Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    01-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.2.3., tweede deel

    5.2.3.; tweede deel

    De engelen –geestelijke wezens- kwamen een keer voor een keus te staan, voor of tegen God. Misverstand kon er niet zijn. Iedereen was –eens en voor altijd- (Jac. 2:19) volledig ingelicht over God. Toch bleken er ‘neezeggers’ te zijn. Er werd onrecht in hen gevonden (Ez. 28:15). Hun afval was dáárom volkomen hun eigen verantwoordelijkheid. Een minderheid (Op. 12:4) zie metterdaad:”Nee”. De –later geschapen (Job 38:4)- mensen zijn óók geestelijke wezens. Enkele belangrijke verschillen met de engelen zijn in het kader van dít betoog niet van wezenlijk belang. Ik noem ze nochtans:

    -         Mensen hebben meer mogelijkheden dan engelen. Zij zijn ook stóffelijk en kunnen in de wereld van de materie diréct werkzaam zijn.

    -         Mensen hebben ‘wat hun afkomst betreft- een hogere positie. Zij zijn bedoeld als kinderen van God (Rom. 8:16) en niet als dienaren (Hebr. 1:7).

    -         Die rangdegradatie van de engelen met hun ‘verkregen rechten’, dat was nu júist, wat de aanvoerder van de rebellen-onder-hen zo sták: hij wilde bóven die wolk van zonen-van-God-nieuwe-stijl blijven (Jes. 14:14).

    Ik stip die verschillen evenwel maar terloops aan. Het gaat mij nú hierom:

    -         Bij de groep ‘geestelijke wezens van lagere orde’ bleek er een minderheid háters te zijn.

    Dan komt het volgende mij logisch voor:

    -         Bij de groep ‘geestelijke wezens van hogere orde’ zal ook een –hopelijk kleinere- minderheid onbekeerlijke, zélf verantwoordelijke haters zijn.

     

    Het past mij niet om de priesters-van-Israël-destijds als ‘neezeggers’ te doodverven. Ik heb de bevoegdheid niet om te oordelen (Jac. 4:12). Trouwens, later zei een grote groep uit hun midden alsnog “Ja” tegen Jezus (Hand. 6:7). Ik wil alleen dít vaststellen, dat voor het momént hun handelen veel dieper ging dan weerstand of dwarsheid. Dít was háát tegen het geloof in Jezus.

    Geloof ín God, geloof ín Jezus is iets heel centraals. Het is de sleutel (Luc. 11:52) om een belangrijke deur naar de tuin van het gouden geheim (Ef. 3:4) te ontsluiten (Op. 3:7). Het is de manier om tot de wolk (Hebr. 12:1), tot de wolken (Mark. 13:26) te gaan behoren; de wolk, die satan al zag… en benijdde… en… vreesde.

    Geen wonder, dat alle haters duwen om die deur dicht te houden. Met de sleutel van het geloof in God draait de liefde echter tóch het slot om. Wanneer die poort zich gaat ontsluiten, zijn hel en hemel in rep en roer.

     

    Even dít: u kijkt toch niet een kennis aan, in uzelf zeggende:

                “Een uitgesproken ‘neezegger’.”

    De zaak ligt nu veel moeilijker dan in die ver verleden tijden, nét na de oerknal (Job. 38:4), toen de éngelen hun keus maakten. Zíj stonden midden in de duidelijkheid; rondom óns ligt de mist van verwarring. Een voorbeeld, hoe verborgen de waarheid kan zijn in de werkelijkheid:

    Ananias zegt verbaasd tegen God:

                “Maar die Saulus… dat is toch een víjand! (Hand. 9:13).”

    En dan blijkt Paulus een toekomstige vriend te zijn!

    Uw ‘buurt Saulus’ kan morgen óók blijken een Paulus te zijn. Misschien hebt u daarin wel een ‘Ananias taak’.

     

    U… moet ú zich iets van het hiervoor geschrevene aantrekken? Nee, dat denk ik niet.

    -         Wat weerstand; dat hebt u wel te overwinnen… zelfs wanneer u tot ‘de engere doelgroep’ behoort.

    -         Dwarsheid; ach, dat zal nu niet zoveel voorkomen, ook al is ‘de ruimere doelgroep’ nogal veelomvattend.

    -         Haat; … komaan… nee, dat acht ik bij u niet mogelijk. U denkt al zolang met mij méé.

    -         Integendeel, ik zie alleen maar die liefde van u. Wanneer uw salaris komt, is uw eerste daad (Gen. 4:4): de kop eraf; een belangrijk deel, misschien wel een tiende (Mal. 3:8) voor het werk van God. Dit ook: ter éér van God (Mal. 3:10). Niet als een automatisme, niet krampachtig, maar bewust blij offerend (2 Cor. 9:7). Geen uitstel, dat tot afstel leidt. Sommigen schimpen (of praten schimpers na):

    “Daar hadden hele ameublementen voor kunnen worden gekocht. Maar nee hoor: ’t moet naar de zendelingen. Kunnen die nog weer langer lekker lui liggen zonnebaden bij d’r zwembaden…”.

    “U gaat dóór… u schrikt niet: heerlijk mens! U handelt zo om het feest van Jezus’ wederkomst nog grandiozer te maken. Wanneer alle vloerkleden-van-nu al verteerd zijn, zal er nóg gesproken worden (Matth. 26:13) van uw offer (Luc. 16:9), gebracht in de tijd, dat het nog tot resultaat kon leiden (Joh. 9:4). Ook al heet u Michiel of Marijke, ik zeg tóch:

          “Dank je Maria.”, ( Johannes 12 v 7).

     

    Maar: al is die haat niet bij ú… u zult haar wel tegenkomen. De tijden haasten naar de nieuwe, grote krachtmeting (Op. 19:19). De meningen spitsen zich toe (Op. 22:11). De ‘Maria’s’ en de ‘Judassen’, (Joh. 12 v 4) worden openbaar. De legers van de medestrijders (Op. 14:1) en de bestrijders (Op. 16:16) trekken zich samen. De liefde gaat komen, niet alleen voor Jezus, maar ook bij de gelovigen onderling. Ook de haat: niet alleen tegen Jezus, maar ook tegen ú. U bent zijn heerlijke werkstuk nú, zoals Lazarus tóen. Jezus heeft u toch uit de gééstelijke dood opgewekt (Col. 3:1).

     

    Word niet weggespoeld (Op. 12:15) door de grote gebeurtenissen, die in aantocht zijn. Tóen –in die laatste nacht- verlieten állen Jezus (Matth. 26:56). Nú verlaten vélen Hem (2 Th. 2:3). U niet. U hoort bij de overwinnaars, die Hem volgen (Op. 14:4). Voor u úit: de Generaal! Het geloof in Hem laat uw ogen strak gevestigd zijn op de heilrijkheid, die Hem als een mantel… als vleugels… als sjerpen… omringt (Op. 19:15).

    01-10-2010, 20:33 geschreven door Gerritse

    Reageer (3)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.2.3., eerste deel

    5.2.3. (eerste deel

    Er was veel haat tegen het geloof in Jezus

     

    -         De overpriesters beraadslaagden om ook Lazarus te doden, daar vele der Joden terwille van hém kwamen en… in Jézus geloofden (Joh. 12:10 en 11).

     

    Eerder vertelde ik, dat Jezus best gevaar wilde lopen, maar dan wél op zíjn tijd, wanneer het paste in zíjn plan.

    Nú wás doodvonnis in beginsel geveld (Joh. 11:50). Nu was het –naar aardse maatstaven- de tijd om ondergedoken te blijven in Efraïm (:54).

    -         Nu was het echter volgens zijn plannen de tijd voor het smerige, maar noodzakelijke werk.

    -         Nu was de tijd gekomen om verlorenen te redden door de beerput van hun aller zonden te rúimen.

    -         Nu was de tijd daar om de gierkelder als een afschuwelijke beker (Matth. 26:39,42) helemaal léég te drinken (Joh. 19:30).

    -         Nu was het de tijd om dat eerloze, vuile, maar onontkoombare werk te doen; om het te doen op de meest pijnlijke, ellendige, aanstootgevende (1 Cor. 1:23) en machteloze manier.

    -         Nu was het de tijd voor zoiets stóms als –vastgespijkerd aan een houten kruis- door wondkoorts tergend langzaam dood te gaan (1 Cor. 1:23).

    -         Nu was het de tijd om aan te tonen, dat wijsheid, verstand (:19), uitgekiende redenering, zelfs opzienbarende daden (:22) volkomen tekort schoten (:20); totaal ontoereikend waren, nu het erom ging, de échte milieuvervuiling aan te pakken.

    -         Nu was het de tijd om de verontreinigde en verontreinigende bodem onder soms rimpelloze oppervlakten van mensenlevens (Matth. 23:27) drastisch te saneren.

    -         Nu was het de tijd om te laten zien, dat hetgeen voor mensen verstandig lijkt, geen brug kan slaan naar God; dat echter, hetgeen voor mensen stijlloos lijkt, dat wél kan (1 Cor. 1:21).

     

    En nu het de tijd is, kómt Jezus ook; opvállend; midden in een grote feeststoet (Luc. 18:35), uitdagend nu juist naar de plaats van zijn grootste wonder, de opwekking van Lazarus (Joh. 12:1). Daar is een maaltijd, waaruit al weer héél uitdrukkelijk blijkt, hoeveel aanhang Hij krijgt (:2). Dat feestmaal is uitgerekend in het huis van ene Simon.

    Die is ook al weer een door de Jezus genezene (van melaatsheid) (Mark. 14:3).

    En dan gebeurt er wéér zoiets, dat meningen laat uitkristalliseren. Maria, de zuster van Lazarus, u weet wel: die stille diepdenkster (Luc. 10:42) neemt een kruik met heel kostbare olie –niets geen namaak of zo-. Zij breekt de hals (Mark. 14:3), zij giet die bijna halve liter onbetáálbaarheid over Jezus’ hoofd (Matt. 26:7); overdreven… over zijn vóeten: helemaal idioot. Ze maakt zelfs de haarwrong los… welke nette vrouw dóet dat nu… om die voeten af te drogen! Het hele huis is vol van de overdaad aan geur, die alleen maar in kleine hoeveelheden behoort vrij te komen (Joh. 12:3).

    Bij Judas –een van de discipelen nota bene- laat dit betoon van liefde de háát losbreken (:4):

          “Moet je zíen!!...”,

    barst hij los:

          “… een modaal jaarloon (Matth. 20:2)…”

    … (hebberige mensen schudden prijzen uit hun mouw, waarmee ik overigens niet wil zeggen, dat mensen, die prijzen uit hun mouw schudden, allemaal hebberig zijn)

    “… in eenmaal verspíld, terwijl de arme mensen er lang, lang plezier van hadden kunnen hebben…”(Joh. 12:5).

    -         ‘de armen’ zeg je, Judas… je zélf zul je bedoelen, díef die je bent! (:6).

    -         Overigens; de andere discipelen laten zich nog opstoken ook… (Matt. 26:8).

    Misschien grijpt Judas Maria’s arm wel beet. In ieder geval, Jezus zegt, zonder Judas te ontmaskeren (wat een zélfbeheersing) (Gal. 5:22):

    “Laat haar nu maar. Ze heeft Mij al gezalfd, vooruitlopend op mijn begrafenis. Het restje, dat nu nog in de kruik zit, zal te pas komen, wanneer mijn begrafenis werkelijk dáár is (Joh. 12:7).

     

    Eerst het een en dan het ander. Om de arme mensen zal het later altíjd kunnen gaan; dat is goed (Deut. 15:11)… Nu gaat het echter even alleen om Míj (Joh. 12:8).”

     

    Los van dit uitkristalliseren van oprechte liefde en intense haat in kleine kring, is er iets anders gaande. Jezus krijgt ook in grote kring de aandacht, de liefde én de haat, warvoor het nú de tijd is. Ze zwermen áán, de Joden, van alle kant. Ze zien Lazarus (:9). Dat is het laatste zetje, dat hun liefde nodig heeft. Ze geloven ín Jezus. Het is ook het laatste zetje, dat de haat van de overpriesters nodig heeft. Die belangstelling voor Jezus mág zich niet gaan verdiepen tot geloof ín Hem. Dan is het volk definitief voor hén verloren (12:19).

    En het reeds gevallen beginselbesluit krijgt nu een volstrekte graad van dringendheid. Het wachten is nu alleen nog maar op de verdere verzondiging van Judas; van dief tot verrader (13:21, 30) en tot hóógverrader (Luc. 22:48).

    En in die wachttijd verdiept en verbreedt de haat zich nog. Lazarus –in wiens opstanding Jezus’ macht en liefde op de meest geweldige wijze openbaar was geworden- moet er áán!

     

    Merkwaardig hè!...:

    -         Maria en de door de opwekking van Lazarus overtuigden breken door naar liefde en geloof in Jezus.

    -         De overpriesters en Judas breken door naar haat jegens en verraad ván Jezus.

    Hoe kán dat nu, zulke verschillende reacties. Om dat een heel klein beetje uit teleggen, even héél ver terug…:

    18-09-2010, 21:12 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.2.2.

    5.2.2.

    Er was veel dwarsheid ten opzichte van het geloof in Jezus

     

    -         (de Joden) zeiden tot Jezus:

    “Wat voor teken doet Gij dan, opdat wij mogen zíen en U gelóven… wat voor wérk doet Gij…?! (Joh. 6:30)

     

    Het zijn echt de slechtsten niet, die hier met Jezus in gesprek zijn. Er is een groot wonder gebeurd: het te eten geven van vijfduizend mannen, ongerekend de vrouwen en kinderen (6:10), zonder dat het voedsel er eigenlijk wás (:11).

    De grote groep, die dat meemaakte, is al geslonken tot een veel kleinere, die maar een páár bootjes nodig heeft (: 23) om Jezus achterna te reizen over een meer naar de plaats, war Hij misschien nú al wéér leuke dingen doet (:24).

    Echter, nadat ze Hem toch heus en eerbiedig hebben begroet (:25), komt er een –daarbij wat vreemd afstekend- hoekig antwoord:

    “Jullie bent in Mij geïnteresseerd vanwege dat bróód en die vís gisteren (26)…: tijdelijke zaken. Ik zag jullie zo graag ‘in’ voor eeuwige, blijvende ideeën. Werk nu eens in díe richting (27).”

    Beetje onverwachte reactie, maar toch: een bekende term: wérk. Goede werken van God verrichten… dát zal Jezus wel bedoelen:

          “Vertel eens: wat moeten we allemaal voor werken dóen?! (28).”

    En Jezus weer:

    “Geen werken… één werk… in Mij geloven, die heel in het bijzonder door God ben gezonden (29).”

    En dán komt onze tekst.

    …. Eerst zien en dán geloven. Eerst een écht teken; wel áárdig hoor, dat kunstje van gisteren. Maar kom dáár nu niet mee aandragen, alsjeblieft. Mozes voedde indertijd een miljoenenvolk veertig jaar met brood uit de hemel (31). Dat was toch heel andere koek dan twintigduizend luitjes zo eens één keer.

    Ach: ik láát het hier nu maar bij. Vroeger heb ik dit schriftgedeelte ook al eens besproken (4.7.1.). Ik heb toen hel andere dingen gezegd. Heel begrijpelijk. Teksten zijn als edelstenen. Ze lichten telkens weer anders op bij iedere nieuwe invalshoek.

    In déze gedachte heet die invalshoek: de dwarsigheid van toch niet bepaald slecht bedoelende gelovers áán Jezus, wanneer geloof ín Jezus wordt gevraagd.

    Die dwarsheid zit er al in, wanneer ze ijverig roepen: “Rabbi”; een hele mooie eretitel: “Hier zijn wij.”

    Jezus haalt die verborgen gedachte er uit met dat pittige:

    “Ja… inderdaad: daar zíjn jullie; om bróód, om iets stóffelijks. Maar vragen naar wat Ik gééstelijk te bieden heb: Ho maar.”

    Dan komt de dwarsheid al wat méér naar boven. Hij heeft het over wérk. O, Hij bedoelt een leven van brave, godzalige, goede werken. En, dan opeens: ja hoor, daar is de kribbige koppigheid onverbloemd:

    “Wij willen bést. Maar doe eerst maar eens iets, dat groter is dan Mozes’ prestatie van destijds. Daarbij vergeleken was zelfs dat van gisteren toch maar klungelwerk. “

     

    Die dwarsheid gaat dóórzetten en het eind is: een verdrietige afval van velen (66).

     

    Er is hier een duidelijk accentverschil met het vorige gegeven. Toen waren het goedbedoelende mensen, die nog heel wat bijsturing nodig hadden. Zij reageerden eerst wat teleurstellend, maar later is het allemaal nog wel góed gekomen.

    Hier betreft het verhaal de poging tot bijsturing van niet slécht bedoelende mensen. Ze beginnen leuk: met eerbewijzen en betoon van ijver. Geleidelijk aan echter, juist dóór de sturingsimpulsen, krijgt hun raket een heel onverwachte, vervelend verkeerde koers.

    Zie bij zo’n wildwegdraaiende redenering maar eens een koerscorrectie aan te brengen. ’t Kán lukken hoor, maar ’t blijft een karwei. Eerst de verkeerde richting en dat rondtollen neutraliseren, dán op rustige, goede koers leggen; nou nou, ga er maar áán staan.

     

    Eerst een tussenopmerking: het lijkt wat gek, wanneer ik op mensen uit die tijd vergelijkingen uit déze tijd toepas. Echter: zó gek is dat niet. Paulus leefde in een tijd van grote sportevenementen in arena’s. Hij laat mensen uit langgeleden jaren op de tribunes van zíjn eeuw zitten (Hebr. 12:1). Ik bevind mij dus in uitstekend gezelschap.

     

    Terug naar hier; en terug naar nú. En terug naar ú! Herkent u iets van dat dwarse ook in eigen instelling? U zit barstensvol goede wil op een warme zondagmorgen in een samenkomst. U bent dieper gemotiveerd geraakt door bijzondere dingen, die u met Jezus heeft meegemaakt. De oppervlakkig gemotiveerden hebben zich al uitgesorteerd. Zij surfen, zonnen of smikkelen bíj, óp of áán het strand.

    U overweegt:

          `Zou die meeslepende sfeer van de tentcampagne ook híer zijn?`

    Eerbiedig zingt u mee met een mooi lied… dat Jezus de koning is van uw hart.

    Aha, dat is dus de aanbiddingdienst, zoals ze dat hier noemen, wat nu net begint. Hé, iemand zégt iets, is dat nu profetie?

    “Mijn kinderen, Ik wil dat jullie wégkijken van allerlei aardse opwinding en héénkijken naar mijn hémelse acties.”

    Wacht eens, dat is afgesproken werk. In deze groepen zijn ze niet betrokken op het grote gebeuren; de kernbewapening. Dit is heel gewiekste indoctrinatie om niet naar de landelijke betoging te gaan.

    (Deze Bijbelstudie is al jaren geleden geschreven).

    Even later de spreker:

    “Eén richting maar geven aan ons denken; naar Jezus toe; vól worden van zijn alles overtreffende gedachtewereld.”

    Maar… maar dat is éénzijdigheid. Waar ben ik verzeild?! Men wil hier mijn veelzijdige belangstellingspatroon uitlogen tot blinde gehoorzaamheid: Befehl is Befehl.

    Ja zeg: waar ben ik terechtgekomen?! Wie is die Jezus eigenlijk helemaal? Gandhi veranderde de wereldgeschiedenis. Laat Jezus dat maar eens overtreffen.

    Toegegeven: die honderden, die gisteren naar voren stroomden, die vrouw, die zei dat ze genezen was… indrukwekkend hoor.

    Maar och, een weekje is dat wel vol te houden, maar zo’n Gandhi hè, een heel léven!

     

    Volgens mij duikelt uw raket stuurloos rond. Zo komt hij nooit in een zinvolle baan. Zo verbrandt hij een keer in de wrijving met allerlei tegenslag.

    De hele sfeer van de samenkomst wás zinvol. Want  die sfeer bracht de verkeerde elementen in uw programmering aan de dag.

    … Kwam u als een sympathisant naar binnen? Ging u er al half en half als een afvallige uit? Het is niet Jezus’ schuld. Zijn impulsen waren goed. Uw boordcomputer verhaspelde ze echter door allerlei kortsluitingen tot een bedroevend resultaat.

    In de ‘regelkamer’ roepen ‘ze’:

    “”Moet je nou zien, wat doet ie nú weer… kijk ‘m nu toch ‘spinnen’. Gebed mensen… gebéd! Eerst de koers althans horizontaal. En dán: dat onvoorspelbare getril er uit.”

    Dus: wees niet trots op uw dwarsigheid. Wees er integendeel voor op uw hoede. Waakzaamheid: ja. Onwillig tegensputteren: nee. Echt, wat die profetie en die spreker zeiden, is wáár. Dwarsheid ten opzichte van het geloof in Jezus moet wég, voor u zelfs maar kunt begínnen aan het wegwerken van de weerstand ertegen.

     

    09-09-2010, 21:33 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.2.1., tweede deel.

    5.2.1. , tweede deel

     

    O ja, nóg even een voorbeeld van het andere denken van Jezus; het past niet precies hier, maar het is toch te interessant om te laten lopen, nu het mij even te binnen valt.

    “Een eend moet je schieten in de ópvlucht”, is een jagersuitdrukking. Zo is het ook met ideeën. Déze teksten wiekten in mijn herinnering op;

     

    -         (Jezus) zei tot (zijn discipelen):

    “Toen Ik u uitzond zonder beurs of reiszak of sandalen, hebt gij toen aan íets gebrek gehad?”

          Zij zeiden:

                “Aan niets!”

          Hij zei tot hen:

    “Maar nú… wie een beurs heeft, hij neme die, zo ook een reiszak, en wie er geen heeft, hij verkope zijn mantel en kope een zwáárd.”

          Zij zeiden:

                “Here, zie … hier zijn twéé zwaarden.”

          Hij zei tot hen:

                “Het is voldoende.”

                                                                           (Lucas 22:35, 36, 38)

     

    Ook hier zie ik weer diezelfde weerstand. In de tijd van Jezus’ opgang, moesten, nu ja, mochten de discipelen voor Hem op pad zonder veel heisa van geld, voorbereiding of uitrusting. Dat was eigenlijk (onder andere) een tegenwicht, omdat overigens door de enorme goodwill alles zo prima liep.

    Er zal zeker onbegrip zijn geweest. Zij zullen vast wel tegengesproken hebben, zo van:

          “Moet dat nou?!”

    Anders had Jezus nú niet gezegd:

          “Het hééft je toch aan niets ontbroken!?”

    Nu, in de tijd van Jezus’ neergang (37) moeten de discipelen op pad mét alle voorbereidende maatregelen betreffende geld, toebereiding en uitrusting. Nu is er wéér wanbegrip. Hij spreekt over het nodig zijn van geestelijke zwaarden. Zij komen aan met stoffelijke dito. Geen wonder, dat Jezus wat mistroostig zegt:

          “Och, laat maar.”

    In beide gevallen stribbelt het geloof áán Jezus tegen, wanneer het geloof ín Jezus een, zo op het oog, wat vreemde tactiek aangeeft.

     

    Dit gebeuren kan naar de tijd van nú worden doorvertaald. Enkele tientallen jaren geleden maakten de volgelingen van Jezus zich in een soort ‘triomfalisme’ wel eens erg breed tegenover ‘de domme heidenen’. Ze wisten maar heel best van hun eigen stoffelijke rijkdom en de mogelijkheden van hun achterland. Ze mochten ook vooral geen gebrek hebben aan welke technische apparatuur dan ook. Dat had ook wel eens wat mínder gekund. In die tijden van voorspoed was er mogelijk wel eens te weinig tegenwicht in de vorm van een bewust wat kwetsbare opstelling. Niet voldoende gaf men de andere gelegenheid, iets terug te doen. Meer in het algemeen: er was wel eens wat over-het-paard-getildheid. Nederigheid bij succes kan zo verkwikkend zijn en aangenaam overkomen. Het zij zo: er is toch wel wat groots verricht. Maar enige weerstand tegen een geestelijke aanpak, tegen echt geloof in Jezus: die wás er.

    Nú is de beeldvorming van Jezus én van Gods volk behoorlijk in de vernieling (37).

     

    Een voorbeeld: populaire schrijvers met een kerkelijk verleden en een onkerkelijk heden schetsen hun jeugdherinneringen. De Christenen worden in deze schrijfsels aan de buitenwacht voorgesteld als:

    -         Devote dieven, zélf zondigende zielknijpers.

    -         Liefdeloze lasteraars, bekrompen zieltjes.

    Ik wil aannemen, dat het niet allemaal zo kwaad bedoeld is, maar de gevolgen zijn er niet minder vernietigend om:

    -         Zoals een Amerikaan – onder de invloed van domme voorlichting- zegt:

                “Oh… Holland… tulips, mills, wooden shoes.”

    -         Zoals Hollanders –vergiftigd door kwaadaardige Belgenmoppen- ten onrechte gnuiven over hun zuiderburen.

    -         Zo worden velen door deze boeken zó gehersenspoeld, dat ze rampzalig abusievelijk gaan denken:

    “Aha, een Christen: een achtergebleven stakker… een gluiperige oplichter… een gemene stiekemerd.”

    In déze tijd, met deze aanzwellende tegenwind, zijn de volgelingen van Jezus wel eens ál te bescheiden.

    Jezus zegt echter:

    “Juist nú offeren, zodat de boodschap juist nú kan worden gebracht; goed plannen, zodat krachtverlies wordt voorkomen; niet in je schulp kruipen: het zwaard van de Geest in je knuist.”

    Ook nú komen mensen wel eens aandraven met schijn Geestelijke zwaarden: bevrijdingstheologie, antidiscriminatie.

    Ook nú echter klinke de boodschap:

          “Och, laat maar, wel aardige bij- maar géén hoofdzaakzwaarden.”

    Ook in dat aanslepen van nepwapens treedt verkeerd begrip van het geloof áán Jezus aan de dag: onvolledig inzicht in de doelstellingen van het geloof ín Jezus. Dat dient nog te veranderen.

     

    Tenslotte: als u tijden van opgang beleeft, u hebt ‘succes’ met uw geloofswerkzaamheden: bescheiden blijven.

    Als u tijden van néérgang beleeft, geen hond kijkt naar u en uw geloofservaringen om: dapper blijven.

    Dat stuit in beide gevallen op weerstand bij u. Geloof áán Jezus zou precies andersom reageren. Maar we zijn ook op weg naar het geloof ín Jezus.

     

    01-09-2010, 21:22 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.2...5.2.1., eerste deel

    5.2.

    Hoofdgedachte:

    Geloof in Jezus: het was er al in het verleden.

     

    Gedachten:

    -

    Er was veel weerstand tegen het geloof in Jezus

    5.2.1.

    -

    …………… en veel dwarsheid

    5.2.2.

    -

    …………… en veel haat

    5.2.3.

    -

    …………… en veel terreur

    5.2.4.

    -

    Maar de profetieën drongen erheen

    5.2.5.

    -

    …………… en Jezus’ optreden

    5.2.6.

    -

    …………… én zijn wonderen

    5.2.7.

    -

    Sommige mensen durfden er niet voor uit te komen

    5.2.8.

    -

    …………… maar andere best

    5.2.9.

     

     

    5.2.1. ( eerste deel)

    Bij Jezus’ tijdgenoten was er veel weerstand tegen het geloof in Hem

     

    -         Zelfs Jezus’ broederen geloofden niet in Hem (Joh. 7:5).

     

    Je zult toch maar zó’n broer hebben:

    -         Die zó opzienbarend optreedt in de tempel (2:13-35).

    -         Die zo’n gelukkig makende macht heeft, alleen al met zijn wóórd (5:1-18)

    -         … zélfs op afstand (4:46-54).

    -         Die op onbegrijpelijke wijze voedsel verstrekt (6:1-15).

    -         Die zulke onmogelijke dingen doet als… op wáter lopen (6:16-20).

    En dan, de anticlimax: die broer komt híer, bij jóu schuilen, omdat Hij bang lijkt te zijn voor hén dáár (7:1)…

    Níets snappen zij ervan. Het roept zulke weerstanden bij hen op. Wanneer de gelegenheid er zó bij uitstek is om grote mensenmassa’s te bereiken (:2), zeggen zij:

    “Man!!… stel je toch niet zo áán! Met je wonderen loop je in de kijkert en tegelijk zit je híer ondergedoken (:4). Verwen de mensen nu eens, die iets van je verwachten (:3).

    Hier in Galilea; je hebt het toch zélf gezien… dat ze in Nazareth niets van je moeten hebben (Mark. 6:1-6). Half oktober begint de feestweek weer. Hier –in deze negorij- zijn ze je niet welgezind. Bovendien loopt alles hier dadelijk –met de ‘loofhutten’- léég. In Jeruzalem, dáár gebeurt het. Alle gekweekte goodwill gaat hier –in deze achterafstreek -  verloren. Bouw hem dáár weer op.

    Je hébt iets bijzonders; dát staat als een paal boven water. Je bent het aan je familie…  aan jóuw carrière… aan de ónze… verplicht.”

    Jezus geeft als antwoord:

    “Gaan jullie maar met de grote groep mee. Júllie lopen in Jeruzalem geen gevaar (:6). Ik wel. Ik doorzie mijn vijanden daarginds. Daarom krijg Ik gegarandeerd moeilijkheden, wanneer Ik opval (:7). Als Ik ga, dan ga Ik later… in de stilte… waarin Ik de moeilijkheden minder tot Mij trek (:10).

    In mijn planning past het niet, om nú gevaar te lopen (:9). Daarom blijf Ik nog even thuis (:9). Later, wanneer het wél in mijn planning past… dán treed Ik dat gevaar dapper tegemoet. Dán ga Ik ook niet uit de weg (Joh. 12:14, 15)… dán niet… nú wel. De omstandigheden heersen niet over Mij… Ik heers over de omstandigheden. Och, jullie begrijpen dat nog niet. Jullie geloven wel áán Mij, maar niet ín Mij (:5)”.

     

    Tussen haakjes, het is met die broers later best in orde gekomen. Twee van hen, Jacobus en Judas, hebben zelfs ieder een boek van de bijbel geschreven. En de andere twee (Matt. 13:55) zullen –naar ik aanneem- toch ook wel goed zijn terechtgekomen. Maar die latere ontwikkeling kwam er in ieder geval nú nog niet uit.

     

    Wat een weerstand wekte die overgang. Wat wás het moeilijk om af te komen van de aardse idee:

    -         Die Jezus, waaraan ik toch wél geloof, moest eens dít doen of dát. Zoals Hij het nú doet, ach, dat wordt toch niéts. Dat ziet toch een kind. Ik zal Hem eens even een tip geven (Jes. 40:13, 14).

    Wat is het ook móeilijk om binnen te komen in de hemelse idee:

    -         Jezus, in Wie ik geloof, Híj weet het. Ik bréék met de instelling van ‘de zaak niet helemaal te vertrouwen’. Ik lóóp niet druk wijzerig voor Hem uit, maar –zijn hand vasthoudend- stil vertrouwend achter Hem aan (Ps. 131:2).

     

    Zoals het wás, zo is het nóg. Er is een reuzenweerstand om van het vrijblijvend geloof áán Jezus áf te komen. Dat ‘nog zo’n beetje spelevaren’ blijkt uit:

    -         Onbegrip, gauw zeggen bijvoorbeeld:

    “Ik begrijp God niet. Hij is toch almachtig. Waarom doet Híj dan niet, wat ík op dit ogenblik logisch vind.”

    -         Ongeduld:

    “Als God mij nu niet gauw verhoort, dan hóeft het voor mij al niet meer, dan zoek ik het wel alléén uit, dan ga ik zónder Hem op pad.”

    Die eerste weerstand hè; dat is de zwaarste. Het u wel eens geprobeerd, een zware kar vanuit stilstand op gang te krijgen. Goeie, goeiemorgen, wanneer hij eenmaal loopt, dan gaat het allemaal wat gemakkelijker.

    -         Wanneer u eenmaal hebt overgeschakeld van vrijblijvend ‘de kat uit de boom kijken’ naar ‘vertrouwen’, ook al is er dan geen vrijblijvendheid meer.

    -         Wanneer u niet meer Jezus volgt, alléén maar voor zover zijn plannen sporen met de uwe, maar: úw treden richt naar zíjn spoor (Ps. 17:5).

    dán komt er:

    -         Begrip; u gaat zeggen:

    “Ik snap al veel, uw almacht blijkt uit uw hogere logica. Ik zie nú in, dat U toen en toen beslist niet ‘kón’ doen, wat ik zo graag wilde. Het zou mijn vernieling hebben betekend. Nóg begrijp ik niet alles. Maar, dat komt… dat kómt! (1 Cor. 13:12).”

    -         Geduld:

    “Heer, ik laat uw hand niet los; beter nú even raadsels, met dadelijk uw goede oplossingen (zelfde tekst), dan nu een schijnoplossing en dadelijk verwarring (Jes. 22:5).”

     

    21-08-2010, 21:01 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.1.9., tweede deel

    Tweede deel

    En nu stond daar die nieuwe prediker –Paulus- in hun midden. Ze hadden wat gepraat. Nu keek de nieuweling rond, vriendelijk (1 Thess. 2:7), behulpzaam (Philipp. 4:3), bereidwillig (1 Petr. 5:2), zorgzaam koesterend (1 Thess. 2:7), maar ook zo scherp oplettend (Hand. 13:9). En opeens was daar de vraag:

    “Jullie komen tekort; jullie missen iets; er zit geen élan in jullie…

    Hebben jullie de Heilige Geest wel ontvangen, toen je tot geloof kwam?!”

    Namens hen allen had Yoon het uitgeroepen:

    “Dat is het nu nét! Wij verlangen wel naar geest en vuur… Maar de Heilige Geest: nooit van gehoord.”

    En Paulus weer:

    “Jullie zijn gelovigen; dat is het punt niet. Maar ‘tot geloof komen’ gaat samen met ‘zich laten dopen’. Ik zie bij dat ‘dopen in water’ ook altijd ‘de doop in de Heilige Geest’. Hoe ging dat dopen nu bij júllie toe?”

    Salmon had alles verteld van de doop, die aan hen was bediend volgens de leer van Johannes.

    En Paulus, er ging hem kennelijk een licht op, riep:

    “O, nu snáp ik het! Johannes zag de bekéring: heel goed. Jezus echter, die ná hem kwam, vertelde van beproeving en van kracht; van vuur en geest. Zó wordt namens Hém gedoopt. Mensen, die op deze manier zijn gedoopt, die gekomen zijn tot geloof ín Hem, ervaren tegenslagen als iets, dat erbij hoort (1 Petr. 4:12). En zij zijn door Gods Geest tegen die situaties bestand. Ze groeien er bovenuit. Ze worden niet alleen leeg van het vúile, maar vol met het schóne.

     

    Dan dit nog: Johannes was de aankondiger van de Messias. De doop volgens zíjn raad was heerlijk, maar: voorlopig. De doop in de naam van Jezus is blijvend en heerlijker.”

     

    Wát een golf van vreugde was er over hen heengegaan. Ze kenden ‘het diepe geheim’, daardoor waren ze nu in staat, ‘het diepste geheim te kennen’.

    -         Deze doop zou hen vol maken van Gods Geest, waarover vroeger zoveel onbegrepens was gezegd (Jes. 32:15).

    -         Deze doop zou hun in elke strijd, die komen ging, overwinning geven.

    -         Deze doop zou hen van binnen nieuw maken. Geen lapwerk aan wat oud was.

    -         Deze doop zou hen scherper laten zien bij nieuw licht. Met het stilstaan was het afgelopen. Vooruitgang werd van nu aan het wachtwoord.

    Aarzeling viel niet te verontschuldigen. Zonder enige tegenspraak lieten zij zich allemaal dopen in de naam van Jezus. Paulus legde hun de handen op… en tóen!...

    … de vreugdeberg van ‘het laatste geheim’ had geen top!... er was altijd méér!:

    -         spreken in een raadselachtige, onbegrijpelijke taal (1 Cor. 14:2);

    -         daardoor zó uitrusten van binnen, zó ontspannen worden, zó je verstand even heerlijk laten uitblazen, zó opgebouwd worden (1 Cor. 14:4) in je geloof (Judas 20);

    -         zó het idee hebben, dat de wonderbare Geest van God met je meedeed (Rom. 8:26, 27).

     

    Jacco had het allemaal intens meebeleefd. Daarna evenwel had hij het uitgeschreeuwd van nog méér verrukking:

          “Ik zie iets”, (Joel 2:28),

    had hij geroepen…

    “… iets als een vlag… een banier, die weggezet wordt… en iets als een veel prachtiger vaandel… wij nemen dat nieuwe… wij met ons twaalven… een nieuwe kans voor ons, kinderen van Abraham. Dít wilde Abraham eigenlijk zeggen. Dat van zonet: het hoort erbij (Mark. 16:15-18); het stond ook allemaal al in het ‘goede boek’ (Jes. 28:11).

    Dit is Abrahams échte erfenis!”

     

    En Paulus had daar maar gestáán… en telkens herzegd:

          “Er is geen grotere blijdschap, dan zoiets mee te maken” (3 Joh. :4).

     

    Eerst even wat vragen:

    -         Waren die Jacco en zijn kornuiten eigenlijk wel Joden?! Het stáát er in ieder geval niet.

    Paulus ging in een nieuwe stad eerst altijd op zoek naar zijn volksgenoten. Heel de sfeer van deze en volgende teksten versterkt de indruk, dat het ook híer zo zal zijn geweest.

    -         In het verhaal staat toch veel meer dan in de tekst!

                Het is ook een verháál… en: zoveel méér? … ik dacht, dat het wel ging.

     

    Tot zover deze tussenvoeging. U, die dit leest, bent u ook niet een beetje als Jacco?!:

    -         rondgezworven, blik verruimd

    -         niet doods-star gebleven bij ‘het geloof der vaderen.

    Nee, soepel en vol leven in een bestaande overtuiging versterkt: dit inzicht, het geloof in God en Jezus, munt uit boven álles (Hoogl. 5:9,10).

    Schijnzekerheden:

    -         in onze kerk komen zulke nétte mensen

    -         iedereen leest ónze theologen

    -         maatschappelijk worden wij zó erkend

    … prijsgegeven.

    Het diepere gevonden; op zoek naar het diepste.

    U hebt al gezien, dat een ‘uiterlijk keurig leven’ niet het wézen van de zaak is. Uw ínnerlijk hebt u naar God toegekeerd.

    Dappere zoeker!: u gaat nog méér vinden (Matth. 7:7). Even nog een paar puntjes goed doorhebben; (bekering is niet het láátste woord):

    -         om stand te houden bij tegenspoed;

    -         om ‘nieuw’ te worden in plaats van ‘aardig opgelapt’;

    -         om blijvend iets hemels geestelijks te beleven.

     

    Het diepste komt eraan; en het is eindeloos, zoals Gods Geest eindeloos is.

    U staat midden in grote ontwikkelingen. U ziet misschien nog onscherp, wat er allemaal aan de hand is (Luc. 10:23). Bid, dat het licht u nóg meer opgaat. U loopt al goed: de berg van Gods heerlijkheid óp. Laten uw voeten steeds vooruitgaan. Stilstand betekent achteruitgang. Niets is daarbij een excuus, zelfs ouderdom niet.

    Gooi de laatste restjes van:

    -         het wel gelóven

    -         het wel ergens áán of in geloven

    -         het ‘aan’ God geloven

    wég…!

    Uw innerlijk bleef er koud, stroef en hard onder. Door het geloof in God en in Jezus wordt dat innerlijk warm… en soepel… en zacht.

    11-08-2010, 21:50 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.1.9., eerste deel

    5.1.9.

     

    HOE ABRAHAMS NAKOMELINGEN NIEUWE KANSEN KREGEN

     

    -         Paulus kwam te Efeze en vond daar enige discipelen. En hij zeide tot hen:

                “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt?”

          Doch zij zieden tot hem:

                “Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest ís!”

          En hij zeide tot hen:

                “Waarin zijt gij dan gedoopt?!”

          En zij zeiden:

                “In de doop van Johannes…”

          Maar Paulus zei:

    “Johannes doopte een doop van bekéring en zei tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die ná hem kwam, dat is: Jezus!!”

    ………

    En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen en zij spraken in tongen en profeteerden. (Hand. 19:1-4).

     

    Wij hebben in het kader van deze hoofdgedachte nu de volgende gedachten de revue laten passeren:

     

    -         Ooit eens, in een ver… vér verleden leefde er iemand –Abraham- die een groots beginsel herontdekte: er was iets kil steriels, dat alle mensen wel hadden: geloof áán God. Echter: ver daarbóven was er iets, dat wárm was en vruchtbaar: geloof ín God (5:11).

    Abraham was een rijk man; hij liet in de natuurlijke wereld een grote erfenis achter. Veel gróter echter was zijn gééstelijke nalatenschap. (5.1.2.).

    -         Zijn natuurlijke erfgenamen léken even ook gerechtigd te worden tot die gééstelijke erfenis (5.1.3.).

    -         Bij een –overigens wel zwáre- proef kwamen hun papieren slecht te staan (5.1.4.).

    -         Die ene mislukking bleek niet op-zichzelf-staand. Hij kwam voort uit een verkeerde instelling (5.1.5.).

    -         Die verkeerde instelling leek er op te wijzen, dat Abrahams nazaten het gewoonweg niet hádden; dat zij niets met zijn geestelijke erfenis kónden (5.1.6.).

    -         Verrassend was, dat lieden, die nergens uitdrukkelijk in het testament van Abraham vermeld stonden, soms een begin van recht leken te hebben op het geestelijk deel van zijn erfenis (5.1.7.).

    -         In de afhandeling van Abrahams geestelijke nalatenschap kwam schot, toen Jezus Christus als executeur-testamentair aantrad. Als zodanig regelde Hij de nog onverdeelde boedel. Tegelijk bleek, dat Hijzelf de erfenis wás. Maar tjonge; er waren toch niet véél rechthebbenden (5.1.8.).

     

    Nu beginnen wij aan de laatste gedachte:

    -         niet veel… niet véél!!... in Efeze in één klap: twáálf! (5.1.9.).

    -         Later –in volgende hoofdgedachten- werken wij dan het al even aangestipte verschijnsel uit,dat in andere volken toch ook muziek zat (5.1.7.).

     

    Toen Jacco zich met zijn handel in Efeze vestigde, had hij al een lange omzwerving achter de rug. Maar soms overlegde hij wel eens met zichzelf, dat zijn rondreis door Klein-Azië nog niets was, vergeleken met de zoektocht van zijn ideeën. Vroeger –temidden van zijn volksgenoten in en om Jeruzalem- had het allemaal zo eenvoudig geleken. Nadat hij echter de wijde wereld in was gereisd, had hij kennis gemaakt met een stortvloed van gedachten. Die hadden zijn wereldbeeld veel meer ingewikkeld gemaakt.

    Eén inzicht was overeind gebleven… ja: versterkt. De goddienst van de Joden: één God (Deut. 6:4) was ver te verkiezen boven het veelgodendom van andere volken. Iets anders evenwel was op de tocht komen te staan, de idee:

    -         dat je er al een béétje was, als je kon zeggen, dat je van Abraham afstamde;

    -         dat je er helemáál was, wanneer je alle wetten hield, die in de vijf boeken van Mozes stonden vermeld.

    Het waren prachtige wetten; maar wat wás: die weten houden??

    Altijd al was er een onrust bij hem geweest: hij had voortdurend het idee gehad, dat die wetten ergens een gehéim verborgen hielden. Hij moest dat geheim kennen om aan die wetten te kunnen gehoorzamen en zó echt gelukkig en veilig te zijn. Hij kende het geheim echter niet!

    Toen hij nog in Israël was, zei de rabbi heel beslist, bij een vraag zijnerzijds:

    “Er is geen dieper geheim. Wij hebben er in vele eeuwen alle geheimen uitgehaald, die er –ontegenzeggelijk- in zaten. Maak je toch niet zo drúk over je eeuwig heil. Daar zorgen wij wel voor!”

    Dat had hem –zo’n beetje- gerustgesteld. Maar hier in de ‘verstrooiing’ waren de priesters heel dun gezaaid. De onrust was teruggekomen.

     

    In Efeze echter was alles anders geworden. Een rondreizend prediker had zulke heerlijke dingen gezegd. Zie je wel!: er wás een dieper geheim. Hij –Jacco- en elf andere Joodse zoekers met diezelfde onrust hadden verlicht adem gehaald.

    Dát was het dus. En thuis had ene ‘Johannes de Doper’ het aan het licht gebracht. Het ging met name niet om de besnijdenis –iets uiterlijks- maar om een verandering van gedachten. Er moest niet een stukje ‘gemakkelijk te verontreinigen huid’ van je mannelijkheid worden afgesneden. Neen, er moest iets worden weggedaan uit je dénken: een gerichtheid ‘alleen maar op de dingen van elke dag’. Door die opstelling konden lelijke gedachten bij je binnenkomen. Het wegdoen van die verkeerde gesteldheid was de éigenlijke bedoeling van de wet van Mozes. En iedereen had altijd maar zitten dubben over die lichámelijke ingreep.

    Als je met je gezicht naar God toe ging staan… je ómkeerde… je bekéérde… was dát een ‘besnijdenis van je hárt’. Als je God in het oog hield, spoelde een rivier van goedheid het vuil van je weg.

    Die prediker was weer vertrokken. Voor hij wegging, hadden zij zich allemaal laten dopen. O… die vréde!

    En tóch: het was niet het diepste geheim. Er moest nóg meer zijn. Een van hun groep –Danel- had het zo nauwkeurig gezegd:

    “Johannes de Doper had het over iemand ná hem, die zou dopen met geest en vuur (Matth. 3:11).

    Ik kom nóg tekort, ik mís iets… maar wát! Geest? … Vuur? … Wat heb ik mij daarbij vóór te stellen?”

     

    “Het állerbeste moet ook voor óns nog verborgen zijn”,

    had Joshua aangevuld:

    “ In de geschriften staat iets van: een nieuw hart (Ef. 11:19); een nieuw innerlijk.”

    Dat is toch iets ánders dan een karakter, waar iets lelijks is uitgehaald. Zoals het daar staat, is het niet eens, dat er iets moois in je hart is bínnengebracht; nee, je nieuwe hart is mooi.”

     

    “En Mozes zélf zegt…”,

    wist Dawid:

    “Ik wilde wel, dat Gods Geest op alle mensen kwam (Num. 11:29)… dat is toch óók meer dan wij nú weten!”

     

    “En vuur”,

    had hij –Jacco- bijgedragen:

    “Na onze doop zijn er nóg tegenslagen. Ik vind ze zinloos. Maar: tegenslagen, die ergens toe dienen (Rom. 8:28) en die je áánkunt (1 Cor. 10:13)… dat zou louterend vuur kunnen zijn.”

     

    02-08-2010, 21:12 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.1.8.

    5.1.8.

    HOE ABRAHAMS NAKOMELINGEN ZICH SOMS IN DE KAART LIETEN KIJKEN

     

    -         Indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want híj heeft van Míj geschreven (Joh. 5:46).

     

     

    Altijd was Jezus er op uit, om de Joden –zijn eigen volk- wakker te schudden. Hun taak hadden zij vervuld; zij hadden het leefmilieu in stand gehouden, dat nodig was als platform en decor voor zijn optreden. In de ruime zin van het woord hadden zij –zou men kunnen zeggen- zijn geboorte mogelijk gemaakt. Het vaandel, dat zij –als commandogroep-met-bijzondere-opdracht, (special task force)-, mét zich voerden, hadden zij van geslacht op geslacht overgedragen. Deze banier hadden zij ingeleverd na volbrachte opdracht. Hij gunde ze zó, dat zij het nieuwe veldteken zouden óppakken. Hij wenste zó vurig, dat zij in het kader van ‘de lange mars’ op stap zouden gaan voor de nieuwe etappe. Als vlag, nú boven hen wapperend: geloof in Jezus. Dat zou voor hen –Mozes-gelovigen- immers een logische stap zijn. Zij bestudeerden Mozes’ geschriften intens. Het eeuwige leven was erin verborgen, dat wísten zij (Ps. 119:142). Dat wás ook zo; alleen zó verborgen, dat het hun tot dusver ontgaan was. Hoewel er in die boeken niet uitdrukkelijk over Jezus gesproken werd, wás Hij er de kern van. Wat zou het fijn zijn, als ze dat ontdekten.

     

    Neem nu eens –als voorbeeld van dat pogen- één bepaald voorval: de gebeurtenis, bij ons bekend geworden als: de tempelreiniging. Eigenlijk niet zo’n haarscherpe omschrijving. In letterlijke zin wérd de tempel niet eens ontheiligd. Alle drukte was immers alleen maar op het voorplein geconcentreerd.

    Maar toen Jezus dat gewiemel (Mark 11:15) zag, heeft Hem dat –afgaande op zijn woordkeus- zeker een vroegere situatie te binnen gebracht. Hij zal gedacht hebben aan Jeremia, die zo geweldig kon opspelen. Die man ging me toch tekéér tegen de mensen, die niet vroegen:

                “Hoe kan ik God dienen”,

    maar:

                “Hoe kan ik aan God verdienen”.

     Jeremia zei ook al:

    “Van Gods huis, van de dienst aan Hem, maken jullie een rovershol, een gangsterafspraak, (Mark. 11:17; Jeremia 7:11)”.

    Omdat Jezus in het waken over de eerlijkheid in het geloof nog feller is dan Jeremia, gooit Hij al die wisseltafels om...enz...Die toegewijdheid aan Gods zaak zet Hem immers bij de voortduur in vuur en vlam (Joh. 2:17).

    Ik denk ook wel, dat de afstándelijkheid Hem geërgerd heeft. Al dat gewissel van geld, (ook buitenlands geld maak ik op uit Jezus’ woorden)-: de tempel was er toch voor álle volken, (Mark. 11:17).

    ...Gods hart ging uit naar álle mensen, God had zojuist ‘de grote brug’ aangelegd; Hij wilde nog méér bruggen bouwen.

    Hier was naast oneerlijkheid ook apartheid. Wij begrijpen nú Jezus’ drijfveren misschien niet zo best meer. Het gewone volk tóen begreep de bedoeling heel goed...tot heil van dat volk (Joh 2:17). Het kader begreep de gedachte al even duidelijk...tot ónheil van dat kader

    (Mark. 11:18).

     

    Sommige Joden kwamen tot een voorlopige bekering. Om een modern beeld te gebruiken: zo’n optreden als daar op het tempelplein was als de grote, eerste explosie bij het lanceren van een raket. Ze werden heel globaal op koers gelegd. Later zouden verdere koerscorrecties komen… steeds verfijnder. Dan zou blijken, of hun apparatuur hoogwaardig genoeg was om zelfs de zachtste aanwijzing, de zwakste impuls te vertalen tot haarscherpe gerichtheid op het doel: gelóóf en léven in Jezus.

    Er waren er echter ook, voor wie dergelijke grote gebeurtenissen een faliekant andere uitwerking hadden. Hún raket boorde zich de grónd in. Hun oneerlijkheid en ijdelheid legden hen ruwweg op tegengesteld bestek. Van nu aan koersten zij steeds gerichter op een ánder doel af: de dóód voor Jezus (Joh. 5:18). En dit, terwijl zij bewéérden, in Mozes te geloven. Hun bevrijder van lang geleden vereerden zij; hun Bevrijder van nú verguisden zij.

     

    Jezus zegt in deze tekst –in een later onderhoud-:

                “Als je niet in Mij gelooft, heb je ook nooit werkelijk in Mozes geloofd.”

    De werkelijke gelovers in Mozes zijn hieraan te herkennen, dat zij het nieuwe veldteken aannemen uit de hand van de nieuwe, blijvende Opperbevelhebber.

    Op het oude veldteken, aan hen aangereikt door de vroegere, voorlopige opperbevelhebber, stond al een pracht van een kernuitspraak, die in zijn doorwerking hun iets unieks gaf:

                “Hoor Israël: de HERE uw God is één (Deut. 6:4).”

    Maar op dit veldteken stond een heerlijk vervolg: geloof in de ware Bevrijder. Deze kernspreuk daarbij:

    “Wij eren Jezus (Joh. 5:22, 23) en erkennen Hem als Levenbrenger (26), als Rechter, als de door God gezonden ‘Boeienslaker’(36).”

     

    Och, och; wat lieten deze geharde Mozes-vereerders zich in de kaart kijken:

    -         Nooit hadden zij wérkelijk Gods stem gehoord, zijn werk gezien, zijn boodschappen begrepen. Dat bleek immers, nu zij Jezus niet herkenden. En toch is Hij het middelpunt van wat God ooit zei, toonde of liet opschrijven (39).

    -         Zij wilden iedereen, die een leuk, eigen verzinsel bracht, welwillend aanhoren…

    (een halve eeuw later kwam er zo iemand, ene Bar Kochba. Zeer velen liepen hem na… de vernieling in).

          Maar Hem, die sprak namens God, aanvaardden zij niet (43).

    -         Ze waren altijd druk bezig om elkaar te eren en door elkaar geëerd te worden. Zij namen echter niet de kans waar om goodwill bij God te kweken, door zijn Gezant te aanvaarden (44).

    -         Zij leunden tegen een muur van zelfrespect; volgelingen van Mozes; wie doet ons wat! Die muur zou een afgrond worden, waarin zij weg tuimelden (45). Want, zij handelden wel naar de létter, maar niet naar de géést van wat Mozes altijd had geleerd (2 Cor. 3:6).

    Jammer, altijd gedacht tot de mensen van het centrum te behoren. En dan opeens blijkt iets heel anders: je behoort tot de mensen van de buitenste duisternis.

     

    Mensen:

    -         Ook tegenwoordig gaat het om de raketten, die gelukken.

    -         De raketten, die mislukken: men léért er althans uit, als het goed is.

    U wilt allemaal horen bij de boom, die blijft; niet bij het snoeisel, dat wegrot (Joh. 15:5,6).

    Wat kunnen wij –met ‘blijven’ als ons doel- uit het hiervoorstaande nu als gevolgtrekking maken.

     

    Daartoe eerst nog even het eerder vermelde verkort op een rijtje:

    Jezus was zijn volksgenoten welgezind.

    Goed werk uit het verléden was misschien wel enige reden om ze een goede kans te geven voor de tóekomst. Dan moesten zij het echter kunnen velen, dat zij in de kaart werden gekeken. Dat is –met Jezus in het spel- nu eenmaal niet te voorkomen. Hij speelt niet vals. Maar Hij wéét het gewoon. Hij legde achtereenvolgens diverse feilen in hun ‘in God geloven’ bloot:

    -         Oneerlijkheid.

    -         Afstandelijkheid.

    -         Niet willen eren en erkennen van Jezus als Gods speciale, gevolmachtigde Afgezant, zijn laatste Argument (Matth. 21:37).

    -         Doofheid, blindheid, wanbegrip.

    -         Onwil om over te stappen van aards naar hemels denken.

    -         Onwil om aardse eer in te ruilen voor hemelse eer.

    -         Zelfverzonnen zekerheden.

    Let wel: Hij klaagde hen niet aan (Joh. 5:45). Hij bracht alleen een taxatierapport uit. Wanneer ze “ja” zeiden tegen Hem, zeiden ze “ja” tegen vernieuwing en tegen reiniging (Lev. 14:41, 42). Het deed er dan niet toe, dat het rapport heel alarmerend was.

    Zeiden ze echter “neen”, dan zou de melaatsheid van de zonde uiteindelijk hun levenshuis vernietigen (Lev. 14:45).

    Sommigen zéiden “ja”, anderen “neen”.

     

    U, die dit leest, hoever u ook bent… of u harde impulsen nodig hebt of zachte; ligt u nog op koers?! Of, met een ander voorbeeld: hebt u een goed spel in de hand of zit u te bluffen met een stel boterzachte kaarten.

    Even heel cru: ik kan me voorstellen, dat u tot dusver echt wel uw best gedaan hebt voor God, net zoals die Mozes-gelovigen, dat kader van toen. Een niet onaardig vaandel… wat zeg ik: een práchtvaandel: de driepijler leer van de synagoge: daadkracht, gerechtigheid, barmhartigheid, met daarbij nog die buitengewone schriftkennis, dat was klasse: als u op zo’n peil staat: nou nou.

    Echter: nu is het de tijd om deze banier in te wisselen voor een nieuwe; geloof in  God. Ik kán me iets vréselijks indenken: u wilt uw vroegere banier niet loslaten. Jezus heeft u de waarheid gezegd. U wéét, dat Hij gelijk heeft, maar u néémt het niet. Als u Jezus niet aanvaardt, blijkt daaruit, dat u eigenlijk ook nooit God aanvaard hebt, want geloof in Jezus is onlosmakelijk verbonden met geloof in God. Als u Jezus niet herkent, hebt u God nooit echt gekend. Dan bent u niet iemand van het licht, maar van het donker.

    Oei, wat klinkt dat hard; ik schrik er zelf van. Lees het zelf nog maar eens over. Maar laat het zoals het daar staat, frunnik er niet aan.

    Laten wij het nu wat minder grimmig stellen: u aanvaardt Jezus wél, herkent Hem wel. U hoort dus wél bij het licht, maar overigens… het is allemaal nog zo minimaal. Wat u hebt, stelt zo weinig voor. Eigenlijk bent u te vergelijken met het gewone volk van tóen.

    En nu maakt Jezus u duidelijk, dat aan uw geloof de volgende euvels kleven:

    -         onwaarachtigheid;

    -         zelfgenoegzaamheid;

    -         voorbijgaan –ondanks een begin van aanvaarding- aan Jezus als God, Redder, Lichtbrenger, Bevrijder van slavernij aan allerlei begeerten;

    -         niet afgestemd zijn op Gods golflengte;

    -         aardse gedachten en wensen;

    -         gerustheid met de schijn in plaats van met het wezen van de hemelse gaven.

    Wat doet U? Jezus breekt u niet af. Hij wil u opbouwen. Hij wil, wat ondeugdelijk is, uit uw fundament verwijderen. Hij wil op dat fundament een gebouw zetten, heerlijk maar gewichtig.

    U gelooft al aan Jezus, nu de stap naar het geloof in Jezus, zeg maar “Ja”tegen het Leven…

    U, wedergeborene, kerndoelgroep: niet mopperen:

    “Ger heeft altijd wat! Ik voel me lekker, maar hij zou je gewoon onzeker maken.”

    Welnee, we leven echter in een maatschappij, die ons gauw besmeurt. Naast onbemerkte oude restjes, kunnen er ook dito nieuwe insluipsels zijn. En dan: de conditietraining. Een ervaren pianist speelt tóch nog elke dag de stramheid uit zijn vingers weg met basisoefeningen.

    Uw overladen agenda kán toch wat rare aangroeisels hebben veroorzaakt! Vort ermee!

    Oefen, train, topper, die je bent. Je wilt toch een mééster worden!?

    18-07-2010, 21:38 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.1.7

    5.1.7.

    HOE ANDERE VOLKEN SOMS DE BANIER OVERNAMEN.

     

    -         De mannen van Ninevé geloofden in God en riepen een vasten uit en bekleedden zich van groot tot klein met rouwgewaden (Jona 3:5).

     

    God legde zich in de tijden van Abraham tot Jezus vooral toe op de zorg voor het volk Israël. Uit dát volk zou de Grote Strijder voortkomen. Diens ’bakermat’ moest intact blijven.

    Wij weten, dat Gods plan is gelukt, zij het ook met veel toestanden daaromheen. Toen de tijd dáár was, stond er een sublieme moeder klaar met op de lippen een lofzang, die haar hoge geestelijke statuur bewees (Luc. 1:47-55).

    Náást haar Jozef, Jezus’ stiefvader op pleegvader, wat is het nu eigenlijk, maar in ieder geval: een vént...zó! wilde als buitenstaander verantwoordelijkheid nemen voor de vermeende schuld en schande van Maria, zijn verloofde (Matth. 1:18,19). Die twee kostelijke, integere mensen had het volk dan toch maar voortgebracht!

    Overigens: ook in het ‘comité van voorbereiding’ zaten prima lui:

    -   Zacharias en Elizabeth (Luk. 1:6).

    -   Simeon (2:25) en Anna (36,37).

     

    Dat neemt niet weg...telkens keek God ook tóen al, (voor de komst van de Heer Jezus dus) naar álle mensen, álle volken (Jes. 11:12).

    ‘Zijn handen jeukten’ om ze te helpen. Maar het moest even wachten. Eerst het één en dan het ánder. Echter; op een keer hadden ze het in Ninevé toch wel érg bont gemaakt. Ze móesten een tip hebben, dat ze in de gevarenzone zaten. Toen nam God een voorschot op de zorg, die Hij ná Jezus’ komst aan álle aardbewoners zou gaan besteden. Hij stuurde Jona naar hen toe om hen te waarschuwen (Jona 1:1,2). Het had nogal wat voeten in de aarde...nou ja: áárde (1:15, 2:10) alvorens Jona te bestemder plekke was. Daar gáát het nu echter niet over. Toen die waarschuwing klónk, sloeg ze in als een bóm!

    Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. De oordeelaanzegging was in wel héél schrale bewoordingen vervat en werd in eerste aanleg maar op beperkte schaal gehoord (3:3,4). Het leek echter wel, of ze erop hadden zitten wachten:

    -         Geloof in God, boetedoen

    -         Afstand nemen van uiterlijke hoogheid (6)

    -         opofferingen (7), schuldbesef

    -         schuldbelijdenis, bekering (8)

    -         vrees voor Gods toorn, besef van zijn goedheid (9)...

    Alles was er!!

    Toen bij hén alle voorwaarden vervuld waren om vergeving te krijgen, deed God, wat in zijn onnoemelijk rijke, warme, heerlijke aard lag...:

    Hij vergaf! (10).

     

    Daarginds, in Israël, was een volk, dat –in vergelijking met deze mensen- wel een bijzondere voorkeursbehandeling had ontvangen. De mensen van dat volk hadden een zéé zien splijten en wat al niet meer. Ja; tóen hadden zij God geloofd. Telkens echter was dat volk daarna in de fout gegaan. Dan was het weer dít en dan weer dát.

    En nu déze mensen; even zo’n eigenlijk nurkse aanwijzing, nog met tégenzin gegeven ook...

                “Stel je toch vóór, dat zij zich werkelijk bekeren...dan gaat het feest niet door” (4:1,2).

    Geen enkel zichtbaar hulpmiddel...alleen dat onzichtbare appèl aan het geweten en:

    -         in de fik

    -         zó consequent God geloven

    ...haast onbegrijpelijk!

     

    Néé, níet onbegrijpelijk. God wist, dat er een verborgen schat (Matt.h 13:44) in de wereldakker lag (38). God wíst, dat er een ontzaglijk ‘gat in de markt was’, een onzichtbare, maar onvervulde en éindeloze behoefte. God wist, dat de planeet wemelde van mensen, die meer toegankelijk en aanspreekbaar waren dan het volk, dat Hij tijdelijk afzonderlijk had gezet. (Ps. 106:47). Jona bracht –contre coeur- dat ‘gat in de markt’ aan het licht.

    ..........................

     

    Niemand mag naar mijn mening in het bovenstaande iets discriminerends lezen. Volken verschillen nu eenmaal. Het ene is kritisch en weerbarstig, het andere bijvoorbeeld weer belerend en bevoogdend.

     

    Het volk Israël hield de banier van het geloof in God zo’n béétje vast. Wanneer de duivel daarnaar keek, hoefde hij zich nog niet zó ongerust te maken:

    “Ze moesten dan ook wel voortdurend ondersteund worden, anders vielen ze subiet om”,

    kon hij zich geruststellen. Van het geval Ninevé zal hij echter –naar ik aanneem- stevig geschrokken zijn...

    ...wat een honger náár God bij mensen, die hij totaal vervreemd had ván God. Wat pákten zij daar toch even die banier van het geloof in God béét!

     

    Ik néém aan, dat die banier later weer aan hen ontvallen is. Het zal er in...:

    -   het volk Israël had er –ondanks alle hulp- moeite mee, het vaandel hóóg te houden.

    -   voor hen –de Ninevieten- was die hulp toen nog niet beschikbaar.

       Even echter –in een flits- toonden zij, hoe een hele wereld hunkert naar Hem, bij wie ze                   hóórt (Rom. 8:19).

    Een eenvoudige marktverkenning...en in een miljoenenstad (Jona 4:10,11) blijken járen van ‘hellepromotie’ verspilde energie. Massaal keert men zich van ‘de duistere’ af en naar ‘de Lichtende’ toe.

     

    Glorie; de tijd, dat God ‘de handen vrij kreeg’, kwám. Jezus overwon (Joh 16:33). Nog éven hield Hij zijn mee-overwinnende ruiters in (Hand 1:4). Maar tóen –op een mooie pinksterdag- kregen zij ‘de vrije teugel’ (Hand 2:4).

    Nú is er een onmetelijk krachtenveld aangeboord. Gods zaak staat of valt niet meer met de goedwillenden uit hooguit –ten tijde van Jezus- vijfmaal honderdduizend, de bevolking van Judea c.s. destijds. Gods zaak zal binnenkort –wanneer iedereen bereikt is- (Matth. 24:14) steunen op de goedwillenden uit zes maal een miljard. En die vele goedwillenden van straks zullen veel beter zijn toegerust dan die weinige goedwillenden van tóen.

    Dat het een schare wordt, die niemand tellen kan (Op 7:9)...op zichzelf zegt dat nog niet álles. Het gaat immers niet om de hoeveelheid, maar om de hoedanigheid. Niet het vele is goed, maar het goede is veel.

    Maar stráks...nee, nú al, zijn ze er allebei: de kwaliteit en de kwantiteit. De Israëlieten van vroeger lieten de banier telkens los. Bij de Ninevieten was het ook maar een tijdelijke zaak.

    -         Nu al echter is de blijde boodschap zó over de hele wereld verbreid, dat de vlag altijd op vele plaatsen tegelijk wappert

    -         Nu al worden op vele plaatsen vele vaandels door vele handen omhooggetild

    -         Nu al staan achter de vaandeldragers talrijke ondersteunenden

    -         Nú al gaat in het ‘rijk van de blijde banieren’, het rijk in oprichting van koning Jezus, de zon nooit onder.

    Het vaandel van het geloof in God en in Jezus, is voorgoed ontplooid. Nooit meer gaat het in het foedraal terug.

    Onder al dat wapperende dundoek krijgt Jezus’ ruiterij steeds meer de vrije teugel, maar in die vrijheid schaart zij zich volkomen gehoorzaam achter Hém (Op 19:14).

    Eén kreet op hun lippen. Emile Zola bedoelde het niet zo diep, toen hij uitriep:

                “La vérité est en marche....et rien ne l’arrêtera”.

    Maar zij nemen die kreet in hoger verband over en als een donder golft het aan:

                “De waarheid...de waarheid...is op mars en niets zal haal tegenhouden (2 Cor. 13:8).”

     

    U, die dit leest; voorzover u er nog niet ingesprongen bént, doe het nú: distantieer u van uw levenswandel met die soms toch wel echt onfrisse dingen. Bied God verontschuldigingen aan voor al die heel gewone, alledaagse gedachten, die toch niet góed zijn. Ga niet langer prat op uw overwicht, uw handigheid. Offer uw verwendheid op: doe iets voor anderen in plaats van alleen voor uzelf. Durf het aan, uw kleinzieligheden, stiekeme roddeltjes en besmuikte pretjes als zondig te zien. Keer u om naar het Licht en naar het Leven. Houd rekening met God; spreek met Hem; vraag, of Hij u helpt. Noem daarbij als introductie de naam van Jezus. Draag de banier mét de anderen. Richt dat vaandel van overwinning overal op, waar de kale bergen van de wanhoop zijn (Jes. 13:2).

    Van nu aan blijft die banier altijd stáán. Als u zich onder dat dundoek schaart, blijft ook ú staan!

    Ik beluister hier en daar alweer verstoord gebróm:

    “Hoor ‘m nou toch weer overwinnend doen. Vroeger had je dat bij de Katholieken en de Gereformeerden. Triumfalisme; kerkbesef...werd dat toen genoemd. Zíj hebben ingebonden, maar nu wordt er in déze hoek weer duchtig úitgepakt”.

    Kalm nou; ik pák niet uit; ik wil alleen uit de doeken doen, hoe goed de zaak van Jezus, dus niet de zaak van een richting, er voor staat. Dat mág toch; daar is niets geks aan!

    ..............

     

    Misschien zegt er iemand:

    “Ik voel mij met die Israëlieten en die Ninevieten verbonden; ze wílden wel, maar ze kónden niet. (Rom 7:19):

    o       de Israëlieten waren mooi weer vaandeldragers...ík ook

    o       tegenslagen brachten hen van hun stuk; míj ook

    o       tegenwind liet hen vér afdrijven; mij ook

    o       de Ninevieten pakten die banier beet in een moment van diep schuldbesef; ík ook.

    Ik wil het vaandel best vasthouden...maar ik kán niet...mijn handen zijn te koud, mijn vingers zijn te stram...mijn polsen zijn te dun...mijn armen zijn te zwak. Waar lígt dat nu aan?!”

     

    Ik noemde al verschillende oorzaken. Uit de veelheid kies ik er twee:

    ...............

     

    Even een voorbeeld: een jochie fietst naar school met een band, die een lek heeft. Omdat hij te lui is om dat lek te plakken, gaat al zijn energie op aan...pompen.

    U heeft misschien lekken in uw innerlijk leven; lekken van humeurigheid en treiterigheid.

    In bijeenkomsten laat u zich oppompen, maar op weg naar huis rijdt u alweer op de velgen. Geef die gekneusde band van uw leven nu eens in gebed aan God. Dicht met zijn hulp het lek. Dan wijkt de ‘pompkramp’ en komt de ‘baniergreep’.

    .....................

    Nu géén voorbeeld: misschien hebt u het te goed. U bent hebberig geworden, hebt meer gekocht dan zelfs ú kon.

    De zorgen daarom halen ‘de kracht uit uw armen’. U hád schatten; nú hebben die schatten ú. Ze zuigen de kracht uit uw spierballen.

    Bid tot God, dat Hij u losmaakt van hebberigheid, uw zorgen, uw gebondenheid. Dan houden warme handen en soepele vingers, ondersteund door stevige polsen en sterke armen, zijn banier vast.

    05-07-2010, 21:28 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.1.6.

    5.1.6.

    HET VOLK VAN DE BELOFTE: WELKE GEVOLGEN HET BEDERF HAD.

     

    -         Een vúur ontbrandde tegen Jacob, ook verhief zich toorn tegen Israël:

    o       omdat zij in God niet geloofden

    o       en op zijn hulp niet vertrouwden (Ps. 78:21,22)

     

    Wéér dat voorbeeldvolk, weet u wel...

    God deed al het mogelijke –en ónmogelijke- voor hén:

    -         Hij gaf oplossingen, die eigenlijk helemaal niet kónden (:13).

    -         Hij gaf leiding en licht (:14).

    -         Hij leste probaat en origineel hun dorst (:15,16).

    En zíj!:... ze geloofden niet in hem...ze wilden zich niet aan zijn leiding overgeven. Zij wantrouwden zijn hulp. Bloemzoet, maar in feite o zo uitdagend-verzoekend, zeiden zij:

    “Ja; we wéten nu wel, dat U van alles kunt. Maar dát kunstje hè...brood en vlees geven...doet U dát eens” (:19,20).

    Hun zondigheid, weerspannigheid, (:17) en egoïsme (18) echter, kwamen tóch tevoorschijn. Wat wáren ze hard. Ze kónden Gods rijk niet binnengaan. Ze probeerden anderen, die dat wél wilden, te intimideren. (Num. 14:8; Luk 11:52; Num. 14:10).

    Een voorbeeld van hun dwarsdrijverij: toen dat hoogwaardige, goedsmakende (Num. 11:8) brood kwám, was het al gauw...:

                “Zo eentónig”. (Num. 21:5; 11:6)

    Pure onwil. Nog vandaag zijn er honderden miljoenen met een zeer monotone voeding van beslist láger gehalte. Die klagen hooguit, wanneer zelfs díe spijs gaat ontbreken.

    Maar wanneer het nu toch ‘hemelkoren’ en ‘engelenbrood’ (Ps. 78:24,25) uit de wolken regent...!

    Wat het vlees betreft; nu ja, daar hebben wij het bij de vorige gedachte al over gehad. Gods zegen in dat geven van vlees werd voor hen tot een vloek (:30,31). Dat was een hint...

    Maar: ze leerden er níet uit. Waarschuwende, voorlopige oordelen brachten hen slechts tijdelijk tot bezinning (:33-35).

     

    Het bederf woekerde voort in:

    -         wantrouwen (:32).

    -         beliegen en bedriegen (:36).

    -         onstandvastigheid en ontrouw (:37).

    ............................

     

    God had zo’n geduld met hen (:38). Hij vond zoveel verontschuldigingen voor hun optreden (:39). Maar het haalde niets uit. Het bederf zette door; ook later: (:57).

    -         contractbreuk (:56) (Ex 24:3)

    -         onbruikbaarheid (:57)

    -         beledigingen (:58).

    Toen was de maat vól:

    -         het was opeens úit (:59)

    -         God liet zijn volk lós (:60)

    -         Hij liet toe, dat het in de macht van de vijand kwam (:61)

    -         Hij liet toe, dat rampen over hen kwamen (:62)

    -         Hij liet toe, dat hun verwachtingen teloorgingen (:63)

    -         Hij liet toe, dat hun káder aan hen ontviel (:64a)

    -         Hij liet toe, dat elk decorum, dat nog íets had kunnen troosten, wegviel (:64b).

    Wat had dat niet-geloven in God en dat niet-vertrouwen op zijn hulp vreselijke gevolgen: vúúr...tóórn...niet van mensen, maar van Gód!!

     

    Het vervolg van deze psalm spreekt van nieuwe perspectieven.

    Ik weet het, ik wéét het. Maar daar gaat het nú niet over. Een andere keer belicht ik dat gegeven wel eens. Maar voor dit moment is van belang: zij geloofden niet in de Heer; ze geloofden misschien wel éven in Hem, maar niet blíjvend, niet voor een lange, voor een onbepaalde tijd. En toen was het zó:

    -         de kruik ging te water, tot hij barstte;

    -         één keer was het úit en áf;

    -         toen kwam er narigheid.

    Dit raakt niet alleen hén; ook ónze belangen zijn gemoeid met het goed op ons later inwerken van dit verhaal. Deze dingen zijn opgeschreven tot een voorbeeld voor óns (1 Cor. 10:6).

     

    U –wedergeborene- zegt misschien:

    “Wat móet ik daar nu mee?! Uit dat hele, hopeloos bedorven volk Israël (Ps. 78:67) koos God later toch een stam, waarmee Hij verder kon. (:68). En aan die stam gaf Hij kundig kader (:72) om hen naar een nieuwe, betere toekomst te leiden (:69).

    Zó voel ik mij ook. In een gemeente met wijze oudsten koers ik naar een blij, zonovergoten land. Met al die enge begrippen van: wanbegrip, bedrog en leugen jegens God –mijn Váder nota bene!- heb ik door zíjn genade niets meer te maken. Door zíjn kracht ben ik standvastig trouw áán en bruikbaar vóór Hem.

    Voor míj is het nóóit meer: uit en af. Ik ben door Gods liefde in zijn handpalmen ingeëtst (Jes. 49:16)...de vijand is búiten!”

    Rampen...ze zijn er; juist voor mij en vele medegelovigen opmerkelijk

    véél (Ps. 73:13,14).

    Maar op het moment, dat ik daarover wil gaan tobben (Ps. 73:16), wéét ik het opeens weer: Hij redt (Ps. 18:20). Daarom tasten ook die rámpen mijn diepste wezen niet aan.

    Verwachtingen...hoe meer ik verwacht, hoe meer ik krijg. En...áltijd meer, hóe wijd ik mijn innerlijk ook open (Ps. 81:11).

    Prima leraars om mij verder naar het rijk van het licht te leiden?!: te óver! (Jes. 30:20) En vreugde in het leven?: ik kan toch blíj zijn!”

    Wel, dat is heerlijk. Weet echter, dat over uw schouder heen níet-wedergeborenen en zelfs niet-bekeerden meelezen. Toegegeven: u bent de kérndoelgroep, maar de rúimere doelgroep is natuurlijk véél groter. Ik spreek hén nu even aan; freewheelt u maar even.

    .....................

     

    Komt u, ruimere doelgroep, hierin iets bekends tegen?!

    U hebt u in het verleden eigenlijk nooit iets van God aangetrokken. In een noodsituatie echter was er een Christen, die voor u bad en opeens was er uitkomst. U zei toen, wat bevreemd:

                “Hé; wat typisch...”,

    weet u nog.

    En toen...toen u dat ongeluk had...u gleed uit en viel uit de roeiboot: heel uw leven trok als een film aan u voorbij, terwijl u aan het verdrinken was. U riep: “Jezus”...die naam werd in die uiterste toestand uit uw herinnering naar boven geperst...

    Iemand greep u...begeleidde u...u zag het daglicht terug.

    En daarna: u had van alles geprobeerd om uw onrust te stillen: aerobic dansen, brieven schrijven voor Amnesty en alles, wat ertussen lag. Maar uw kaakverkrampende dorst werd door niets gelest. Toen kwam God. Hij zei:

                “Kom bij Mij. Ik geef je rust” (Jes. 28:11,12).

    Over was de dorst...

    U bent toen een tijd mee gaan doen met Christenen in kerken en kringen en zo.

    Maar er was zoveel poppenkast. Het was net of de mensen...of God...iets van u wílden. Ze leken wel er op aan te sturen, dat u ánders werd.

    De lol ging eraf. Wat was er echter in feite aan de hand:

    Ú geloofde niet werkelijk in God...in zijn goedheid...in de onbaatzuchtigheid van zijn hulp.

    Door dat tekortschieten werd u dwárs; waar wás nu de God van de cadeautjes, van de oplossing, de redding en het lessen van uw dorst.

    Narrig riep u:

                “Dóe nog eens wat God...ik heb en nieuw ameublement nodig en een andere auto”.

    Het kwám er, maar echt plezier hebt u er nooit aan beleefd. Gek hè...die spúllen waren toch goed. U echter was en blééf ontevreden. Overigens; wat was er even een soesah in die tijd. Het ging weer over, toen u toch maar weer eens tot Jezus riep.

    Wat was u hárd in die periode; u wilde u niet overgeven; begon gezinsleden, die dat wél wilden, te dwarsbomen.

    Het gaan naar samenkomsten en toogdagen; ach, ’t raakte over. U leerde áf om God te vertrouwen. U ging dingen doen, die Hij beslist niet goed vond. Soms –als het (naar u dacht) zo eens te pas kwam- zei u desondanks nog wel eens:

                “Prijs de Heer”

    maar dat was lariekoek.

    U probeerde ook nog wel eens naar een bijbelstudie te gaan, maar u hield nooit vól. U trachtte zelfs nog wel eens te getúigen, maar u kón daarin niet trouw zijn. Gaandeweg liet u Gods hand los; deed niets meer voor Hem, had kritiek op Hem. Tóen gebeurde er opeens van álles!:

    -         het was net, of u in een diep gat viel

    -         oude angsten kwamen terug

    -         de zaken gingen slechter

    -         die nieuwe betrekking werd een sof

    -         er was niemand, die u eens fijn en wijs raad gaf

    -         telkens gebeurden er van die dingen, waarvan u moest zeggen:

                “Hé hè...dat kon er nou nog nét bij!”

    Zo is het nú...rot hè! Had u maar dóórgezet in die tijd, toen u toch echt wel in God geloofde. Had u het maar niet achteloos opzijgezet bij het minste of geringste tegenslagje.

     

    U geeft uzelf een núl; god kan er een acht van maken. In een overmoedige bui hoopt u op een één; God heeft voor u –onder zekere voorwaarden- een tíen klaarliggen. Uw falen van diverse keren betekent nog niets onherroepelijks. Abraham faalde ook vele malen door gebrek aan vertrouwen. Toch gaf God hem een tien! (Rom 4:20).

    Is God vergeetachtig? Vergist Hij zich? Nee; de oorzaak ligt nu ergens anders. Jezus heeft voor alle mensen...van tóen...van nú...van stráks...reiniging teweeggebracht. Dáárom al die achten en tienen voor mensen, die zich willen later reinigen.

     

    Het kán dus anders!; ook nú nog. U kunt aan Gods hand overgaan van de ‘groep zonder uitzicht’ (Jer. 8:22) naar de ‘schare met de palmtakken’ (Op 7:9), de groep met perspectief.

    Succes is: één keer méér opstaan dan vallen. U hebt de eerste games verloren. Er komen er echter nog méér, de match is nog niet over! God wil nog steeds met u op pas. Hij wil u nog steeds echte vrienden geven, die u leiden naar ‘het land van het bevrijde lachen’ (Ps 126:1).

    Leg uw hand nóg een keer in de hand van Jezus: die trouwe Vriend, die u al hebt leren kennen, wil u definitief brengen naar begrip, oprechtheid, waarheid, bruikbaarheid en standvastigheid.

     

    U –wedergeborenen- hebt op úw beurt over de schouder meegelezen: van freewheelen is niets gekomen. U kent misschien wel zo’n verdwaalde in uw buurt. Ga eens bidden voor een mogelijkheid van contact. Als die er komt: laat dan úw hand van Jézus zijn. Breng die persoon nu blíjvend naar het geloof in God.

     

    Enne...uw heerlijke woorden van zo-even. Zo bént u: inderdaad.

    Prijs Jezus! Maar zelfs voor ú geldt: Waakt! (Mark. 13:37). Zorg, dat u zo blijft.

    01-07-2010, 21:20 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!