoor te bidden, dát aan U te vragen. Vader, bescherm deze kostbare bloem.”

    Zo streed de apostel ervoor, dat geestelijk vruchtbare werken van gelovigen God verheerlijkten.

     

    Wat moet dat een opluchting voor Paulus zijn geweest; zo dikwijls moest hij zuchtend medegelovigen in zijn gebed aan de Heer brengen. Dat deed zulke mensen beslist geen nút (Hebr. 13:17). (Wat niet inhoudt, dat de brief aan de Hebreeën door Paulus geschreven zou moeten  zijn).

    Nú kon hij eindelijk eens gelovigen júichend aan God voorstellen. Reken maar, dat hun dat wél nut deed.

    Ze waren dieper gaan geloven, liefhebben, kennen. Hun positief optreden had positieve gevolgen. Een machtige bidder, de rechtvaardige Paulus, begon krachtig mee te strijden (Jac. 5:16). Hij pleitte bij God voor nog méér:

    -         kracht van de Geest, bewustheid

    -         van-alle-markten-thuis-zijn

    -         werkelijk góed werk, kennis.

    Hij was –in het algemeen- niet eerder tevreden, vóór degenen, die hij onderwees, God verheerlijkten met geestelijk vruchtbaar werk. Pas wanneer lévende, God lóvende activiteiten het oude, doodse gedoe totaal en blijvend hadden vervangen, was het hem voldoende.

     

    U –wedergeborene- hebt als één van uw plezierige taken het blij maken van uw voorgangers. Zie de predikant van uw gemeente daar nu toch eens zielsvergenoegd zitten kijken! Eén van de oudsten heeft verslag uitgebracht over een contact met ú:

    -         Zó’n warm, levend, praktisch geloof

    -         … een heerlijke, nuchtere, onverstoorbare liefde: zelfs voor degene, die hem het leven zo zuur hebben gemaakt

    -         … en een inzicht in de dingen-achter-de-dingen!

    Uw voorganger gaat op de knieën; hij bidt:

    “Heer, ik dank U, hij is geen handenbindertje meer, maar rijp om handen op te leggen (Mark. 16:18).

    -         Heiland, geef hem de gaven van wijsheid, kennis en onderscheiding van geesten ( 1 Cor. 12:8-10).

    -         Meester, geef hem… geef hem… een begrip, zo wíjd als de zee (1 Kon. 4:29).

    -         Vader, bevrijd hem van elke keten, die hem verhindert, om volledig een kóning te zijn.

    -         Heer, laten al zijn handelingen omhóóg gestuwd worden, omdat ze vol zijn van geestelijke vrucht voor U!”

    Zou dat niet heerlijk zijn om zo begeleid te worden! Strééf er dan ook naar om een voortreffelijk gemeentelid te wórden. Dat wórdt u, als het nieuwe leven ín u álle kansen, álle goede voeding, álle ruimte en álle zorg krijgt. Dan rúst u niet, vóór u God verheerlijkt met geestelijk vruchtbaar werk. Dan schrompelen alle op de mens gerichte overleggingen in uw handen el wandel weg tot niets. Uw leven wordt dan één loflied op de Voortreffelijke. Uw daden vormen dan een eregarde, die waardig is om door God te worden geïnspecteerd.

     

    Wat ik daar nu allemaal mee bedóel?

    ……

    Napoleon klaagde eens over bepaalde keiharde tegenstanders:

                “Die Russen hè, die moet je niet alleen dóódmaken… je moet ze nog ómgooien ook.”

    En wij weten allemaal, hoe hij zich aan de Russen vertilde.

     

    Wel, de duivel behoort aan u óók een keiharde tegenstander te hebben. Laat hij maar klagen over uw inzetbereidheid, uw vindingrijkheid en uw taaiheid. Laat hem zich maar in ú verslikken.

     

    Flink weerwerk aan satan bieden (Jac. 4:7). Dat deden de Colossenzen ook. Immers: alleen door vól te houden in beproevingen/verzoekingen krijgt men een breder inzicht in Gods koninkrijk (Hand. 14:22). U gaat óók weerstand bieden. Uw eerste loon: hij pakt zijn biezen (Jac. 4:7), al komt hij voor volgende aanvallen wel weer eens terug (Luc. 4:13). Vast loon voor die van Colosse én voor u: dieper leven met de Heer; eerste gevolg: krachtige bidders én engelen van God (Dan. 12:1) scharen zich aan uw zij. Tweede gevolg: nóg dieper leven met de Heer… en zo voorts.

     

    04-10-2009, 21:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.7.

    4.4.7.

    Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk

     

    -         Wat báát het mijn broeders, of iemand al bewéért, gelóóf te hebben, als hij geen wérken heeft. Kan dát geloof hem behouden…? (Als het geloof ) niet met werken gepaard gaat, is het –op zichzelf genomen- dóód.

    “Maar”, zal iemand zeggen,

    “Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dn uw geloof zónder de werken en ik zal u mijn geloof tonen úit mijn werken”. (Jac. 2:14, 17, 18).

     

    Jacobus, een broer van de Here Jezus (Marc. 6:3, Galaten 1:19), wil graag échtheid, geen slap gezwam, maar dáden.

    Daarom gispt hij mensen, die zeggen:

                “O, ik geloof wel hoor!”,

    maar de daad niet bij het woord voegen…

    of ook mensen, die roepen:

                “Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft…”

    maar nooit eens iets dóen.

     

                “Dood geloof”,

    stelt Jacobus kortaf vast:

    “Daar heb je níets aan. Woorden zonder daden, die daarmee in overéénstemming zijn; wat ís dat nu!?”…

    en hij gaat verder:

     

    “Stel, dat iemand uit onze kring –neem jezelf nu eens bijvoorbeeld- een man met zo’n trieste schijnzekerheid zou tegenkomen. Je zou dan –bij wijze van spreken- kunnen zeggen:

    “Je gelooft dus; naar je zegt. Nou, maak dat geloof van jou eens tastbaar, speurbaar, merkbaar. Dóe eens iets. Bewijs eens geestelijke liefde. Overwin haat en afkeer en tegenzin en gekwetstheid nu eens. Déél dan eens genezing mee namens Jezus. Tóón dan de volmacht, die je in zijn naam hebt tegen de duivel”.”

     

    En Jacobus gaat verder:

    “Ik zeg: ‘bij wijze van spreken’, want… zo pak je het in de praktijk natuurlijk nooit aan! Zo’n optreden:

    -         is allereerst in strijd met de redelijkheid. Niemand immers kan zulke subtiele begrippen ‘bewijzen’ of op staande voet ‘aantonen’.

    -         Is ook in strijd met de liefde. Die kwetst namelijk niemands gevoel (1 Cor. 13:5) en pakt met name oudere mensen beslist niet ruw aan (1 Tim. 5:1).

    Maar hoe dán. Hoe open je zulke broddelaars nu eens de ógen.

    Je bent begonnen, voorzichtig en kies zo eens te polsen, wat hun godsdienstig werk nu éigenlijk voor inhoud en achtergrond heeft.

    In antwoord daarop nóemen ze wel eens wat. Diegenen echter onder hen, waar ‘muziek in zit’, merken onder het opsommen al, hoe léég en ménsgericht het allemaal is. Ze worden nieuwsgierig. Wat is dan de juiste houding, die moet worden aangenomen?

    Wel, laat de feiten spreken. Neem ze mee naar één van onze samenkomsten en laat ze sféér proeven.

    De werken dáár zijn natuurlijk niet alleen op jóu terug te leiden. Je eigen aandeel is maar klein. Iedereen draagt zijn steentje bij aan het steeds groeiend inzicht (Ef. 3:18). Trouwens: alles is genade… álles komt van God. Maar, hoe dan ook:

    -         in onze bijeenkomsten ís vrede en eensgezindheid.

    -         Roddel, jaloezie en leedvermaak zijn bijna overwonnen begrippen.

    -         Velen zijn een bemoedigend teken van genezing (Hand. 4:22), omdat iedereen weet, hoe ziek ze wáren.

    -         Wij weerstaan de duivel en… hij vlucht (Jac. 4:7).

    ……

    Je toont ze ónze heilrijke praktijk; niet om ze in de grond te trappen, maar juist om ze uit de put te halen.

    ……

    Wij –jij en ik- wíllen niet hebben, dat zij zich tevreden stellen met woorden en met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk. Wij hebben ze zó lief, dat wij ze de weg willen wijzen naar geloof, hoop en liefde (1 Cor. 13:13) en naar een pad, dat nog veel verder omhoog voert (1 Cor. 12:31).

    ……

    En dan zal je zien!... Er zúllen er zijn ,die woorden zonder daden ruilen voor daden, die duizenden woorden waard zijn. Ze krijgen de smaak te pakken van levende werken, die God verheerlijken. Hun vroegere activiteiten, waarmee zij alleen sommige medemensen of zichzelf in het gevlei kwamen: ik heb gezíen, hoe zij die in de vuilnis mikten (Philipp. 3:8).”

    ……(tot zover Jacobus).

     

    Dit is niet wat hij volgens de bijbel gezegd heeft. Ik heb alleen weergegeven, hoe zijn korte opmerking wat ruimer geduid zou kunnen worden.

     

    Onder degenen, die dit lezen zijn mogelijk sommigen, die meegedaan hebben aan een grote geestelijke opwekking. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat één van hen zich nu een beetje triest voelt.

    Zo iemand kan drie met-elkaar-samenhangende moeilijkheden hebben:

    -         Op het toppunt van de opwekking zag hij alle ‘gewóón gebleven’ kerkmensen als goedwillende stuntelaars. Nu weet hij, dat het daarmee veel minder slecht is gesteld dan hij tóen dacht.

    -         Eénmaal waande hij zichzelf zo volop geestelijk, dat geen uitspraak hem te boud was. Sinds er ‘uit zijn spons’ bij elke knijpbeurt nog zoveel vuil water komt, is dat lichte –na, nou ja… lichte(?)- superioriteitsgevoel weg.

    -         Er was een tijd, dat hij iedereen wel mee wilde sleuren naar zijn gemeente. Ook dáár is echter niet alles ‘botertje tot de boom’. Hij dúrft niet meer zo zonder enig voorbehoud te zeggen: “Kom en zie”.

     

    Wat is de remedie als u die ‘iemand’ bent. Zet door kinderlijk-vertrouwend gebed uw innerlijk weer eens voor Jezus open. Dan kan Hij met zijn werk van wedergeboorte in u dóórgaan. Dan komt úit u uiteindelijk steeds minder ‘vuil water’. Dan produceert u niet meer al dat geestelijk onvruchtbaar mensverheerlijkend werk. Dan beïnvloedt u –zonder veel woorden- de gemeente, die u bezoekt zó, dat die óók steeds meer presentabel wordt.

     

    En dán vindt u de echte brekebenen. Níet de trouwe kerkgangers, met heel wat werkelijk góede geestelijke bagage.

    Díe vinden hun weg wel. Maar die zoekers, die bij een steenhoop zitten en weifelend zeggen:

                “Kijk nu eens, wat een stapel voedzaam brood… dacht ik…”

    … zoek hén!

     

    Ze zijn er hoor!:

    Één type: thuis opgevoed bij de bijbel. Alles wéggewuifd. Kan nu soms peinzend zeggen:

    “Je komt toch nooit helemaal los van je opvoeding hè… nee… ik kan echt niet zeggen, dat ik nergens in geloof.”

    Hij denkt in alle oprechtheid, dat zo’n toegeeflijke opmerking enige zekerheid biedt in de kwade dag.

    In feite zit hij zichzelf te verheerlijken en op te kuiven met iets, wat geestelijk totáál geen zoden aan de dijk zet. Probeer eens hém te helpen. Hij heeft misschien al in de gaten, dat hij zichzelf knollen voor citroenen zit te verkopen. Haak daarop in.

     

    Nog een type:

    “Hoor eens hier: al die evangelieverkondigers op zondag –de dag des HEREN- maar heen en weer jakkeren in d’r lui auto’s, dan zeg ik: ‘zij nemen de bijbel voor een déél’. Ik neem hem helemaal; óók met de sabbatsheiliging.”

    Zo’n man heeft het echt nodig, om uit zijn jas van geestelijk nergens toe leidende geestelijke zelfbevrediging te worden geholpen. Hij behoort geleid te worden uit die dode mensverheerlijkende overleggingen. Als u merkt, dat hij er erg in heeft, dat hij zich zelf stenen geeft voor brood, aarzel dan niet. Spoor hem aan om de spuit te zetten op al die rommel.

    Werk genoeg. 

    27-09-2009, 22:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.6

    4.4.6.

    Wedergeborenen volgen in hun wérk hun Héér

     

    -         Voorwaar, vooraar, Ik zeg u: ‘Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij óók doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader’ (Joh. 14:12).

     

    Jezus plaatst hier wéér een van zijn prima opmerkingen. U hebt wel eens gehoord van een palmboom, die tegen de verdrukking in groeit? Wel, daaraan doet mij de houding van onze Leider soms ook denken. Hoe slechter de omstandigheden, hoe grootser zijn aanpak.

    Want: het ís me het sfeertje wel!

    Een positieve gespreksaanzet zijnerzijds:

                “Jullie weet, waar ik heen ga en je weet de weg er naar toe.”(:4).

    Eerst Thomas, die héél negatief zegt:

                “Wij weten het dóel niet eens. Hoe zouden wij dan de wég erheen kennen?”(:5).

    Jezus’ antwoord:

                “Ik ben de enige weg naar het enige doel.”(:6).

    Dan echter weer Filippus, die hem vraagt, duidelijk te maken, wat Hij al ontelbare malen duidelijk gemaakt hééft (:8, 9).

    Jezus echter verheft zich boven al die dwarsigheid en dat onbegrip. Een derde sublieme uitspraak, hierboven geciteerd.

    Hij verliest zijn geloof niet in de mensen, die Hem volgen. Dat gebeurt ook niet in de ogenblikken, dat ze zo ‘helemáál niet stralend’ zijn. Juist hún slapheid prikkels Hém tot kracht. Hún ‘bij de pakken neerzitten’ spoort Hém aan tot volhouden.

    Hij kijkt naar de gedemoraliseerde discipelen…

    (nu ja, laten wij begrip voor hen opbrengen: het is vlak voor de eindstreep ook zo dónker!)

    Hij wéét, dat zij geroepen zijn tot levend, Godverheerlijkend werk. Hij wéét, dat het hun táák en hun vóórrecht  is om in al hun activiteiten hun Heer te volgen. En hóór nu toch, wat Hij zégt!!!:

                “Voorwaar… voorwaar…”

    … en dan komt er altijd een grondregel van het koninkrijk:

    “Jullie gaan mijn werk voltooien! Die voltooiing zal jullie en latere voltooiers brengen tot nóg grotere daden dan je zelfs Míj hebt zien doen. Ik heb de áánzet gegeven. Ik ga nu bij jullie weg voor ander werk. Jullie gaan verder bouwen. De voorwaarden:

    geloven in Mij, dat houdt in:

    o       Willen werken, zoals Ik werk (Joh. 9:4)

    o       De dingen willen doen, zoals Ik ze doe (Matth. 7:24)

    o       Willen leven, zoals Ik leef.

    En dán: onuitsprekelijk het avontuur, dat wacht.”

     

    Ook in ónze tijd zijn er volgelingen van Jezus, die ontmoedigde en ontmoedigende uitroepen slaken:

    -         Het leven is zo’n raadsel; ik dúrf geen zekere uitspraken meer te doen.

    -         Ik zou best vrijmoedigheid willen hebben om in mijn werk op Jezus te lijken, handen opleggen bijvoorbeeld. Maar dat zijn we verléérd. Dat was zeker voor tóen en voor dáár en voor hén.

    -         Ik begrijp niets meer van alles, wat gebeurt. Ik wou, dat er maar eens een stem uit de hemel kwam…

    -         Alle opwekkingsbewegingen lopen áltijd dood. Ik wacht nu eerst maar eens eventjes af.

    Niet goed te keuren, maar wel begrijpelijk. De grote eindstrijd vóór Jezus’ tweede komst werpt zijn schaduwen vooruit.

    En ook nú zegt Jezus tot de in opschudding verkerende sollicitanten naar een functie in zijn leger:

    “Jullie kúnnen een taak krijgen in mijn rijk, dat gaat komen; een taak zó ongelooflijk heerlijk! Samen met Mij regeren, recht doen, beschermen, verkwikken (Jes. 32:1).

    De voorwaarden:

    Geloven in Mij. Dat houdt in:

    o       Mij volgen, waar Ik ook ga (Op. 14:4)

    o       Handelen, zoals Ik (Luc. 6:46)

    o       Leven, zoals Ik (Joh. 6:57)

     

    U –wedergeborene- u bént geen sollicitant meer náár Jezus’ leger. Toen u God toestond om nieuw leven in u te verwekken, werd u een rekruut ín dat leger.

    U gelooft in Jezus. En omdat u ín Jezus gelooft, bent u ook bezig, het geloof ván Jezus te krijgen.

    -         Gods Geest geeft u kracht en lust om in uw werk Jezus’ navolgers te zijn (1 Th. 1:6), om –net als Hij- te groeien, juist in tijden van druk.

    -         Jezus legde zegenend op zieken de handen en zij genázen. U legt ook in zijn naam uw handen op mensen, die van buiten en/of van binnen ziek zijn en… u zíet ze genezen.

    -         Hij leeft uit geloof. Hij had hoop voor Thomas en Philippus, toen zij zélf de hoop hadden laten varen. U leeft óók zo… u hebt hoop voor uw medegelovigen. Zíj hebben de handen in de schoot. Maar u zíet al, hoe ze die handen uit de mouwen steken.

    -         U wéét, dat al die heerlijke dingen, die tezamen inhouden; in uw werk uw Héér volgen, níet zijn: voor tóen en voor dáár en voor hén, maar voor híer en voor nú en voor ú, voor óns.

     

    Zo bent u bezig, het erebaldakijn te plaatsen, waaronder straks het nieuwe, nuttige levende bezig zijn voor God en Jezus voortschrijdt ván overwinning tót overwinning (1 Joh. 5:4).

    Uw levend werk maakt God groot. u volgt met uw werk uw Heer, niet langs platgetreden paden naar teleurstellende bestemmingen. Neen, u volgt Hem langs opwindende wegen, al is het soms door duisternis (Ps. 23:4). Tóch gaat u naar grazige weiden en rustige wateren (Ps. 23:1, 2).

     

    Tot slot:

    Er was eens een gouddelver, die ergens een veelbelovende concessie zó voor het ontginnen had.

    Maar ‘raadgevers’ zeiden:

                “Wíj weten een veld, zo fantastisch!”

    Hij ging ze na, nieuwsgierig geworden naar dát terrein, waar de nuggets voor het oprapen heten te liggen.

    Och, hij vond wel eens wat, maar de kosten kwamen er bij lange na niet uit. Arm werkte hij zich daar. Hij investeerde er echter zoveel geld en energie, dat hij aanvankelijk niet ophouden wílde en later niet ophouden kón. Als een goede vriend hem niet had weggetrokken, zat hij nóg te graven en zijn zeef te schudden voor noppes. Nú werkt hij weer heel profijtelijk op zijn oude stekkie…

     

    Er was eens iemand, die van goede raadgevers te horen kreeg, dat zijn enige houvast en troost in leven en sterven déze overtuiging behoorde te zijn: het weten, dat hij met heel zijn wezen het eigendom van Jezus was (Rom. 7:4). Die wijsheid was een prima uitgangspunt.

    Een prima start om wat van je leven te maken, om ‘goud te delven’, zag hij vele jaren later. Maar éérst gebeurden er heel andere dingen. ‘Vrienden’ zeiden:

    “Je bent niemands eigendom, ook niet van Jezus. Je bént geen slaaf, geen lijfeigene, geen horige… je bent een héérser! Alle schatten, alle bronnen vind je in jezelf. Elke norm heeft zijn bestaansgrond alleen in wat jíj denkt.”

    Hij ging ze na en zong met ze mee:

                “This is my life and I do, what I want.”

    Hij dééd ook inderdaad met zijn leven, wat hij maar wilde. Hij was echter met dat ‘proef nemen’ tegelijkertijd toch wel echt serieus bezig. Hij groef en groef (Pred. 2:4-6)… geen goud, geen bron… niets van wezenlijk belang… doodsbeenderen… dat was zijn buit (Pred. 1:2).

    Hij wílde niet opgeven; later kón hij niet opgeven. Hij groef alleen nog maar om te graven, zonder hoop om óóit wat te vinden.

    Toen hij onderin zijn zelf gegraven kuil zat, was er die hánd… hij pakte die en werd uit de put getrokken (Ps. 40:3). Hij zag Jezus, trouwe Vriend (Joh. 15:15), Gelukkigmaker.

    Alles had Jezus voor hem over gehad (Hebr. 9:26), veiligheid gáf Hij (Col. 3:3). Alle omstandigheden maakte Hij zinvol (Rom. 8:28).

                “O”, zei die ‘goudzoeker’:

    “Als het zó gesteld is, dan wil ik uw eigendom wel zíjn. U hoort bij mij, ik hoor bij U, samen horen we bij God. Ik volg U bij heel mijn toekomstig werk.”

    …

    En zó kwam hij weer op zijn stekkie.

     

    19-09-2009, 19:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.5

    4.4.5.

    Veel mensen doen het werk van anderen na

     

    -         Dít alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van werken der wet of van de prediking van het geloof (Gal. 3:2).

     

    Paulus veegt hier een groep medegelovigen de mantel uit. Zíj denken, dat ze heel normale, voor-de-hand-liggende overwegingen hebben. Wanneer de apostelen er echter kennis van neemt, zegt hij:

    “Jullie denken niet met Gods Geest méé. Je laat je gewoon door de duivel in de luren leggen. Jullie!!... die toch zo’n dúidelijke informatie over Jezus hebt gekregen…!”(:1).

     

    Waar gáát het eigenlijk over?

    De mensen uit Galatië –een landstreek in wat nú Turkije heet- dachten:

    “Wanneer wij nu maar gewoon doen, wat altijd al werd gedaan:

    o       voorschriften houden

    o       offeranden brengen

    o       rituelen gebruiken.

    We waren een beetje vergeten, dat wij dat altijd gewend waren. Maar onlangs schoot het ons opeens te binnen. Wij hebben kennis gemaakt met mensen, die dat doen in een ons tot dusver onbekende vorm. Hun manier van doen staat ons heel erg aan. Zó willen wij het ook gaan aanpakken. Op die toer komen wij vást wel ergens.”

    Paulus zegt echter:

    “Welnee; jullie komen nérgens, althans niet, waar je zo graag zou wíllen komen: bij de voortgaande geboorte úit en bij de doop ín Gods Geest…

    Daar wáren jullie nota bene al. Die hoogte hád je bereikt, doordat je geleerd had, in God te geloven…

    … regeltjes volgen, een bepaald gedragspatroon, hebben je daar zéker niet gebracht. Als je het roer ómgooit en weer allerlei uiterlijke maniertjes gaat aanleren, dán ga je wat zien! Dat scheepje van jullie wás al eens geland aan de kust van Gods levensvernieuwende Geest. Zijn gaven lagen al klaar voor jullie. Pas maar op, dat het schip nu niet vast komt te zitten op de modderoever van allerlei uitzichtloos, machteloos, menselijk gedenk (:3).”

    De Galaten waren zó blij met God geweest. Laaiend van enthousiasme. Ze hadden natuurlijk wel de algemene menselijke trek van:

                “Je moet toch iets dóen… iets presteren… iets verdienen…”

    en: (al realiseerden zij zich dit niet zo):

    “Je moet toch zélf in het centrum staan als degene, die het dan toch maar lúkt om van zijn leven een succes te maken.”

     

    De gezindheid van ‘je best doen’ en ‘zelf in het centrum staan’ was in de eerste, vreugdevolle tijd op ‘non actief’ geweest.

    In die tijd al stond de duivel ál z’n best te doen om ze met een spuit vol ‘ja maars’ een koude douche te geven. Er was toen evenwel zo’n dichte, groene haag van beginenthousiasme rond hen… hij kwam er niet dóór… draaide de kraan maar even dicht in afwachting van ‘betere tijden’.

     

    De vrolijke, frisse heg van ‘de eerste verrassing’ verdorde in de schroeiwind van de eerste teleurstelling. Die heg móest ook verdorren, was niet als permanent bedoeld. De permanente, áltijd volbebladerd blijvende haag van geloof, en van gemeenschap met Gods Geest was nog maar nét aan het groeien. Dat hád misschien wel wat vlugger gekund.

     

    Daar was de satan met zijn spuit. En ze wérden nat en koud:

    -         de tijdelijke beginheg was wég.

    -         De blijvende heg was nog lang niet voldoende gegroeid, nog niet dicht genoeg.

    Er waren mensen gekomen, heus niet de eersten de besten. Zij behoorden tot hetzelfde volk, als waartoe Jezus had behoord. Die mensen hadden de oude ideeën van:

                “Zelf doen… zélf presteren… zélf iets bereiken”

    aangewakkerd met een heleboel nieuw-aandoende gebruiken.

    Die gebruiken waren best ín te passen in hun oude, aardse leven, maar niet in hun nieuwe, hemelse leven.

    Zij wilden die leraars uit Judea best nadoen. Besnijdenis, offers, vasten, riten, afwijkende kleding… het kwam allemaal uit het verstelbare mondstuk van die spuit: soms in één straal, sóms gespreid, maar áltijd: vernevelend. Snap je nu, waarom Paulus zo schrok en zó van leer trok?!

     

    Galaten zullen er altijd zijn; mensen, die een onvergetelijke beginopwekking hebben met als eerste hulp een fijne terreinafscheiding van ietsjes sensationele aanvangsgeboeidheid.

    De nu vólgende fout zal véél gemaakt worden: de onvergelijkelijk veel mooiere, blijvende haag van geloof, wedergeboorte, doop in de Geest, te weinig gelegenheid geven om te groeien,. Die fout mag niet al te zeer vergoeilijkt worden; zó’n kans door zó’n achteloosheid verprutsen! Dat leidt tot bederf. Als achteloosheid overgaat in blijvende nalatigheid, zou er op de lange duur wel eens vérderf uit voort kunnen vloeien (Hebr. 10:39).

     

    Het gesproei met:

    “Zo-en-zo doen véél mensen… doe ze ná… doe als zíj”

    zal gegarandeerd op hen uitgeprobeerd worden met als extra verkoopargument:

    “Dit zijn toch niet de oude gebruiken, die je nog gezien hebt of waarvan je gehoord hebt; plechtige taal, zondagsheiliging, verzuiling… dit is toch opwindend níeuw!

    ……

    En dan wordt dat ‘opwindend nieuwe’ van anderen soms zo voor de ogen geschilderd:

    -         Zíj zijn betrokken op de maatschappij van nú; lopen met borden in betogingen: Jíj ook…!

    -         Zíj denken dat het belangrijkste gespreksonderwerp áltijd is: de problemen van homofielen; jíj ook…!

    -         Zíj zien de Christenen hoofd-voor-hoofd schuldig aan wat met de Joden gebeurde in Hitlers tijd… jíj ook…!

    -         Zíj zijn in dialoog met andere godsdiensten zónder naar voren te brengen, dat Jezus de totaal Enige is (Hand. 4:12)… jíj ook…!”

     

    Ik zou tegen de mensen, die door dergelijke verleidende stemmen afgehouden worden van het opkweken van ‘de blijvende haag’ dít willen zeggen:

    …

    “Zet de stofzuiger nu eens op al die rommel… Al dat werk, dat je zo aanlokkelijk voor ogen geschilderd wordt… het is zo dood als een pier. Het verheerlijkt alleen maar het puur menselijke, het krachteloze. Schei toch uit met schijnvredegevend geotter. Het lijkt wel nieuw, maar het is ‘zo oud als de weg naar Kralingen’. En wat verouderd is, moet toch wég.

    God wil je helpen aan levende ideeën. Die plaatsen Hém in het middelpunt van je denken. Dat is goed, tot dat doel ben je geschapen (Ps. 102:19). Dáár blijf je gezond bij. Doe maar net als Jezus. Die keek scherp naar wat Hij God zag doen. En dan deed Híj dat óók (Joh. 5:19, 20). Probeer dat ook eens (Ef. 5:1).”

     

    09-09-2009, 21:33 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.4.

    4.4.4.

    Wedergeborenen willen alleen maar een geur zijn van Christus en van God

     

    -         Een ieder, die kwaad bedrijft, háát het licht, en gaat niet tót het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen. Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn (Joh. 3:20, 210).

     

    Soms is er iemand, die bij het verkondigen van Gods woord het nu eens niet over out-span-sinaasappelen heeft. Zo’n echte ouderwetse, die ontdekkend licht over dat Woord laat schijnen. Hoor hem daar toch weer eens: hij spreekt over:

    -         Bekering en erkennen van eigen fouten.

    -         Schuld belijden áán, vergeving dóór en lofprijzing vóór God.

    -         Loslaten van vertrouwen op andere mensen en op eigen rijkdom en inzicht.

    -         Vestigen van vertrouwen op God (Hos. 14:2-4, zie ook 4.4.2.).

     

    Men ziet als reactie op zulk een prediking merkwaardige dingen gebeuren. Er zijn mensen –toch als Christen bekend staande- die gaan steigeren:

     

    -         “Fundamentalistisch, niet van deze tijd.

    -         Te absolute normen… Sartre heeft ons toch in íeder geval geleerd, dat goed en kwaad heel betrekkelijke begrippen zijn (Jes. 5:20).

    -         Deze man gaat niet met de nieuwe inzichten mee.”

    … dat genre opmerkingen.

     

    Hoe kómt dat nu?! Teveel donkerheid, teveel ‘vlees’, teveel aardse, stinkende, gronderige lucht. Teveel zonde in de eigen innerlijkheid. Teveel dood werk dat de méns in het middelpunt plaatst. En dan: weghollen voor het licht, als een rat voor lantaarnschijnsel. Zich schamen voor de ravage daarbinnen en toch… niet wezenlijk anders willen dan daarin beklemd blijven.

    Anderen echter –zo op het oog heus geen betere Christenen- worden door zo’n pittige prediking aangetrokken.

    -         “Wakker schuddend, klare wijn, nét, wat ik nú nodige heb.

    -         De hele tegenwoordige tijd een mix van meningen zonder houvast. In die brij: híer… een ánker.

    -         Wat hij zegt, spreekt mij áán. Er gaat een snaar méé trillen.”

    Hoe komt dát nu?!  Licht, geest, afkeer van de zonde daarbinnen. Een frisse, hemelse geur door alle andere luchtjes heen. Dan zoek je het licht op en laat het je tóch nog te vele duister bestralen. Je durft je werk aan God te laten zíen:

                “Heer, de wíl is er en U geeft de wég!”

     

    U –wedergeborene- kent dat óók. U hoeft niet meer zo erg te geuren met wat ú allemaal doet. Steeds meer wordt het zó: maar één begeerte: een geur van Christus te zijn. Komt er een gezant van Hem, dan snuift u met een gevoel van welbevinden zijn geestelijk aroma op. Hij heeft hetzelfde parfum als u. Gelijkgestemd. Hij is voor u een geur ten leven (2 Cor. 2:15, 16). U voelt zich tot hem aangetrokken. Hij mag best uw fouten zien. U wílt niet liever dan ze kwijtraken. Maar uw oprechte begeerte om verder te komen met de Heer, die mag ook gezien worden, laat die maar aan de dag komen. U wilt het zo graag tonen, door al het ongewenste donker en grijs heen:

    “Heer, U weet, dat ik U liefheb (Joh. 21:17 slot). Mijn werk doe ik vóór U en ín uw sfeer. Levend werk is het, dat U verheerlijkt. Ik ben oprecht. Ik jaag er naar, uw eer uit te dragen. Ik praat er niet in eerste aanleg over… ik straal het úit. Soms zeggen de mensen tegen mij, dat ik zo-te-merken deze tijd zeker nog vrij zonnig inzie. Dán  praat ik: éven íets getuigen om de weg vrij te maken voor uw óvertuigen.”

     

    O, wat is het fijn om wedergeboren te zijn. Niet te geuren naar ‘soir de Paris’, maar naar ‘jour du ciel’. De feestloper uit voor de échte nieuwe tijd.

    Enne… die weghollende rátten?...

    Het lijkt net, of ik daarover wat hooghartig-hatelijk praat. Ik heb die met ratten vergeleken mensen echter beslist lief. Ik heb verdriet, wanneer ik ze in hun holen weg zie vluchten. Maar; er is ook dikwijls reden tot vreugd.

     

    Ik héb ‘ratten’ een gedaanteverwisseling zien ondergaan. Gewezen ratten heb ik met adelaarsvleugels óp zien stijgen (Jes. 40:31). Als duiven heb ik ze in de zon zien glanzen (Ps. 68:14). Er kómt nog zóveel goed.

     

    Wat ú betreft… wat nog aan rat in u rest: zorg, dat u het kwijt raakt. De bezem door alle muizenissen en rattennesten.

     

    Ook voor u een metamorfose: word maar een hinde, die naar Gods waterbeken smacht (Ps. 42:2).

     

    01-09-2009, 15:21 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.3.

    4.4.3.

    Veel mensen kúnnen het maar niet laten om met hun werk te geuren

     

    -         Al hun werken doen zij (de Schriftgeleerden en de Farizeeën) omin het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot (Matth. 23:5).

     

    Zodra je met Gods werk gaat géuren, gaat Góds geur er áf. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren de opvolgers van de wetleraars en onderwijsgevende priesters, die Israël altijd had gekend. Als zodanig hadden zij gezag, tot op het moment dat Jezus’ werk zich ging ontplooien. Zíj waren degenen, die het Joodse volk in conditie moesten houden. Dat volk moest immers een omgeving vormen, die het waard was om het décor te zijn voor Jezus’ geboorte en opgroei. Geen geringe taak. Wél een taak, die geestelijk overwicht gaf (:2, 3). Maar: hun gezag vertoonde barsten. De geestelijke leiders bleven met hun dáden onder de maat van hun wóórden (:3). Gaandeweg waren zij er immers toe gekomen om met hun van God gekregen gezag te pronken bij de mensen. De uiterlijke tekenen van hun vroomheid werden groter, naarmate de innerlijke échtheid afnam.

    Mensen, die werkelijk geestelijk gezag hebben, zullen dit graag ondergeschikt maken, wanneer er iemand komt met gróter geestelijke volmacht (allegorisch: Op. 4:10).

    Mensen echter, bij wie geesteskracht is verworden tot zielse macht, zullen zich verzetten, wanneer écht geestelijk gezag zich gaat manifesteren. Wij weten allen, dat er zulk verzet bij hen kwam (Joh. 18:14).

     

    Hoe gróeide alles naar die ramp? Innerlijk was er iets niet o.k. Door dat gegeur met die brede gebedsriemen en die grote kwasten, kwam het bederf er echter nog méér in. Hadden die leraars maar eens drastisch de bezem gehaald door die zelfverheerlijking. Sómmigen lukte het (Hand. 6:7), velen ook níet (Hand. 7:54).

     

    U, wedergeborene, u bent een leraar in deze nieuwe tijd, niet voor één volk, maar voor álle volken. Door Gods genade hebt u kennis gekregen van nog veel betere dingen dan waarvan de onderwijzers van Israël wisten. Aan de verwarde en verworden mensenmassa mag u Gods licht doorgeven (Philipp. 2:15). Een mooie taak om de wereld met de verwachting van Jezus’ tweede komst te bezielen. Die taakvolvoering leidt wel eens tot verdrukking (Joh. 16:33), maar daar wil ik het nú niet over hebben…

    Vleierij is heel gevaarlijk:

                “O dominee, wat hebt u het mooi gezegd!”

    … en je bént niet eens dominee… bijzonder goed uitkijken dan.

    Als je níet uitkijkt, gaat Gods hemelse geur er af en komt er een aardse geur. Die wordt al gauw een muffe, stinkende grondlucht. Er komt een barst in de klok en de klank wordt schor. Uw daden worden liefdeloos, terwijl uw mond de liefde preekt. Steeds meer show dringt binnen.

    Wanneer werkelijk groter geestelijk gezag komt, zou u het vroeger blij hebben begroet en gepropageerd (2 Petr. 3:15). Nú kunt u het niet meer aanvaarden (2 Tim. 4:15). En tenslotte komt u tot bijna-niet-meer-te-herstellen, misschien wel onherstelbaar verzet (1 Tim. 1:20).

     

    Nu ja, ik weet wel, dit klinkt wat bars. Verreweg de meesten van u zullen ook het hiervoor geschrevene niet zonder meer aan hun eigen leven kunnen toetsen. Zeg echter niet:

                “Nou zeg, dat kan die-en-die in zijn zak steken.”

    Wanneer u mijn ontboezemingen aan uw persoonlijke situatie hebt aangepast, kijk dán eens wat u er zélf van kunt meenemen. Bespeurt u bij uzelf iets van aards werk, dat dient tot meerdere eigen glorie… schrob het wég.

     

    24-08-2009, 19:42 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!