2.4 HOE U DAADWERKELIJK VAN DE VERKEERDE WEG AFKOMT EN ER AF BLIJFT (hoofdgedachte)
Gedachten: hoe tegenspoed een aansporing kan zijn (2.4.1); wat schuldbelijdenis kan uitwerken (2.4.2); hoezeer het nodig is, dat bekering een beslissing is, waar iemand met zijn hele wezen achterstaat; geen bevlieging, maar een blijvend andere levenshouding (2.4.3); hoe nodig het is om die andere levenshouding te tonen door zonden los te laten (2.4.4); hoe God degene, die zich gaat bekeren, aanvuurt (2.4.5); hoe Jan en Joke van de verkeerde weg afkomen en een veelbelovend begin maken met het er ook vanaf blíjven (2.4.6); slotopmerkingen (2.4.7).
2.4.1 Hoe tegenspoed een aansporing kan zijn
Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst u al deze dingen zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de Here uw God en naar Hem luisteren, want de Here uw God is een barmhartig God (Deut. 4:30,31).
Mozes waarschuwt voor nare dingen, die afval van God met zich brengt: tegenspoed (Jer. 2:27); vervagen van wat nog aan besef van God rest (1 Cor. 10:17); wegraken uit de geestelijke omgeving het milieu waar men eigenlijk thuishoort (2. Kon. 24:14). Maar hij komt ook met een troostend uitzicht voor diegenen uit het volk, die het in het diepst van hun wezen goed bedoelen. Tot die kernmensen, waar het uiteindelijk toch om gaat, zegt hij: je zult niet verhard worden onder de tegenslagen; het zal je alleen wel bang te moede worden; daarom zullen jullie willen veranderen; je zult op weg gaan om God te hervinden; de drang daartoe werkt Hij in jullie harten, dus is het nog genade ook.
Wanneer u dit leest, kan het zijn, dat ook u: tegenspoed heeft; alleen nog wat vage ideeën heeft over Petrus aan de hemelpoort, over het vagevuur of over Maria; in een omgeving vertoeft, die u innerlijk vreemd is; gebonden bent aan verslavingen, gewenningen en gedragspatronen, waarvan u zegt: Ze horen niet eens bij me! Wanneer u echter toch ondanks alles een jazegger bent (zie bijbelstudie 1), dan wordt u aan het denken gezet door de woorden van Mozes, die ik zojuist citeerde. U krijgt het er benauwd van, zegt: Ik moet weg uit deze rampen brengende, wezensvreemde sfeer; weg uit dit oneigene milieu, dat de slechtste kanten van mijn persoonlijkheid activeert. U keert zich tot God. Want: Hij zoekt u en Hij vindt u! (Luk. 15:4). Haal alle positieve elementen, die in uw tegenspoed en verdwaald zijn, nochtans verborgen liggen, eruit (Ps. 119:71). Laat uit verlies winst worden geboren. Gebruik uw verontrusting niet als een hefboom om uzelf nog verder in de modder te drukken. Gebruik haar als een hand, die u naar God uitstrekt om u uit de derrie te laten trekken.
En hoe steekt u de hand uit? Door te bidden; gewoon zeggen: Jezus help ik wil eruit. Ik geloof, dat U mijn hand grijpt. Gesteld, dat u dat s avonds op bed vraagt, is het zo fijn om dan verder te gaan: Dank U; ik ga nu slapen. Mijn eerste nacht onder uw bescherming en morgen mijn eerste dag.
Eerst even een technische opmerking over Jan en Joke. Die mooie bijbelteksten, waarmee hun verhaal doorspekt is, kennen zij lang niet allemaal zelf. Hun gedachten vertonen echter telkens weer raakpunten met schriftplaatsen. Ik ben er dan als de kippen bij om die verbanden zichtbaar te maken.
Dan een verdedigende opmerking over deze twee. U hebt misschien gezucht: Nou zeg, ze nemen er wel de tijd voor, wat een teuten. U hebt wel een beetje gelijk. Maar er zijn ook mensen, die zonder nadenken pardoes in het avontuur met God duiken. Soms klagen die in de kortste keren weer: Dat het zo tegenvalt en dat dit ook niks is (Luk. 8:13). Daar hoeft u bij Jan en Joke niet bang voor te zijn. Geeft u ze de tijd, bij 2.4.6 komen ze er heus door.
En tenslotte: wat zult u bedenken, wanneer u ontdekt, dat u op de slechte weg bent en eraf wilt (u bent dan iets verder dan Jan en Joke, maar die zijn ook ontaard langzaam): ik ga niet jammeren! Goed, ik ben gestruikeld, maar ik probeer op te staan. Als ik dat probeer op de door God aangeraden manier, zal het zeker lukken; ik toon mijn berouw, allereerst aan God. Maar daarna toon ik het aan mensen, die onder mijn verkeerde daden hebben geleden. U bent dan al verder dan Joke ten opzichte van Leontien (2.3.7.9). Zij constateert nog maar, u komt al tot voornemens; ik luister niet naar de duivel. Ik heb hem door. Eerst heeft hij mij opgestookt. Nu zegt hij, dat ik veel te slecht ben om mij te bekeren. Maar ik geloof zijn smoesjes niet. Jan is hier nog niet aan toe. U wel!; ik weet, dat God mij gaat helpen; ik weet, dat het kracht kost om los te komen, maar nu wil ik eindelijk eens flink worden; ik stel het niet meer uit. Mijn opeenvolgende pechgevallen spreken een duidelijk taal. Ik ga niet meer op een misschien fataal volgend pechgeval zitten wachten; ik dank God, dat Hij het überhaupt mogelijk maakt, dat ik mij bekeer. Want de kracht daartoe heb ik niet eens zelf.
Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd, als een ongetemd kalf werd ik getuchtigd. Bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, Here, zijt mijn God (Jeremia 31:1.
De profeet Jeremia wordt er opgetogen van: het onmogelijke is gebeurd. Efraïm, het volk waartoe hij behoort, bekent schuld! Eindelijk komt het eruit: Ja Heer, wij waren net zo ongetemd en net zo dwaas als (stier)kalveren. Die moeten met harde hand de tucht leren. Heer, wij weten, dat onze tegenspoed niet van u komt. Maar wij hebben ontdekt, dat die tegenspoed toch van uw kant elementen van tucht bevat. Daar zijn wij zo dankbaar voor Heer, dat wij ons nu echt naar u toe willen keren. Alleen, zelfs daartoe zijn wij niet in staat. U moet de aanzet ertoe geven, ook daarin zijn wij van U afhankelijk. Het moet iets geweldigs zijn, als een hardnekkig volk zonder berouw eindelijk tot zon doorbraak komt. Heerlijk, als je het goed meent met je volksgenoten en ze komen tot inzicht!
Misschien hebben velen van u de weg gewezen naar God en mistroostig gezwegen, als u hun opmerkingen weglachte en wegwuifde. Wat zullen die raadgevers van lang of kort geleden blij zijn, als u alsnog tot een goed inzicht komt. Het gaat natuurlijk niet allereerst om die blijdschap van uw adviseurs. Het gaat om de reden van hun blijdschap: uw bekering. Mogelijk zijn er sommigen onder u - en vol spanning slaan de engelen u gade - die nu zeggen: t Is zo; ik heb eigenlijk nog nooit een stierkalf gezien, maar t zal dan wel een bar eigenzinnig gedierte zijn. t Is een feit: ik lijk erop, dwars beest, dat ik ben. Ik heb me wat narigheid teweeggebracht met mn gekke sprongen. Maar ik krijg wel mooi zelf de rekening gepresenteerd. ik sloeg mijn vrouw en nu zit ik in dat enge pensionkamertje; ik bestal mijn baas en nu zit ik in de bijstand; ik placht te zingen: Geef me nog een druppie, geef me nog een druppie, geef me nog een emmer vol. Nu ben ik een vat vol wanhoop en verbijstering. O, ik wil me bekeren tot U Vader... t Gaat niet, de duivel heeft me in de houdgreep... in de wurggreep. Heer, help me; t lukt met zelfs niet, naar U toe te komen... dank U Heer... uw genade... uw hand sluit zich om de mijne. En dan juichen niet alleen uw vrienden op de aarde, maar ook uw vrienden in de hemel (Luk. 15:10).
Een opmerking: Indien iemand van de doden tot hen komt (als er iets heel bijzonders gebeurt) zullen zij zich bekeren. Het antwoord: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen (als de gewone dingen niet helpen, dan helpen de buitengewone ook niet) (Luk. 16:30).
Deze tekst maakt deel uit van een verhaal met allerlei invalshoeken (beschouwingsmogelijkheden). Ik ga op al die mogelijkheden nu niet in. De kern is als volgt. Vraag: zouden er mensen zijn, die zich niet bekeren op gewone oproepen, terwijl zij zich wel zullen bekeren als er iets heel opzienbarends gebeurt? Antwoord: neen, de gewone aanwijzingen zijn al duidelijk genoeg. Wie nu niet leert luisteren, leert het nooit.
Ik probeer in eigentijdse taal door te geven, wat Mozes en de profeten hebben gezegd. De meesten van u zullen die inlichtingen ook wel van anderen hebben ontvangen. Maar zelfs, als ik de eerste was, die u informeerde, waar wacht u dan nog op? U kunt niet zeggen: Tikje wijdlopig, maar wel grappig opgemerkt, hier en daar. Ik blijf ter zake attent. Als er iets heel opwindends gebeurt, doe ik mee. Bijvoorbeeld, als die Jezus, waar hij het steeds over heeft, terug komt. Nee, maar dan ben ik erbij!
Als u nu geen begin maakt, loopt u inderdaad een goede kans om er straks bij te zijn. Wat zeg ik? Er gloeiend bij! Als het geluid klinkt (Matth. 24:31), als Gods lijfwacht aantreedt (Openb. 16:12), als Gods vijanden wanhopig proberen, zich te verschuilen (Hos. 10:, dacht u dan, dat u rustig kon blijven? Dan zegt u niet meer, attent-geamuseerd: Hé, daar is de thrill, waarop ik wachtte. Nu even bekeren om me nog bij de incrowd te voegen (de ingewijden). Dan is er alle kans, dat u ontsteld stamelt: Wat is het donker. Het lijkt wel nacht. Ik kan niets meer doen (Joh. 9:4). Misschien brengt u de tegenwoordigheid van geest nog op om de naam van Jezus of van God aan te roepen en zo behouden te worden (Ps. 145:1. Maar het is riskant, laatste nippertjes-werk, dat u ook alleen maar kunt doen, als u althans íets hebt. Waarom uitstel? Stel nu orde op zaken. Er komt geen betere gelegenheid meer.
2.3.5.6 Als u nu geen opruiming houdt, zet het vuil zich vast
Ik (Jezus) heb haar (een valse profetes in de gemeente) tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van hun werken bekeren (Openb. 2:21,22).
In een gemeente van navolgelingen van Jezus was eens een vrouwelijk gemeentelid met een radde tong en een zeker geestelijk overwicht. Ze stond in een reuk van heiligheid en werd de profetes genoemd. Maar met de seks was het bij haar niet pluis. Er gebeurden rare dingen in dat huis van haar, heel rare dingen. Velen uit de gemeente werden erdoor besmeurd. God was zo goed geweest om haar tijd te geven, zich te bekeren. Maar ze had die tijd laten verlopen. Nu was ze binnen het bereik van ziektemachten gekomen. Haar bewonderaars waren in een gebied verzeild geraakt, waar de Here hen niet meer beschermen kon voor rampspoed. De eis bleef: bekeer je nu! Het wordt steeds moeilijker. Stel het niet meer uit!
U hebt misschien ook allerlei toestanden in uw leven. U staat misschien ook wel te veel onder de invloed van en medemens. Dat zal in negenennegentig procent van de honderd niets met overspel te maken hebben. Maar mogelijk bent u zo in de sfeer van een ander gekomen, dat u allerlei stellingen van hem of haar blindelings onderschrijft. Het is u ontschoten om alleen naar Jezus te kijken, de Leidsman en Voleinder van uw geloof (Hebr. 12:2). Door mensen te volgen en kritiekloos te vereren, komt u in gevaar, hen ook domweg te volgen, als zij geestelijk overspel gaan bedrijven. Iemand kan bijvoorbeeld daartoe komen, als hij allerlei fantastische theorieën in zijn hart toelaat, die wel de nieuwsgierigheid en sensatielust bevredigen, maar van geen enkel nut zijn voor het koninkrijk van God (Titus 3:9).
Als u in zon situatie bent, kan het zijn, dat u al een zachte wenk van God om u meer op Hem te richten, hebt genegeerd (Matth. 22:5). Moet God u met harde hand tot de orde roepen? (2 Sam. 7:14). Dat moet toch niet nodig zijn! Waarom die pijn, die schrik, dat gevaar van verharding? (Ex. 7:13). Houd nu opruiming, laat God u nu schoonboenen. Het vuil zit nu nog los. Dadelijk vreet het zich vast in uw huid. Bij een schoonmaakbeurt zal het God nog wel lukken er grond in te krijgen. Het gevaar is echter niet denkbeeldig, dat u zich aan die drastische schrobbeurt onttrekt. Het is niet een zaak van: Ach, dat kan nog wel even; dat heeft zon haast niet; het lijdt nog wel wat uitstel. De zaak van uw bekering kan niet op zijn beloop gelaten worden. Uw bekering heeft wél haast en lijdt géén uitstel.
De mannen van Nineveh zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona en: meer dan Jona is hier (Matth. 12:41).
Ooit eens was er een slechte, ongodsdienstige, verdrukkende stad: Nineve. In die stad kwam een profeet van God binnen: Jona. Die man was eigenlijk nauwelijks gemotiveerd. Hij had een hekel aan de boodschap, die hij moest brengen. Hij haatte de bloedstad, waarvoor die boodschap bestemd was. God had al het mogelijk en het onmogelijke (Jona 1:17) moeten doen om zijn tegenstribbelende afgezant daar te krijgen, in die straten van dat centrum. Daar liep hij en hij riep: Nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd (Jona 3:4) ...en maar hopen, dat ze niet zouden luisteren (Jona 4:1). Maar ze luisterden wel naar die krakkemikkige profeet, zo innerlijk verscheurd. Ze luisterden naar die boodschap, zonder enige verdere toelichting gebracht. Ze kwamen naar de profeet toe, toen hij nog te beroerd was om die stad nu eens echt goed diep binnen te lopen (Jona 3:4).
Nu is Jezus gekomen. Hij houdt van zijn boodschap en is voor de volle honderd procent gemotiveerd, heeft ons lief. Hij was direct bereid om naar ons toe te gaan; zei heel sober en eenvoudig: Vader, hier ben Ik om uw wil te doen (Hebr. 10:7). Daarbij heft Hij maar één intens verlangen, evenals God zelf: om ons wel te doen (Mark. 7:37), Deut. 8:16). Hij wil ons onder zijn hoede nemen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels samenbrengt (Matth. 23:37). Hij legt zijn boodschap op alle mogelijke manieren uit, licht haar met allerlei gelijkenissen toe om ons maar te overtuigen en te laten begrijpen (bijvoorbeeld: Matth. 13:44-52). Hij ging de hele stad van de wereld door met dat kruis op zijn rug, dat bloedspoor achter zich aan, in de brandende zon, tegen de heuvel op, boven die heuvel uitgetild, vastgespijkerd als Hij was aan een kruis (Hand. 2:23). Hij ging zelfs nog verder: de dood en het dodenrijk in (Matth. 27:50). Hij rustte niet, voor Hij zijn werk helemaal had afgemaakt (Matth. 28:6) en Hij zelf de afloop kon vertellen (Matth. 28:9).
Wat een volkomen tegenstelling met het flut-optreden van Jona. Wat een grondige aanpak, vergeleken met diens geknoei. Niet, dat ik Jona nu al te hard wil vallen. Ik haast mij om te zeggen, dat ik zeker niet wil beweren, het beter dan of ook maar net zoals hij eraf gebracht te hebben. En zijn gebed vanuit de vis (Jona 2:1-10) was toch wel weer een hoogtepunt. Want eerst dankt hij God voor de redding uit zijn penibele situatie (9) en daarna wordt hij gered (10). Pas veel later leerde Jezus ons dit als het geheim van het gebed: danken, alsof je het begeerde al hebt gekregen opent de weg om het ook metterdaad te krijgen (Mark. 11:24).
Wat hier nu verder van zij: de uitspraak van Jezus: meer dan Jona is hier, is toch wel het meest gave voorbeeld van wat de Engelsen een understatement noemen. Wat hebt u een kansen. U behoeft zich niet te behelpen met Jona, maar u hebt de krachtigste steun, die zich denken laat: de steun van Jezus.
Stel uw bekering niet uit. Anders staat u straks voor de grote, vlammende troon (Dan. 7:9,10), verstijfd van schrik. De mannen van Nineve zeggen, veroordelend naar u wijzend: Wij bekeerden ons wel op de woorden van zo iemand als Jona...! En hij daar, bekeerde zich niet op de woorden van zo Iemand als Jezus! U vindt geen weerwoord, deinst achteruit, het donker in (Matth. 8:12).
2.3.5.3 Nu moet u afwegen, wat het meest belangrijk is
Toen begon Jezus de steden, waarin de meeste krachten door Hem verricht waren, te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden: Wee u Chorazim en wee u Bethsaïda. Want indien in Tyrus en Sidon die krachten waren geschied, welke in u geschied zijn, reeds lang zouden zij zich in zak en as bekeerd hebben (Matth. 11:20,21).
Jezus verwijt twee steden met geweldige kansen op een goede toekomst, dat zij die kansen niet gebruikt hebben. Het zijn steden vol nette, godsdienstige mensen. Hij trapt hen stevig op de tenen door te zeggen, dat twee andere steden met onnette, ongodsdienstige mensen in hetzelfde geval hun kansen wel zouden hebben gegrepen.
Bent u, die dit leest, een net, godsdienstig, oppassend, regelmatig levend iemand? Dan is het goed om nu eens waakzaam op te kijken. Het is fijn, dat u bent, zoals u bent: houden zo! Alleen, dat godsdienstige moet warmer worden: gelovig, bekeerd. Alle lauwheid moet eruit. Daar houdt God niet van (Openb. 3:16). U behoort ook bevrijd te worden van uw meerderwaardigheidsgevoel ten opzichte van het geboefte. Er is tuig, zoals u dat noemt, dat met stenen smijt en met messen steekt. Er is gajes, dat zich volspuit met allerlei troep en leeft van uitkeringen. U mag echter niet in hoogmoed op hen neerzien. U mag niet bij die hoogmoed blijven. Anders zou u moeten meemaken, dat vandalen, agressievelingen, drugverslaafden en dergelijke nietsnutten zich wel zouden bekeren en u niet. Ze zouden u keurige hogere ambtenaar voorgaan in het koninkrijk der hemelen (naar Luk. 18:14, Matth. 21:31). Stel het niet uit om u te bekeren; voor God bent u immers niet meer dan die anderen (Luk. 18:12). Het verschil tussen een nette ongeredde en een onnette ongeredde is niet ter zake dienend. Bij een afweging van dingen, die eerst moeten gebeuren (prioriteiten), gaat bekering voor netheid, godsdienstigheid, oppassendheid. Die voortreffelijke zaken krijgt u in de schoot geworpen, als u eerst de bekering zoekt. Die is de toegangspoort tot het koninkrijk van God (Mark. 12:34, Matth. 6:33). En zonder bekering? Alle goede dingen, die u meent te hebben, gaan dan naar de knoppen, omdat u het wezenlijke niet hebt (Matth. 13:12).
De mannen van Nineveh zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona en: meer dan Jona is hier (Matth. 12:41).
Ooit eens was er een slechte, ongodsdienstige, verdrukkende stad: Nineve. In die stad kwam een profeet van God binnen: Jona. Die man was eigenlijk nauwelijks gemotiveerd. Hij had een hekel aan de boodschap, die hij moest brengen. Hij haatte de bloedstad, waarvoor die boodschap bestemd was. God had al het mogelijk en het onmogelijke (Jona 1:17) moeten doen om zijn tegenstribbelende afgezant daar te krijgen, in die straten van dat centrum. Daar liep hij en hij riep: Nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd (Jona 3:4) ...en maar hopen, dat ze niet zouden luisteren (Jona 4:1). Maar ze luisterden wel naar die krakkemikkige profeet, zo innerlijk verscheurd. Ze luisterden naar die boodschap, zonder enige verdere toelichting gebracht. Ze kwamen naar de profeet toe, toen hij nog te beroerd was om die stad nu eens echt goed diep binnen te lopen (Jona 3:4).
Nu is Jezus gekomen. Hij houdt van zijn boodschap en is voor de volle honderd procent gemotiveerd, heeft ons lief. Hij was direct bereid om naar ons toe te gaan; zei heel sober en eenvoudig: Vader, hier ben Ik om uw wil te doen (Hebr. 10:7). Daarbij heft Hij maar één intens verlangen, evenals God zelf: om ons wel te doen (Mark. 7:37), Deut. 8:16). Hij wil ons onder zijn hoede nemen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels samenbrengt (Matth. 23:37). Hij legt zijn boodschap op alle mogelijke manieren uit, licht haar met allerlei gelijkenissen toe om ons maar te overtuigen en te laten begrijpen (bijvoorbeeld: Matth. 13:44-52). Hij ging de hele stad van de wereld door met dat kruis op zijn rug, dat bloedspoor achter zich aan, in de brandende zon, tegen de heuvel op, boven die heuvel uitgetild, vastgespijkerd als Hij was aan een kruis (Hand. 2:23). Hij ging zelfs nog verder: de dood en het dodenrijk in (Matth. 27:50). Hij rustte niet, voor Hij zijn werk helemaal had afgemaakt (Matth. 28:6) en Hij zelf de afloop kon vertellen (Matth. 28:9).
Wat een volkomen tegenstelling met het flut-optreden van Jona. Wat een grondige aanpak, vergeleken met diens geknoei. Niet, dat ik Jona nu al te hard wil vallen. Ik haast mij om te zeggen, dat ik zeker niet wil beweren, het beter dan of ook maar net zoals hij eraf gebracht te hebben. En zijn gebed vanuit de vis (Jona 2:1-10) was toch wel weer een hoogtepunt. Want eerst dankt hij God voor de redding uit zijn penibele situatie (9) en daarna wordt hij gered (10). Pas veel later leerde Jezus ons dit als het geheim van het gebed: danken, alsof je het begeerde al hebt gekregen opent de weg om het ook metterdaad te krijgen (Mark. 11:24).
Wat hier nu verder van zij: de uitspraak van Jezus: meer dan Jona is hier, is toch wel het meest gave voorbeeld van wat de Engelsen een understatement noemen. Wat hebt u een kansen. U behoeft zich niet te behelpen met Jona, maar u hebt de krachtigste steun, die zich denken laat: de steun van Jezus.
Stel uw bekering niet uit. Anders staat u straks voor de grote, vlammende troon (Dan. 7:9,10), verstijfd van schrik. De mannen van Nineve zeggen, veroordelend naar u wijzend: Wij bekeerden ons wel op de woorden van zo iemand als Jona...! En hij daar, bekeerde zich niet op de woorden van zo Iemand als Jezus! U vindt geen weerwoord, deinst achteruit, het donker in (Matth. 8:12).
2.3.5 U kunt uw bekering maar niet van eeuwigheid tot amen uitstellen
Overwegingen: nu is het de tijd (2.3.5.1); nu moet u orde op zaken stellen (2.3.5.2); nu moet u afwegen, wat het belangrijkste is (2.3.5.3); nu hebt u de beste kansen (2.3.5.4); er komen niet nog betere gelegenheden (2.3.5.5); als u nu geen opruiming houdt, zet het vuil zich vast (2.3.5.6).
2.3.5.1 Nu is het de tijd
Zoekt de Here, terwijl Hij zich laat vinden. Roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here. Dan zal Hij zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig (Jes. 55: 6,7).
U kunt niet zeggen: Ja, ja, bekeren doe ik later wel, maar nu eerst dat boekhouddiploma halen. Nu is het de tijd om in de goede verhouding tot God en Jezus te komen. Later kunt u wel zo door de zonde geknauwd zijn, dat u niet helder meer kunt denken. Voor dat verdofte, uitgebluste brein lijkt God dan zo ver weg, bijna niet meer te beroepen. Neem geen risico! In het alledaagse leven is het toch ook zo, dat mensen bijvoorbeeld zeggen: Toen had ik dat huis moeten kopen, dan was ik nu rijk geweest. Er is niets, dat meer houvast biedt dan een feit. Waarom zou u door uitstel allerlei grote gevaren lopen. Het is een houding van niets om misschien over vele jaren een oud mensenleven met nog een paar jaar te gaan, aan de Heer aan te bieden: Hier God, hebt u ook wat! Riskant, zon uitstel, onlogisch en onhartelijk. Neen, nu: weg van die weg; weg van die ziekmakende gedachten; nu: op weg naar de troostende, genezende en vergevende Vader (Luk. 15:20).
2.3.5.2 Nu moet u orde op zaken stellen
Bekeer u, zegt Johannes de Doper, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Matt. 3:2).
Johannes de Doper zegt: Nu..., nu wordt het menens. Je kunt je bekering met goed fatsoen niet meer uitstellen. Het koninkrijk komt er aan! Jezus gaat de wereld met gebruik van vrede en gerechtigheid regeren. Wij weten nu, dat Johannes de Doper de toekomst een beetje samengetrokken zag. Pas na Jezus wederkomst - in het duizendjarige rijk - breekt zijn koningschap helemaal door (Jes. 66:1. Dat neemt niet weg, dat die tijd steeds nader komt. Het is daarbij als met de geboorte: de weeën om de nieuwe toekomst te baren, worden steeds feller (Openb. 12:4,22). Waar zal een onbekeerd mens zijn, als dadelijk in de tijd van de antichrist de persweeën zullen beginnen (1 Petr. 4:1.
En: waar zal hij zijn, als Jezus aan het hoofd van zijn keurtroepen mensen, geen engelen de macht overneemt (Dan. 7:27). Het is heel sneu om dan te moeten zeggen en dan zit je echt nog niet het aller miserabelst: Had ik me toen maar bekeerd, was ik toen maar verder gegaan, had ik toen maar orde op zaken gesteld... dan had ik nu misschien daar gestaan: bij de lijfgarde... En nu: ik ben er doorheen. Ik heb toch nog de naam van God aangeroepen (Zach. 13:9) maar... wat heb ik een averij opgelopen! (1 Cor. 3:15).
2.3.4 Bekering is niet iets, waarvoor je geen moeite hoeft te doen
Overwegingen: het gaat hier niet om een fluitje van een cent (2.3.4.1); om in muziektermen te blijven: u zult wel eens een toontje lager moeten zingen (2.3.4.2).
2.3.4.1 Het gaat hier niet om een fluitje van een cent
Een rest zal zich bekeren de rest van Jakob tot de sterke God (Jes. 10:21)
Jesaja zie tegen het volk, waartoe hij behoorde: Enkelen van jullie maar en je bent toch zon groot volk zullen er in slagen om de grote draai naar God toe te maken. Allereerst nu het volgende. Denkt u alstublieft niet: Wat hun niet lukte, lukt mij ook niet. De algemene omstandigheden zijn nu beter: Jezus heeft zijn offer gebracht; de Heilige Geest s zijn werk begonnen; het inzicht in Gods plannen kan veel scherper zijn (Dan. 12:4). Aan ons is door Gods genade meer gegeven. Onze startpositie is beter. Onze conditie wordt beter onderhouden. Het wedstrijdparcours staat ons duidelijker voor ogen. Overigens is het ook wel weer zo, dat er meer van ons wordt gevraagd en veel van ons wordt verwacht. In vroegere geslachten doelpuntten eerdere christenen ons naar de eindronde toe. Nu slaan zij ons van de tribune gade. Vol vertrouwen rekenen zij er op, dat wij in de finale de winnende goals maken (Hebr. 12:1). Zonder onze beslissende overwinning kunnen zij de vruchten van hun voorbereidende overwinningen niet plukken (Hebr. 11:40). Maar wij zullen overwinnen, als wij blijven in Christus, die ons kracht geeft (Rom. 8:37). Om actief deel te nemen aan die grote slotmatch is het ten minste nodig, dat u zich bekeert. Het recht om door de deelnemersingang naar binnen te gaan voor zulk een krachtmeting, kan niet goedkoop worden gekocht. Mensen, die denken: Bekeren, leuk zeg, laat ik er dat nou ook nog maar even bijnemen, verwerven dat recht niet. Uit de meningen van velen zou u wellicht de indruk krijgen, dat u zich al voldoende naar God hebt toegekeerd, als u: goed leeft; een vage term (Mark. 10:19); ieder mens het zijne geeft; dat is echter niet hetzelfde als: God het zijne geven (Luk. 18:11); met oudjaar protestanten of met Pasen katholieken ter kerke gaat (Hebr. 10:25); in iedere collecte voor een goed doel bijdraagt. Al deed Job dat ook (31:16), daarmee bent u niet klaar. U zult dit doen, maar het andere, het meerdere niet nalaten (Matth. 23:23). Zulke krachteloze babbeltjes, zulke zoethoudertjes, brengen u niet in aanmerking voor de deelnemerskaart. Een rest!, zei Jesaja. Til er nu toch niet te licht aan.
Bekering is geen fluitje van een cent. Al begint de vergelijking mank te gaan, toch sluit ik met deze uitspraak: Als u denkt, op een koopje Gods kant te kunnen kiezen, loopt u kans, niet op een deelnemerskaart, maar op een gele of zelfs een rode kaart (Matth. 25: 10-12).
2.3.4.2 Om in muziektermen te blijven: u zult wel eens een toontje lager moeten zingen
Jezus riep een kind bij zich, plaatste dat in hun midden en zei: Voorwaar, Ik zeg u: wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan (Matth. 18:2,3).
Een volgende gedachte bij u kan deze zijn: Goed, goed, geen klusje van niets dus, die bekering, ook niet te zwaar (Deut. 30:11), maar hier en daar wel moeilijk. Wat is er dan moeilijk aan?
Jezus toonde een facet van deze moeilijkheid. Bij zijn onderwijs wenkte Hij eens een in de buurt spelend kind om er even bij te komen. Voorwaar, Ik zeg u... begon hij. Altijd, wanneer Hij die aanhef gebruikte, kwam er weer een grondwetsartikel van het koninkrijk. Dus: oren wijd open: bekeren houdt in: worden als een kind. Het kind stond daar, schuchter, bedeesd, nederig. Was het hoogmoedig? Kom nou; het vond alles alleen maar eng, wilde wel zo weer weghollen. Maar de discipelen? Waren zij hoogmoedig? Nou en of; zij stonden net te vragen, wie wel de voornaamste zou worden in Jezus toekomstige geestelijke vrederijk. Lever die hoogmoed in, zegt Jezus, anders gaat mijn feestelijke rijk van de toekomst aan je neus voorbij. Ze moesten soms heel wat incasseren, die discipelen. Als zij wel eens een veeg uit de pan kregen, dan ligt het in de rede, dat ook wij wel eens een harde noot krijgen te kraken.
En... mijzelf laat ik er nu even buiten... u?? Staat u ook wel eens erg parmant in het leven, zo van: Ik vind dit en ik vind dat en het moet zus en zo; en mijn mening is...
U bent misschien een heel goede computerdeskundige of verpleegster. In het gewone, dagelijkse leven kunt u zich misschien de houding veroorloven van: weet je wel, wie ik ben! Ook dan zou ik er overigens voorzichtig mee zijn. Maar in uw contact met God? Hij weet opperbest, wie u bent (Ps. 139:1). Zing jegens Hem gerust een paar toontjes lager. Laat uw bekering ook als element inhouden, dat u: jegens Hem nederig bent (2 Cor. 7:6); ook jegens uw medemens en houding aanneemt, die de sporen draagt van nederigheid, eerbied, hoogachting (Philipp. 2:3). Ieder van die anderen is even uniek als uzelf. Als u hen van dienst mag zijn, is dat geen eer voor hen, maar voor u!
Dat valt niet altijd mee voor die stoere Mavo-leraar, die kittige journaliste, die belangrijke jurist, maar voeg dat element toch maar toe. Dat toevoegen doe je niet zo maar eens even... O ja, zeg, een snuifje nederigheid. Dat goed gedoseerd leren toevoegen van een bescheiden vriendelijkheid, zo wezenseigen, dat alle mensen die geaardheid van u kennen (Philipp. 4:5) kost wel wat. Het kost kracht, zweet, zelfverloochening. Maar het doel is het waard.
2.3.2 God stelt als eis, dat u loskomt van de slechte weg
Maar zijn (mensen) met ketenen gebonden, gevangen in handen van ellende, dan brengt Hij hun daden aan hen onder het oog en hun overtreding, omdat zij overmoedig handelen. Hij gebiedt dat zij zich bekeren van de boosheid (Job 36: 8-10).
En zij vertrokken en predikten, dat zij zich zouden bekeren (Markus 6:12).
De weg van God af belooft vrijheid en brengt ketenen, belooft blijdschap en brengt verdriet. Overmoedig handelen: This is my life and I do what I want, was ooit eens nu, dat is lang geleden hoor een tophit. Maar, al is dat lied sinds de dagen van Olim van de hitparade weg, die levensstijl was er en die is er. Maar je zult het best merken, als je met dat leven van jou doet, wat jij wilt. En dan altijd net op het goede ogenblik komt God bij u. Juist, wanneer u zich bewust bent van ketenen en banden, spreekt Hij. Misschien doet Hij dat wel via deze taaie bijbelstudie, loodzwaar als balkenbrij. Maar Hij zal spreken. Hij laat uw verkeerde daden en overtredingen aan u zien. En dan? Gaat Hij dan aan het vergeven? Omdat het nu eenmaal zijn vak is? O nee, Hij eist, Hij gebiedt: En nu: je bekeren. Gelovigen eisen het niet Hij! En in dat gebieden toont Hij zijn liefde. Hij wil vergeven, het is zijn vak, maar Hij kan het niet, als u niet uw gezicht naar Hem toekeert. Dan kunt u zijn glimlach zien. Daarom gaan Gods vertegenwoordigers er ook met deze boodschap van Hem op uit. Ze zegen niet, dat u bevrijdingsfront zus en zo moet steunen; dat is niet ter zake doende prietpraat. Ze zeggen tegen u, dat God de eis stelt, dat u zich naar Hem keert, wil Hij zich met goed gevolg naar u keren.
2.3.3 U mag van uw kant verwachten, dat God u bij uw bekering helpt
Sion zal door recht verlost worden; en wie daaruit zich bekeren, door gerechtigheid (Jesaja 1:27).
Bekeer u tot Mij, luidt het woord van de Here der heerscharen, dan zal Ik tot uw wederkeren (Zacharia 1:3).
God eist, dat u zich bekeert, maar van zijn kant doet Hij ook werkelijk alles om u tegemoet te komen. Als u zich bekeert, verlost Hij u van uw zonden, door Zijn Zoon te geven. Jezus heeft de zonden, die u niet dragen kon (dat wil zeggen alle zonden), van u afgenomen, weggenomen (Joh. 1:29). Hij heeft ze allemaal uitgeboet en toen Hij riep: Het is volbracht (Joh. 19:30), was er niets meer van over (zie 1.8.1). Wanneer wij één stap doen, doet God vele stappen. Wij keren ons om, Hij keert tot ons terug (Mal. 3:7). Niemand kan zeggen: God laat mij maar alleen otteren. Dat is niet waar. Hij is er direct bij, als u maar aanstalten maakt en Hij bemoedigt op allerlei mogelijk manieren.
Tenslotte even een uitstapje, iets buiten het onderwerp. Iemand zou kunnen zeggen: Het is wel waar. God laat je wel otteren. Hij is er niet direct bij. Ik roep tot hem, maar enige bemoediging van zijn kant: ho maar (Ps. 69:4). En daarom: je kan preken, tot je een ons weegt, maar voor mij hoeft het niet meer, het irriteert me alleen maar. Als u dat zegt, ga ik ook maar. Maar ik zeg toch, in het weggaan: Zou je nu niet even vol kunnen houden, dit tijdelijk leven lijkt zo lang, maar het is minder dan een zuchtje, vergeleken bij de eeuwigheid (Jac. 4:14). Al zou je het hele leven nu met onbeantwoorde vragen zitten, als je God blijft zoeken, krijg je een eeuwig antwoord, dat alles goedmaakt (2 Cor. 4:17). Toe nou, als we nu eens samen baden (Matth. 18:19): twee zijn meer dan één (Pred. 4:9). En: ik heb geloof, ik ben nog niet zo moe. Laten we Gods liefde en hulp door ons samen bidden heen vlechten (Pred. 4:12).
Wanneer ik dat voorstel deed, heb ik mensen bevrijd zien glimlachen, verkramping week, en de hemel ging open.
2.3 WAT U KUNT OVERWEGEN, ALS U ONTDEKT, DAT U OP DE SLECHTE WEG ZIT
Gedachten: het is logisch, als u probeert eraf te komen (2.3.1); God stelt als eis, dat u loskomt (2.3.2); u mag van uw kant verwachten, dat Hij u helpt (2.3.3); bekering is niet iets, waar u geen moeite voor hoeft te doen (2.3.4); u kunt die bekering ook maar niet van eeuwigheid tot amen uitstellen (2.3.5); de bekering is geen verdienste, maar genade (2.3.6); wat Jan en Joke deden, toen ze bemerkten, dat ze in de fuik zaten (2.3.7); slotopmerkingen (2.3..
2.3.1 Het is logisch, als u probeert van de slechte weg af te komen
Gij nu zult tot hen zeggen: Zo zegt de Here: Zal men vallen en niet meer opstaan, of zich afkeren en niet weder omkeren? (Jeremia 8:4).
Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier beveelt de koning van Nineve en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg en van het onrecht, dat aan hun handen kleeft (Jona 3:.
Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden (Hand. 8:22).
Jeremia laat zien, wat de nuchtere conclusie moet zijn, als men op een slechte weg is: geen gejammer, dat men zo erg gevallen is, maar: opkrabbelen. Er is altijd een hand, die u wil helpen bij het overeind komen (Ps. 144:7). Geen mistroostig gelamenteer, dat men zo zeer het spoor bijster is, neen: op zoek gaan naar wat dan wel de goede weg is. Er is altijd een wegwijzer naar het begaanbare pad.
Toen Jona zijn boodschap bracht, dat een grote stad te gronde zou gaan aan haar goddeloosheid, deed de koning van die stad twee dingen: Hij nam de boodschap ernstig; Hij deed wat; inhakende op het algemene gevoel van berouw willen hebben, gaf hij opdracht, dat zulk een berouw dan ook getoond moest worden.
Naar de gewoonte van die tijd gebeurde dit berouwtonen in de vorm van rouw dragen: het aantrekken van een bepaald soort kleding. Zo groot was de indruk van Jonas woord, dat gezegd werd: De dieren doen ook mee! Ook de paarden, de ezels en de kamelen: een dek over zich heen met een rouwkleur; en daar liepen ze dan. Ook de koeien en de huishonden en -katten: één kleur, één kleed en bij de mensen ook één kreet: Vergeving!! Heer, ik kom van mijn boze weg af, ik wil dat u mij schoonwast van die onuitwisbare vlekken. Geen zeep is er, die deze bezoedelde herinnering kan reinigen. Het zit te diep. U alleen kunt helpen ! En toen verhoorde de Heer.
Toen Petrus zag, dat Simon een in Samaria beroemde helderziende / spiritist helemaal fout zat, zei hij niet: Jij lelijke tovenaar-occultist; ik veroordeel en vervloek je! Nee, hij zei: Bekeer je, vraag om vergeving! Of Simon het gedaan heeft, weet ik niet, maar de raadgeving was er.
Wat gaan wij nu met deze teksten doen? Met behulp van de eerder besproken merktekens ontdekt u mogelijk, dat u bezig bent, in de vernieling te komen. U bent ervan overtuigd, dat u gegarandeerd nog meer in de vernieling gaat, als er niet iets gebeurt. Wel: probeer op te staan; ontloop die vrienden; mijd die straat; streep dat telefoonnummer door; doe die lectuur weg (Psalm 1:1); doe iets en: vraag God om u daarbij te helpen (Jer. 15:20): keer u om; zoek andere vrienden; loop die zaal binnen; noteer dat telefoonnummer; abonneer u op dat blad (Ps. 1:2). en: vraag God om zijn leiding (Ps. 5:9). Als u op straat over een stoeprand struikelt, blijft u toch ook niet zielig liggen weeklagen. Als u honderd kilometer verkeerd hebt gereden, gaat u tekeer tegen uzelf, u vreet zich op van geërgerde spijt, maar: u draait.
Bekering mag niet iets vluchtigs zijn voor één zondag op het zondaarsbankje. Neen, geef heel uw leven in de revisie. Heb berouw, niet alleen over uw drift, maar ook over uw vernielzucht, uw geldverspillen. Hul dat bestaan van u, in al zijn uitingen, maar in een rouwkleed. Ken uw schuld, belijd ze aan God. U hebt de Onuitsprekelijke teleurgesteld dat is niet niks! Vreselijk is het om te vallen in de handen van de levende God! (Hebr. 10:31). Hij is liefde (1 Joh. 4:, maar die andere kant van zijn rechtvaardig wezen is er toch ook. Sommigen spotten: Pardonner, cest son métier (vergeven is zijn vak!) Nee, zo is het niet. Vergeven is een functie van zijn persoonlijkheid (Neh. 9:17). Maar, rechter zijn ook (Jac. 5:9).
Als ergens de spreuk geldt: Wat waard is om gedaan te worden, is waard om goed gedaan te worden, dan wel hier. Eerst zei ik: Doe iets. Nu zeg ik: Doe dat iets dan goed, niet met de franse slag.
De derde tekst leert ons, dat er vergeving is, wanneer iemand zich bekeert, ook al is hij nog zover heen. Want Simon, de meester-magiër, had door die zwarte kunst van hem diepgaand contact gekregen met het rijk van de duivel. Als er bekering en vergeving voor hem mogelijk was, dan geldt dat ook voor u. Als u met horoscopen en handleeskunde en spiritualisme en waarzeggerij ver aan het wegdwalen bent, toch is dit zeker en vast: terugkeer is mogelijk.
Dus: wilt u afkomen van het hellend vlak, bekeer u en bekeer u degelijk. Hoever u al bent afgegleden, is niet het voornaamste punt. De wil om met dat afglijden op te houden, die is bepalend.
Mogelijk zegt u: Wanneer is dit inktzwarte deel nu eens aan een eind. Zelfs het verhaal gaf geen spiertje licht. U heeft gelijk. 2.3 wordt al iets beter. Maar toch kan ik nog geen afscheid van 2.2 nemen zonder een laatste opmerking.
Als samenvatting kan dus gegeven worden, dat de weg van God af er één is van nederlaag, tegenspoed en ziekte en ook van steeds meer ontregeld raken. Op die weg vindt men meer en meer moeilijkheden. Men komt steeds verder van de plek, waar men graag wilde zijn. Steeds meer wordt het onmogelijk om Gods raad op te volgen. Men ziet de ondergang aankomen, maar het wordt steeds lastiger om te draaien. Men wil naar groene weiden, maar komt op een kale steppe. Men wil naar de zon, maar komt in de mist. Men wil naar een feest, maar gaat naar een plaats van rouw. Het kan zover komen, dat men geen kant meer uit kan, behalve die ene: naar de afgrond.
2.2.9.2 De voorspoedige goddeloze
Nu zijn er twee kanjers van moeilijkheden. Ik stipte ze al even aan, maar kom er nu wat uitvoeriger op terug. De eerste: iemand kan zeggen: God en Jezus zeggen me niets. Ik heb geen boodschap aan Hen. Maar ik ben geslaagd in het leven, stapel succes op succes en ben kerngezond. Ik heb mijn gedachten goed in bedwang. Ik wilde een huis op de Azoren. Nu, ik heb het! Mijn oude dag, die eraan komt, belooft financieel en in het algemeen prima te worden. Het leven heeft mij alles gegeven, waarom ik vroeg. Die Joke en Jan; drop-outs: een schop voor dr achterste verdienen die zwakkelingen. Het is misleiding om het voor te stellen, alsof hun ervaringen normgevend zouden zijn voor wat iemand te wachten staat op wat dan genoemd wordt de slechte weg. Ik ben op die weg. U kunt die weg voor mijn part met woorden bekladden, maar ik zeg: houen zo; ik kan me geen betere voorstellen!
Wat moet ik daarop zeggen? Wel, niet veel. Er is geen behoefte en geen nood. Maar: heeft zo iemand gelijk? Er zijn soms oudere mensen, die alles wat zojuist gezegd is, zouden kunnen beamen. Maar opeens komt de grote rukwind en brokkelen alle zekerheden af. De slechte weg kan er een tijdlang fantastisch goed uitzien. De duivel heeft er belang bij, wanneer zij, die God niet volgen, kunnen zeggen: Kijk mij nou. Het is toch helemaal niet nodig om zo moeilijk te doen van bekering en zo. Wanneer zij kunnen wijzen op allerlei zaken, die hun welvaart en welzijn lijken te bevestigen, verslapt de animo bij degenen, die hun beweringen horen. Deze animo: om God te volgen op een smal en zo-op-het-oog ongerieflijk pad. Zo bezien heeft de duivel er baat bij, om het fijn te houden tot aan de laatste snik. Maar dat lukt hem haast nooit. Mankementen in de levenshouding kunnen heel moeilijk altijd verborgen blijven. In de beproevingen van de oude dag verpulvert de steeds maar weer opgelapte asfaltlaag over de instabiele ondergrond. Gaat het u goed, zegt u: Laat maar praten. Denk eens hierover na: zult u het kunnen verdragen, als uw aanzien verdwijnt na uw pensionering. Zult u ertegen kunnen, als de eenzaamheid over u komt na het overlijden van uw vrouw en het emigreren van de kinderen. Hebt u voldoende veerkracht, als de ouderdomskwalen u besluipen?
Zo lang hoeft het niet eens te duren. Er zijn mensen, die zich een hele piet voelen, als alles meezit. Bij zakenlieden treft men dat nog wel eens aan. Jarenlang kan bijvoorbeeld alles prima gaan. Maar dan komt er tegenslag. In de zakenwereld veel meer dan bij mensen met een vast inkomen, ziet men nog dikwijls het beeld van de zeven vette jaren, gevolgd door de zeven magere jaren. Zakenlieden hebben in de natuurlijke wereld een heviger leven met meer bergen en dalen. Daarom openbaren zich bij hen eerder dan bij anderen bepaalde algemeen-menselijke eigenaardigheden. Het valt mij bij hen op, hoevelen hun veerkracht kwijt raken als er maar iets meer dan twee magere jaren zijn. Het beeld van de zelfverzekerde man, dat ik zo even schetste, bestaat lang niet altijd tot de ouderdom. Als men een enigszins riskant bestaan leeft, zonder de zekerheid van een vast maandsalaris, kan het al eerder vervagen.
Vindt u nu nog, dat ik bij mijn situatietekening te sombere kleuren gebruikte?
2.2.9.3 Onvoorspoedige godvrezende
De tweede grote moeilijkheid is deze: iemand kan zeggen: God en Jezus zeggen mij alles. Ik ben met mijn hele persoon met hen verweven. En toch: ik heb tegenspoed en ziekte. Ik kan soms erg terneergeslagen zijn en ben dan kortaangebonden jegens mijn gezinsleden. Moeilijkheden: ach, het gaat mij slechter dan gisteren, maar beter dan morgen. Ik heb altijd gemeend, dat het steeds maar lichter om mij heen zou worden. t Mocht wat: ik raak meer en meer teleurgesteld in mensen, ook in medegelovigen. Wat hen betreft, zie ik het echt niet meer zitten. Ik zie het donker in en heb al jaren lang niet meer bevrijd en blij gelachen. Het leven met Jezus een feest, een zonovergoten tuin?? Een oase?? Het zal allemaal wel, maar ik sleep mij voor mijn idee voort van klacht tot klacht, dwars door een onmetelijke woestijn.
Wat moet ik daarop zeggen? Ook niet zoveel. Er is teleurstelling en aarzeling bij deze gelovige. Maar heeft zo iemand gelijk? Ik ken blijde gelovigen, die ook zo hebben gesproken, die dit goed kunnen begrijpen, maar die uit kunnen roepen: Je komt erboven uit. Ook voor jou zal het pad helderder stralen tot de volle dag (Spreuken 4:1. Je hebt geen bovenmate beproeving te doorstaan (1 Cor. 10:13). Houd stand en je zult de uitreddingen des Heren zien (Ex. 14:3). Alle dingen werken mede ten goede degene die geloven (Rom. 8:2. Je zult voortgaan van kracht tot kracht (Psalm 84:. Jouw woestijn zal bloeien als een rozentuin (Jes. 35:1). God zal ook jou zijn heil laten zien (Psalm 59:16, 50:23). Je ziel hoeft niet langer neergebogen te zijn (Psalm 42:6). Niet langer zal jouw zorg elke morgen gelijk met jou opstaan (Psalm 73:14). Elke dag, als je uit bed komt, zal de goede gunst van God je duidelijk voor ogen staan (Klaagl. 3:23). Je lach komt terug (Psalm 126:2). Blijmoedig zul je eens weer altijd feest vieren (Spr. 15:15). Je zult je weer koesteren in Gods zon (Mal. 4:2).
Ik sluit mij bij dat koor aan: welvaart en welzijn van hen, die God niet dienen, zijn tijdelijk en broos (Ps. 73:18,19; Spr. 14:32); tegenspoed en ontreddering van hen, die God dienen, zijn tijdelijk en raken vergeten in een vreugd, die alle narigheid verzwelgt (2 Cor. 4:17).
De Here had Israël en Juda gewaarschuwd door alle profeten, alle zieners: Bekeer u van uw boze wegen en onderhoud mijn geboden en inzettingen maar: zij hadden niet geluisterd (2 Koningen 17:13).
Zo zegt de Here: Zie, Ik bereid rampspoed over u en beraam tegen u een plan. Bekeer u toch een ieder van zijn boze weg en beter uw handel en wandel (Jeremia 18:11).
Laten wij onze wegen doorzoeken en doorvorsen en ons bekeren tot de Here (Klaagliederen 3:40).
Zo waar Ik leef, luidt het woord des Heren Heren: Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft! (Ezechiël 33:11,12).
In het verleden is het een keer gebeurd, dat God een volk steeds maar waarschuwde voor gevaar, waarin ze verkeerden. Hij deed dat op allerlei manieren, door velerlei mensen. Hij vroeg aan dat volk om terug te keren van boze wegen. Er waren dus klaarblijkelijk veel manieren om het spoor bijster te worden. Als men de ene manier vermeed, was er wel een andere manier om fout te gaan. Er waren altijd mogelijkheden te over om een verkeerd pad in te slaan, een onjuiste beslissing te nemen. en wanneer ze nu maar hadden willen luisteren!! wanneer ze de inzettingen en verordeningen van God als gidsen hadden willen nemen ! Dan: hadden ze valkuilen vermeden (Spreuken 11:5); hadden ze de rotsrichel gevonden, die naar omhoog leidde (Psalm 40:3); zou een hand hen hebben weggerukt van het gevaar (Psalm 144:7); zou die hand hen ook hebben vastgehouden (Psalm 63:9). Maar ze luisterden niet. Ze weigerden Gods gidsen. Wat is dat voor een waardeloze weg, die je wegleidt van groene velden en heenleidt naar een puinveld vol gladde, glibberige stenen. De lankmoedigheid van God is eindeloos voor hen, die zich binnen het bereik daarvan begeven. Maar: toen dat volk zich er buiten plaatste, konden ze van die lankmoedigheid niet genieten. Ieder volgde zijn eigen boze weg. Voor ieder lag een precies aan zijn situatie aangepast reddingsplan klaar, als hij zijn handel en wandel maar beterde. Maar toen die mensen bleven zeggen: Voor mij hoeft het niet, startten zij zelf het plan op, dat tot hun verbanning leidde. Wat is dat voor een gevaarlijke weg, die van de warme zon van Gods liefde leidt naar de koude regen van de listen van de duivel, de mensenhater. Gelukkig waren er mensen, die hun handel en wandel dan toch maar gingen doorlichten. Het was laat, de ontreddering leek volkomen, het leven was een klaaglied, maar voor wie zich bekeerde, werd het alsnog een hooglied. Maar zij, die zich niet omkeerden, hadden geen uitzicht. Wat is dat voor een bedrieglijke weg, die mensen wegleidt van een blij loflied aan God naar een verdrietige treurzang over eigen falen en de gevolgen daarvan. Aan God ligt het echt niet, wanneer wij op een weg blijven zonder Hem. Hij zoekt onze geestelijke dood niet, maar ons geestelijk leven. Wat is dat voor een modderige weg, die de assen van onze levensauto zo ver doet wegzakken, dat het voertuig onversleepbaar en daardoor total loss wordt. Er is maar één gevolgtrekking te maken: eraf en rap!
God hoort en zal hen vernederen Hij, Die van oudsher troont, sela hen, die onbekeerlijk zijn en God niet vrezen (Psalm 55:20).
Jezus zei: Als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzeer omkomen (dat evenzeer slaat op een aantal mensen, die op opzienbarende wijze waren omgebracht) (Lukas 13:3).
Gij hebt sommigen onder u, die aan de leer van Bileam of aan die van de Nikolaïeten vasthouden (twee valse leerlingen). Bekeert u dan, maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren (Openb. 2:14-16).
En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de afgoden. En zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen (Openb. 9: 20,21).
In de eerste tekst wordt de ondergang aangekondigd van mensen, die steeds maar onbekeerlijk blijven. God, die onuitsprekelijke, geprezen zij zijn naam want dit kan sela betekenen zal tenslotte voor hen onbereikbaar worden. Zelf halen zij allerlei vernederende verslavingen over zich. Verwonderd zeggen ze: Ik moet altijd aan vrouwen denken. Het haalt me neer en verknoeit de sfeer thuis. Maar ik kan niet anders; en transcendente meditatie helpt ook al niet (uiteraard is dit maar een voorbeeld uit vele).
In de tweede tekst gaat het over een gebeurtenis, die veel opschudding heeft verwekt. Een aantal mensen was juist aan het offeren, toen soldaten van de bezettende macht hen overvielen. De militairen doodden de offeraars. Hun bloed vermengde zich met dat van de offerdieren: wat een gruwelijk levenseind. Men legde aan Jezus de vraag voor, hoewel onuitgesproken: Was dat offeren een grote fout en hield die ellendige dood daarmee verband? Jezus antwoordt: Neen, er is niet altijd een rechtstreeks verband tussen zonde en tegenspoed (Johannes 9:2). Hij voegt er echter aan toe: Eén ding is evenwel zeker: wanneer mensen zich niet bekeren, gaan ze naar de eeuwige dood. Temidden van al hun idealen hun offerdieren die zinloos zijn geworden, liggen ze: dood, zoals al hun activiteiten. Eén ding waren ze vergeten: die ene, beslissende activiteit, om zich toe te keren naar God. Ze bleven de berg afhollen naar het ravijn, totdat ze hun loop niet meer konden stuiten.
In de derde tekst gaat het over een gemeente, waarin mensen als leraars werden toegelaten, die gevaarlijke dingen onderwezen. Zo zeiden zij, dat er heus niet zulk een scherpe scheiding behoefde te zijn tussen de volgelingen van Jezus en hun omgeving. Men hoefde niet zo nauwkeurig en oplettend te leven. Er kon beste eens een vrijerijtje plaatsvinden met de gewone, gezellige dingen van elke dag: een beetje roddel, een tikje ontrouw, een snuifje corruptie, een overdadige maaltijd, een dronkenschapje kom, kom een mens is niet van steen. Maar Jezus zegt: Niet bekeren van de door hen voorgestane ideeën betekent: strijd tegen Mij, allereerst van henzelf, maar ook van degenen die hen volgen.
In de vierde tekst worden mensen getekend, die definitief nee hebben gezegd tegen God. Uit dat nee-zeggen tegen God is nee-zeggen tegen de maatschappij als vanzelf voortgevloeid (min of meer in deze lijn ook Jesaja 8:21 en 22). Ze kunnen niet meer terug van hun verachting van God, Dien zij honen met hun afgoden. Zij kunnen ook niet meer terug van hun verachting van hun medemensen, die ze kwellen met geweld, lawaai, getover, aanrandingen, vandalisme en dagdieverij.
Als u iets in uzelf bespeurt van al de verschrikkelijke dingen, die in deze vier teksten aangeduid worden, druk dan uw hielen in het wegrollende gruis op de hellende rots. Grijp naar boomtakken, waaraan u zich kunt vastklemmen. Het donker is nu vlakbij! Alarm .. als u al dwars wordt, als iemand maar naar Jezus als uw redder wíjst; als u achter allerlei idealen aanholt; ze ruilt voor nieuwe, als ze niet meer voldoen, maar vergeet orde op zaken te stellen in eigen leven; als u zegt: Leve de lol, toe nou, er mag een heleboel. Wie roekeloos langs het randje loopt, schiet er onverhoeds overheen; als u een hekel krijgt aan de maatschappij en alles-en-alles wel kort en klein wilt slaan.
2.2.4 Het merkteken van het steeds verder van huis raken
Bekeert gij u tot Mij en onderhoudt gij naarstig mijn geboden... al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar vergaderen (Nehemia 1:9).
Assur zal (hun) koning zijn, omdat zij geweigerd hebben, zich te bekeren (Hosea 11:5).
In de eerste tekst bidt Nehemia met betrekking tot zijn volksgenoten - de Joden - tot God. Hij herinnert God aan Mozes, die al lang geleden op het gevaar had gewezen, dat ze onbeschrijflijk ver zouden wegdwalen. Dan komt hij op de situatie van dat ogenblik. Ze zijn ver weg in ballingschap, ze willen graag terug, maar: zonder bekering gaat dat niet. Hosea laat zien, hoe het volk is weggedwaald. Ze wilden zich niet keren tot God. Toen kwam er een buitenlandse macht, bezette het land en deporteerde de Joden. Er zijn mensen - nu ja; ik schets nu wel uiterste gevallen - die misschien wel eens uitroepen: Wat ben ik ver weg van een gelukkig leven! Wat doe ik nu toch in dit onbewoonbare pand! Wat moet dat toch met die injectienaald. Waarom die zinsbegoocheling, als ik trip en die enorme kater daarna. En waarom trip ik niet eens meer fijn! Waarom flippen zoveel trippen tot een flop? Zijn die even ver weg! Die zijn nu werkelijk aan het eind van de hemel, zeg maar gerust aan het begin van de hel. Maar ook tot zulke stakkers wordt gezegd: Als jij tot jezelf komt en je omkeert tot God (Lukas 15:1, omarmt Hij jou, zoals de Vader de verloren zoon (Lukas 15:20). U, die dit leest, zult wel niet zover weg zijn, maar wat is ver? Of u tien kilometer of tienduizend kilometer van het koninkrijk van God bent, is maar een betrekkelijk verschil. U bent buiten en behoort binnen het koninkrijk der hemelen. Voelt u zich wel honderd kilometer weg van het land van het geluk? Keer om, voordat u in de ijskou bent op honderdduizend kilometer. Daar is de warmte van Gods huis alleen nog maar een vage gloed in de verte. Moet God u van zó ver halen? Hij kan het als u meewerkt. Het is echter dom en gevaarlijk, om het zover te laten komen!
2.2.5 Het merkteken van het in de wind slaan van Gods aanwijzingen
Na deze gebeurtenissen bekeerde Jerobeam zich niet van zijn kwade weg, maar hij stelde opnieuw uit alle kringen van het volk priesters aan voor de hoogten (1 Kon. 13:33).
Misschien zullen zij gehoor geven en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg (Jer. 26:3).
Ik heb u gegeven reinheid van tanden in al uw steden en broodgebrek in al uw woonplaatsen. Toch hebt gij u niet tot mij bekeerd, luidt het woord des Heeren (Amos 4:6)
De mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven. Zij kauwden op hun tong van pijn en zij bekeerden zich niet (Openb. 16:9-11).
Jerobeam, koning over een deel van het Israëlitische volk, de voorzaten van de huidige Israëli´s, deed zijn best voor God. Maar: hij deed het wel op zijn eigen manier. God had regels gegeven, hoe Hij gediend wilde worden. Jerobeam moest het zo nodig anders doen. God maakte hem opmerkzaam op de onjuistheid van zijn gedrag. Dat ging vrij hardhandig, maar: Jerobeam kwam nog met de schrik vrij. Wat een kans voor koersverandering! Hij benutte die kans niet, verviel toch weer in dezelfde fout. Bij een andere gelegenheid, bij weer andere mensen dan Jerobeam, lijkt God haast moedeloos: Misschien zullen ze zich bekeren klinkt het bijna mat. Maar: t zat er niet in en dus kwam het er ook niet uit. Bij nog weer een andere gelegenheid, maakte God heel duidelijk, dat er gevaar was: de gebitten van alle mensen waren vrij van etensresten. Dat kwam niet, omdat die mensen zo keurig hun tanden poetsten; nee: er wás geen eten. Maar de bekering als enig logisch antwoord op de dreiging van hongersnood kwam er niet. Eens komt de tijd, dat de grijze tinten verdwijnen, althans niets meer te betekenen hebben. Wit en zwart blijven over; bepalend zijn alleen nog maar: enerzijds de Geestvervulde kinderen van God; anderzijds de honderd procent volgelingen van satan (zie 1.6.5). Zelfs die satansdienaars, die verbitterde tegenstanders, zouden nog een kans hebben. De hel, die wacht, begint al op aarde; o die hitte, die pijn! Als ze maar riepen tot God; er zou uitkomst komen. Maar ze roepen niet; eigener beweging zijn ze ook de laatste grens gepasseerd.
Jerobeam kreeg een krachtige aanwijzing. Maar hij keerde niet terug van de zonde, die hij deed: handelen in de lijn van een zelfbedachte, eigenwillige godsdienst. Mogelijk koestert ook u een dergelijke zonde: een vrome gedachte of handelwijze, die toch ingaat tegen Gods bedoelingen. Wellicht kunt u zich herinneren, dat u al eens van Godswege een aanwijzing hebt gehad, dat Hij nu niet zo gelukkig is met uw gedragspatroon. Wat hebt u met die aanwijzing gedaan? Naast u neergelegd met een leeg: Hé; typisch hè! Dat u niet meer ontvankelijk bent voor Gods tips, maar ze in de wind slaat, is een alarmsein: u bent bezig, onbereikbaar te worden. Laat het niet zo ver komen, dat God moet zeggen: Ik zal het nog één keer proberen; misschien helpt het dan! Als u nu zijn aanwijzingen in de wind slaat, wie garandeert dan, dat het straks anders is? Ik weet wel: God heeft in zijn liefde en lankmoedigheid veel geduld (Micha 2:7). Maar neem geen risico: op de lange duur help niets meer: de grootste tegenspoed is dan alleen maar een aanleiding om God te lasteren. U wilt toch niet over de rand heen in de afgrond vallen? Doe iets!
2.2.3 Het merkteken van de steeds grotere moeilijkheden
Bekeert iemand zich niet, dan wet God zijn zwaard, spant zijn boog en legt aan. Hij richt op hem zijn dodelijke wapenen, maakt zijn pijlen tot brandende schichten (Psalm 7:13,14).
Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al het (door hem geprofeteerde) onheil over ons gekomen en wij hebben de Here onze God niet vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden (Daniël 9:13).
Het volk Israël krijgt in de bijbel allerlei waarschuwingen, die in ruimer verband voor allerlei mensen van belang zijn. Als iemand blijft doorgaan met weghollen van God, raakt hij steeds verder van het lichtrijk vandaan. Hij komt dan in een gebied, waar God hem niet meer zo goed kan helpen. De ene moeilijkheid treft hem als een zwaard, de volgende als een pijl. Dat gaat zo steeds feller dor, tot het haast wel lijkt of bliksemstralen hem treffen. Hij kan God dienaangaande geen verwijten maken. Zélf loopt hij immers het rijk van het duister binnen.
Mozes heeft met het oog op deze situatie al een staalkaart van verschrikkingen laten zien (Deut. 28:15-44): geen opbrengst van de arbeid; tegenslagen met de kinderen; geen jongvee; geen succes in het leven; ziekten, misoogst; uitblijven van regen; invallen van vijandelijke legers; geen kracht om tegen die invallen stand te houden; volslagen verwarring. In de dagen van Daniël overstroomden al die narigheden een volk, dat zich niet tot God wilde bekeren.
Bespeurt u in uw leven snel opeenvolgende steeds ernstiger wordende moeilijkheden? komt het steeds meer voor, dat u aan het eind van uw geld nog een heleboel maand over hebt? zijn er allerlei toestanden met de kinderen? blijft uw promotie steeds maar uit? blijft u maar zakken voor examens? plagen ziekten en nervositeit u? is er nooit eens een verkwikkend meevallertje? hebt u geen verweer meer tegen de aanvallen, die de duivel voortdurend op uw leven doet? Dit alles kan een merkteken zijn, dat u op een afhellende weg bent. Kán... want u weet, dat ik al eerder een voorbehoud maakte. Ook kinderen van God ervaren vele van de rampen, die hierboven zijn geschetst, maar zij hebben een uitzicht op uitkomst. Zij weten, dat wie in oprechtheid wandelt, gered zal worden (Spreuken 28:1. Maar wanneer u weet: Die rampen; het klopt precies op mij, maar die oprechtheid: als ik mijzelf goed nakijk, zeg ik: dát klopt niet, dan wordt het echt tijd, dat u Gods hand zoekt om niet verder af te glijden.
Maar hoe zit het nu, als u God níet erkent en alles gaat voor de wind? Roep geen Hoera voor u over de brug bent. De bui is nog achter de kim, maar: komen doet hij! (Psalm 73:17-19).
2.2.2 Het merkteken van het steeds meer ontregeld raken
Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dicht, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde (Jesaja 6:10).
Het volk heeft zich niet bekeerd tot Hem, die het sloeg en heeft de Here der Heerscharen niet gezocht. Tóen sneed de Here op één dag van Israël af: kop en staart, palmtak en riet (Jesaja 9:12,13).
Jesaja richt zich in deze teksten tot het volk, waartoe hij behoorde. Dat volk wilde zich maar niet bekeren. Als gevolg daarvan werd het ook steeds moeilijker om tot levensverandering te komen. Geestelijk gezien, konden zij geen hart meer krijgen, dat brandde van toewijding aan God, zij konden zijn stem niet meer verstaan, zijn heerlijkheid niet meer zien. Het gehalte van het volk liep daardoor terug. De koning en de profeet - kop en staart (Jesaja 9:14) - waren van mindere kwaliteit dan vroeger. De hele plant van het volksbestaan - palmtak en riet - was aangetast. Waar vond je nog puike, hoogstaande, betrouwbare, evenwichtige mensen?
Kijk eerst eens naar uzelf: hoe dikwijls zegt u: Ja, ja, dat zal wel .... ´t Zal wel zo zijn of anders, of meer van dat zuurs; bent u blijkens zulke uitspraken wantrouwig geworden? kunt u niet meer echt in vuur raken? Is uw warmlopen voor sommige zaken onecht omdat u alleen uw eigen gevoelens van onbehagen zo probeert te overschreeuwen? denkt u met een meewarig lachje aan uw vroegere idealen terug, zonder dat u er iets beters voor hebt teruggekregen? Wel, dan hebt u de oproep om u te bekeren, al eens gehoord en veronachtzaamd. Dit zijn de wrange vruchten. Uw hart is onontvankelijk (vet) geworden. kunt u de stem van God niet meer horen tussen alle stoorzenders door? doet u er niet eens moeite voor om uw radio op God af te stemmen? laten zelfs die stoorzenders u koud? kunt u Gods heerlijkheid niet meer zien tussen alle blikkerige pleziertjes van de wereld door? hebt u misschien zelfs in de gaten, dat al dat andere blik is, zonder de fut te hebben, naar goud te grijpen? Wel, dan hebt u de stem van God om tot omkeer te komen, verstaan en genegeerd. Daardoor bent u bezig, geestelijk doof en blind te worden. Uw kil geworden hart, uw onvermogen om innerlijk te zien en te horen, zijn merktekens, dat u op de verkeerde weg zit. En wat kop en staart, palmtak en riet betreft, nog even dit: zijn er hele groepen mensen om u heen van laag allooi, wormstekig, platvloers, onbetrouwbaar, onevenwichtig? is er niemand in uw omgeving, zo gaaf, dat u zich aan zijn leiding zou durven toevertrouwen? is er niemand in uw kennissenkring, die in plaats van het gebruikelijke gewauwel eens iets echt dieps zou kunnen zeggen? Dan is dat een teken, dat uw omgeving net is als u: ontgoocheld, ontworteld, ontheemd, ontredderd. U hoeft de mensen, waarmee u omgaat, niet te haten of te minachten. Waarom zoudt u niet als eerste de ommezwaai maken, waarop God al zo lang aandringt. Wat kunt u dan in uw eigen kring aan de slag!
Wanneer Ik de hemel toesluit, zodat er geen regen is, wanneer Ik de sprinkhanen gebied, het land kaal te vreten, indien Ik pest onder mijn volk zend en mijn volk, waarover mijn naam is uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dán zal Ik horen (2 Kronieken 7;13,14).
Deze tekst is veel moeilijker dan de vorige. Allereerst om de zinsneden: Ik sluit de hemel toe; Ik gebied sprinkhanen; Ik zend de pest. Uit het Nieuwe Testament weten wij, dat de goede dingen van God komen (Jac. 1:17) en de slechte dingen van de duivel (Joh. 10:10). Wij kunnen van het Oude Testament niet eisen, dat het zich even precies uit met betrekking tot diepere begrippen, zoals het Nieuwe dat doet. God moest zich bij het aan ons bekend maken van deze richtlijnen van Hem bedienen van de ideeënwereld van Salomo. Die wereld had zijn grenzen, gesteld door het mindere inzicht, dat er toen was. God ging niet buiten de begrenzing van Salomo´s gedachten om. Wij mogen - naar mijn mening - lezen:
Wanneer mensen zich van God afkeren, komen zij buiten het lichtrijk, buiten Gods bescherming (Matth. 23:37) en binnen het bereik van droogte, sprinkhanenvraat en pest (beelden van allerlei tegenspoed).
Zo is er één moeilijkheid weggenomen. Maar er is er nog één. In de eerste tekst was het verband tussen nederlaag en zonde duidelijk. Maar bij tegenspoed en ziekte is het verband met zonde niet zo gemakkelijk te leggen. Vele van Gods trouwe kinderen hebben ook met die twee te maken en dan loopt er geen lijn naar een eerder afwijken van Gods geboden. U moet het dus helemaal zelf uitmaken. Zijn er tegenspoed en ziekte in uw leven, terwijl u toch de Heer oprecht liefhebt? Leg dan deze tekst terzijde, als u niet direct rakende. Leg mijn opmerkingen bij deze tekst in dat geval naast u neer. U hebt immers de alles overtreffende troost, dat er wel rampen in uw leven kunnen zijn, maar dat de Heer u uit al die rampen redt (Psalm 34:20). Maar al uzelf wel een verband ziet, dan hebt u hier weer een merkteken. Dan zijn uw tegenspoeden en ziekten een aansporing om tot koerscorrectie over te gaan van niet minder (1 Sam. 7:3) en niet meer (Pred. 7:16) dan 180 graden.
Gedachten: het merkteken van nederlaag, tegenspoed en ziekte (2.2.1); het merkteken van het steeds meer ontregeld raken (2.2.2); het merkteken van steeds meer moeilijkheden (2.2.3); het merkteken van het steeds verder van huis raken (2.2.4); het merkteken van het in de wind slaan van Gods aanwijzingen (2.2.5); het merkteken van de aanstaande ondergang (2.2.6); o, wat is die slechte weg slecht! (2.2.7); hoe Jan en Joke in de val liepen (nee, niet smokkelen, niet alleen) (2.2.; slotopmerkingen (2.2.9).
2.2.1 Het merkteken van nederlaag, tegenspoed en ziekte
Overwegingen (daar zijn ze dan): nederlaag (2.2.1.1); tegenspoed en ziekte (2.2.1.2).
2.2.1.1 Nederlaag
Indien uw volk verslagen wordt door de vijand, omdat zij tegen U gezondigd hebben en zij zich bekeren, uw naam belijden en voor uw aangezicht in dit huis bidden en smeken; hóor dan o Here (2 Kronieken 6:24,25).
Salomo pleit hier voor het volk Israël, waarvan hij koning is. Hij voorziet een situatie, waarbij dat volk tegen voorschriften en instellingen van God ingaat. Als gevolg van die levenshouding worden ze verslagen door de vijand. Voorwaarde voor een verbetering van hun toestand is, dat zij zich omkeren van hun handelwijze, die tegen Gods geboden ingaat. Hoe moet dat omkeren nu blijken? Hieruit, dat ze God erkennen als hun meerdere, wiens gezag ze aanvaarden. Ook hieruit, dat ze al hun nood bij Hem uitzeggen. Dat uitzeggen moet met klem, met aandrang gebeuren. Dán kan God weer naar hen luisteren. Nu is het niet mijn bedoeling om u frustraties te bezorgen, maar het is toch een doodnuchtere zaak, dat u van tijd tot tijd de balans eens opmaakt. Voor een zaak, een instelling, een staat, gebeurt dat tenminste eenmaal per jaar. Zoudt u dan ook niet geregeld uzelf eens doornemen? Zoudt u niet eens kritisch uw instelling tegenover de wereld om u heen en uw geestelijke staat bekijken? Probeer eens een antwoord te geven op vragen, zoals deze: wordt u ook door vijanden verslagen? kunt u uw snoepzucht, uw driftbuien, uw roddel, uw onreine gedachten, uw haat, enz. niet de baas? verliest u steeds meer terrein, waar het betreft uw baas-zijn over uw eigen persoonlijkheid? Achter al die aanvallen zit een vijand, Gods vijand, uw vijand, de duivel. Maar: hoe kreeg hij vat op u? Hoe kon hij zijn breekijzer in de voegen van uw muren zetten? Hoe kreeg hij die koevoet in de raamsponning van uw levenshuis? Denk eens terug: hebt u een eis van God verwaarloosd? (ik doe maar een losse greep): had u uw vrouw wel voldoende lief? (Ef. 5:25); haalde u - hoogmoedig en onwelwillend u afsluitend - de schouders op over het bijbelse scheppingsverhaal? knoeide u met uw belastingaangifte? (Matth. 22:21). Heel verschillende zaken. Maar alle drie betekenen ze: ingaan tegen een wijze verordening van God. Als u dát doet, komen - zo zeker als een huis - ook de nederlagen. Bekijk uw terreinverliezen aan de machten van het kwaad nu eens zo. Ik praat u echter niets aan. U beslist zelf. Mogelijk zegt u: Alles zal altijd alleen maar goed. Waar die verslaving aan de drank vandaan komt, waar ik dat aan verdiend heb, weet ik ook niet! Wel, dan praten we er niet meer over. Maar misschien zegt u: Ik zíe het. Ik ben begonnen ergens scheef te gaan. Dat overmatig roken van mij is een waarschuwingsteken. Als het zo gesteld is, dan is het ook voor u heel nuttig om te doen, wat Salomo raadzaam achtte voor zijn volk.
Wanneer Ik de hemel toesluit, zodat er geen regen is, wanneer Ik de sprinkhanen gebied, het land kaal te vreten, indien Ik pest onder mijn volk zend en mijn volk, waarover mijn naam is uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dán zal Ik horen (2 Kronieken 7;13,14).
Deze tekst is veel moeilijker dan de vorige. Allereerst om de zinsneden: Ik sluit de hemel toe; Ik gebied sprinkhanen; Ik zend de pest. Uit het Nieuwe Testament weten wij, dat de goede dingen van God komen (Jac. 1:17) en de slechte dingen van de duivel (Joh. 10:10). Wij kunnen van het Oude Testament niet eisen, dat het zich even precies uit met betrekking tot diepere begrippen, zoals het Nieuwe dat doet. God moest zich bij het aan ons bekend maken van deze richtlijnen van Hem bedienen van de ideeënwereld van Salomo. Die wereld had zijn grenzen, gesteld door het mindere inzicht, dat er toen was. God ging niet buiten de begrenzing van Salomo´s gedachten om. Wij mogen - naar mijn mening - lezen:
Wanneer mensen zich van God afkeren, komen zij buiten het lichtrijk, buiten Gods bescherming (Matth. 23:37) en binnen het bereik van droogte, sprinkhanenvraat en pest (beelden van allerlei tegenspoed).
Zo is er één moeilijkheid weggenomen. Maar er is er nog één. In de eerste tekst was het verband tussen nederlaag en zonde duidelijk. Maar bij tegenspoed en ziekte is het verband met zonde niet zo gemakkelijk te leggen. Vele van Gods trouwe kinderen hebben ook met die twee te maken en dan loopt er geen lijn naar een eerder afwijken van Gods geboden. U moet het dus helemaal zelf uitmaken. Zijn er tegenspoed en ziekte in uw leven, terwijl u toch de Heer oprecht liefhebt? Leg dan deze tekst terzijde, als u niet direct rakende. Leg mijn opmerkingen bij deze tekst in dat geval naast u neer. U hebt immers de alles overtreffende troost, dat er wel rampen in uw leven kunnen zijn, maar dat de Heer u uit al die rampen redt (Psalm 34:20). Maar al uzelf wel een verband ziet, dan hebt u hier weer een merkteken. Dan zijn uw tegenspoeden en ziekten een aansporing om tot koerscorrectie over te gaan van niet minder (1 Sam. 7:3) en niet meer (Pred. 7:16) dan 180 graden.
Gedachten: het merkteken van nederlaag, tegenspoed en ziekte (2.2.1); het merkteken van het steeds meer ontregeld raken (2.2.2); het merkteken van steeds meer moeilijkheden (2.2.3); het merkteken van het steeds verder van huis raken (2.2.4); het merkteken van het in de wind slaan van Gods aanwijzingen (2.2.5); het merkteken van de aanstaande ondergang (2.2.6); o, wat is die slechte weg slecht! (2.2.7); hoe Jan en Joke in de val liepen (nee, niet smokkelen, niet alleen) (2.2.; slotopmerkingen (2.2.9).
2.2.1 Het merkteken van nederlaag, tegenspoed en ziekte
Overwegingen (daar zijn ze dan): nederlaag (2.2.1.1); tegenspoed en ziekte (2.2.1.2).
2.2.1.1 Nederlaag
Indien uw volk verslagen wordt door de vijand, omdat zij tegen U gezondigd hebben en zij zich bekeren, uw naam belijden en voor uw aangezicht in dit huis bidden en smeken; hóor dan o Here (2 Kronieken 6:24,25).
Salomo pleit hier voor het volk Israël, waarvan hij koning is. Hij voorziet een situatie, waarbij dat volk tegen voorschriften en instellingen van God ingaat. Als gevolg van die levenshouding worden ze verslagen door de vijand. Voorwaarde voor een verbetering van hun toestand is, dat zij zich omkeren van hun handelwijze, die tegen Gods geboden ingaat. Hoe moet dat omkeren nu blijken? Hieruit, dat ze God erkennen als hun meerdere, wiens gezag ze aanvaarden. Ook hieruit, dat ze al hun nood bij Hem uitzeggen. Dat uitzeggen moet met klem, met aandrang gebeuren. Dán kan God weer naar hen luisteren. Nu is het niet mijn bedoeling om u frustraties te bezorgen, maar het is toch een doodnuchtere zaak, dat u van tijd tot tijd de balans eens opmaakt. Voor een zaak, een instelling, een staat, gebeurt dat tenminste eenmaal per jaar. Zoudt u dan ook niet geregeld uzelf eens doornemen? Zoudt u niet eens kritisch uw instelling tegenover de wereld om u heen en uw geestelijke staat bekijken? Probeer eens een antwoord te geven op vragen, zoals deze: wordt u ook door vijanden verslagen? kunt u uw snoepzucht, uw driftbuien, uw roddel, uw onreine gedachten, uw haat, enz. niet de baas? verliest u steeds meer terrein, waar het betreft uw baas-zijn over uw eigen persoonlijkheid? Achter al die aanvallen zit een vijand, Gods vijand, uw vijand, de duivel. Maar: hoe kreeg hij vat op u? Hoe kon hij zijn breekijzer in de voegen van uw muren zetten? Hoe kreeg hij die koevoet in de raamsponning van uw levenshuis? Denk eens terug: hebt u een eis van God verwaarloosd? (ik doe maar een losse greep): had u uw vrouw wel voldoende lief? (Ef. 5:25); haalde u - hoogmoedig en onwelwillend u afsluitend - de schouders op over het bijbelse scheppingsverhaal? knoeide u met uw belastingaangifte? (Matth. 22:21). Heel verschillende zaken. Maar alle drie betekenen ze: ingaan tegen een wijze verordening van God. Als u dát doet, komen - zo zeker als een huis - ook de nederlagen. Bekijk uw terreinverliezen aan de machten van het kwaad nu eens zo. Ik praat u echter niets aan. U beslist zelf. Mogelijk zegt u: Alles zal altijd alleen maar goed. Waar die verslaving aan de drank vandaan komt, waar ik dat aan verdiend heb, weet ik ook niet! Wel, dan praten we er niet meer over. Maar misschien zegt u: Ik zíe het. Ik ben begonnen ergens scheef te gaan. Dat overmatig roken van mij is een waarschuwingsteken. Als het zo gesteld is, dan is het ook voor u heel nuttig om te doen, wat Salomo raadzaam achtte voor zijn volk.