|
|
|
populaire geloofshandleiding |
|
|
11-02-2006 |
|
1.4 VAN DE VAL VAN LICHTDRAGER TOT DE SCHEPPING VAN ADAM
Gedachten: de hoge, maar reeds aangetaste positie van Lucifer (1.4.1) de verkeerde keus van lichtdrager (1.4.2) de gevolgen van de verkeerde keus voor Lucifer en de zijnen (1.4.3) de gevolgen voor de planeet aarde (1.4.4) het herstel van de planeet (1.4.5) de schepping van het plantenrijk (1.4.6) de schepping van het dierenrijk (1.4.7) de reactie van de engelen (1.4. de reactie van de demonen (1.4.9)
1.4.1 De hoge, maar reeds aangetaste positie van Lucifer
Ezechiël 28:12-19: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: . . . Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van vlammende stenen. Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werdt, totdat er onrecht in u werdt gevonden: . . . Van de berg der goden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen. Trots was uw hart op uw schoonheid - met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan. Ter aarde wierp Ik u neer . . . Allen die onder de volken u kennen, ontzetten zich over u; een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij voor altijd. Jesaja 14:12-15: Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld . . . Gij overlegdet nog wel: ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten . . . ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogst gelijkstellen . . . Genesis 1:2: De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed . . .
Er was en is bij Gods engelen een rangorde, verschil in macht en heerlijkheid. Van naam zijn ons slechts drie engelen bekend: Eén ervan is Michaël, de opperbevelhebber van de engelenlegers (Daniël 10:13,21; 12:1; Judas:9; Openbaring 12:7). Een andere is Gabriël, ambassadeur in algemene dienst (Daniël 8:16, 9:21; Lukas 1:19,26). En de derde: hij was - helaas hij was - onbeschrijfelijk voornaam, misschien kunnen we hem omschrijven als onderkoning van het heelal. Alles had hij mee: zijn algemeen voorkomen, zijn ontzaggelijk inzicht, het werd doortinteld en geadeld door grote schoonheid. God had voor zijn kleding en zijn uitmonstering gezorgd, zo fraai bij hem passend dat er bijna geen scheiding viel te maken tussen persoonlijkheid en eretekens. Zoals God de grote beschermer is, zo was ook hij een beschermer en goed was het om te toeven in de schaduw van de beschutting die hij bood. Hij had zijn duidelijk aangewezen hoge positie, zijn burcht, laaiend van heerlijkheid als een vuurvlam. En toch . . . was er dat geheim, dat vreselijke geheim . . . de trots op die gekregen schoonheid, die aanzwellende hoogmoed. O, als die gezindheid doorzette, glorie en wijsheid zouden erdoor worden aangevreten. Dat gebeurde al, maar niemand merkte het nog.
En toen . . . kwamen de woorden . . .
|
|
|
|
Reacties op bericht (0)
|