4.2.5.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dood werk komt eens te kijk te staan in zijn kaalheid; levend werk zal eens schitteren in glorie.
- Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente,
hout, hooi of stro, íeders werk zal aan het licht komen. Want: de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt en hoedanig ieders werk is
dat zal het vúúr uitmaken! (1 Cor. 3:12, 13).
Het fundament, waarvan sprake is in deze tekst, is het geloof in Jezus Christus als Redder en Verlosser voor ú persoonlijk. Wanneer een mens zich tot Hem heeft bekeerd, stáát die mens op een Rots. U bent één van die mensen. U bent echter niet op die Rots gekomen om daar alleen maar te stáán. U bent daar om te bóuwen, om met uw talenten te wóekeren (Matth. 25:15), om uw eigen fundament in die rots úit te houwen. Weet u nog: dat voorbeeld uit 4.1.1.3.
Sommige mensen gaan bouwen met goud, zilver of edelstenen. Anderen nemen hout, hooi of stro.
Goed werk -werk in overeenstemming met Gods wil- wordt voorgesteld door het bouwen met de éérste groep van drie materialen.
Slecht werk werk, dat helemaal niet positief past in Gods plan- wordt voorgesteld door het bouwen met de tweede groep van drie materialen.
dán komt de dag
u behoeft nu niet direct te denken aan de grote dag van Jezus wederkomst. Vóór die dag er is, hebt u al zoveel dagen gehad. Zullen wij eens proberen om zulk een dag voor te stellen.
Ik weet het goed gemaakt. Wij projecteren die dag in het leven van twee mannen.
Sommigen zullen zeggen:
Hè, alweer twee mánnen?!
Ja lieve dames, ik voel mij in een mannengedachtegang nu eenmaal iets meer thuis. Ik val me toch al zoveel builen. Geregeld wordt er tegen mij tekeer gegaan en heus niet altijd ten onrechte. Laat ik nu geen risico nemen door mij te begeven op een gebied, waarvan ik de terreingesteldheid wat minder goed ken. Ik kom daar tóch wel eens dat wéét u- maar nú niet
Ben en Daan dus.
Eerst Ben maar:
Hij was bekeerd en verder doorgegaan met de Heer. Door de wedergeboorte werd het nieuwe leven in zijn geest geweven, even wonderlijk als een kind groeit in de moeder (Ps. 139:13).
Er kwam echter een periode in zijn leven, waarin:
- niemand hem meer vertrouwde
- zijn prestige bij anderen tot de grond toe werd afgebroken
- iedereen zich van hem afwendde
- alles, wat hij zei, verkeerd werd uitgelegd.
Dat was nu één van de dagen, dat er vuur in zíjn leven kwam. De demonen rukten op hem aan, omringden hem als razende stieren (Ps. 22:13). Zij spanden alle krachten in om hem:
- neer te krijgen
- kapot te maken
- fijn te wrijven
- in elkaar te slaan.
En Ben?!
Hij had er naar gestrééfd om hemels werk af te leveren. Dat was ook al wel gelukt
maar die zíel van hem hè
die lag nu eenmaal nog naar alle kanten open. Daarin bleken toch invloeden uit de wereld om hem heen binnen gedrongen te zijn. Die infecties hadden hem ertoe gebracht, ook aards werk te fabriceren.
Het vuur raasde door hem heen. En warempel: iets in hem:
- wilde er maar bij gaan liggen
- leek wel op zelfvernietiging uit
- viel gewoon tot stof ineen (Job 19:10)
- liet zich aftuigen.
Dat iets wakkerde het vuur nog aan,
- verbond er zich mee
- vertéérde tenslotte in die helse vlammen.
En vreemde, platvloerse gedachten gingen door hem heen:
- als andere mensen mij wantrouwen, wantrouw ik alle mensen om mij heen
- mijn prestige is helemaal weg
nou
ik zal ze iets laten zien
ze zullen nog van mij horen
ik kom keihard terug
- zíj wenden zich van míj af
wel
ik heb hen ook niet nodig
ik red het wel in mijn eentje
- zij leggen mijn woorden toch maar verkeerd uit
goed, ik zwíjg al
gesloten als een oester zal ik van nu aan zijn.
Ho, ho; het wordt geen somber verhaal. Ben was wedergeboren! Door Gods genade was er ook goud en zilver in zijn leven. Tenslotte raakte het vuur uitgewoed
zónder dat hij wantrouwig, eenzaam en eenzelvig was geworden. En ook dat idee om zichzelf wáár te willen maken, had geen wortel geschoten.
Zijn bittere beproeving was niet boven vermogen geweest (1 Cor. 10:13). Hij had het geduld gehad om stand te houden, tot hij de uitreddingen van de Heer zag (Ex. 14:13).
- ándere mensen gingen hem vertrouwen
- hij kreeg weer wat erkenning en hoogachting
- men zocht zijn gezelschap weer (Job 42:11)
- het was niet meer zo, dat hij verraden werd door vermeende vrienden (Ps. 41:10). De nieuwe kameraden zogen niet meer als wespen uit elk van zijn woorden venijn. Zij peurden er honing uit.
Toen hij gelegenheid kreeg om uit te blazen, keek hij eerst een beetje beschaamd naar dat toch nog ontstellend grote deel, dat van zijn geloofshuis finaal, spoorloos was weggebrand. Nog zóveel hout, hooi en stro
nog zóveel aards werk?! Maar, wat had hem dán toch:
- staande doen blijven
- héél gehouden
- bewaard voor ineenstorting
- ongebroken doen blijven.
Hij begreep het, toen hij de edelstenen inspecteerde. Goed werk is onvernietigbaar. Zijn edel metaal wás gesmolten in het vuur: zó heet was het geweest. Maar; het wás er nog. Het had geen fusie aangegaan met de vlammen, het was er niet door verteerd, integendeel, het was er door gelouterd
de slakken waren er uit afgeschieden.
Zijn goud, zijn zilver, waren beter van kwaliteit, hoger van gehalte geworden (Mal. 3:2,3). Hij voelde zich ondanks zijn schaafplekken- zo fris, zó pittig, alsof hij door het vuur als het ware gezouten was (Mark. 9:49). Hij wist zich opeens zó blij, zó rijk met dat in het vuur gelouterde goud (Op. 3:18). Hij was gewoon ópgetogen, dat hij deze ervaring had meegemaakt (1 Petrus 4:12, 13).
Tóen wierp hij nog even een blik op dát deel van zijn levenshuis, dat dan toch maar verbránd was. Wel, wat geweest is, dat is geweest (Luk. 9:62), besloot hij .Er wás hier en daar dwaling in zijn innerlijk binnengeslopen. Door deze heilzame beproeving (Jes. 38:17) had hij er evenwel oog voor gekregen (Ps. 119:67).
Góed eigenlijk, zon ervaring (Ps. 119:71). Het was net, of hij er door bekwaam gemaakt was om door elk vuur zelfs door het allerzwaarste- heen te komen (Mal. 4:1,2).
Hij wás nog wat aangeslagen door de dreun; hij:
- had nog niet helemaal zijn vertrouwen in medegelovigen terug
- was nog wat onzeker en geremd in gesprekken
- had nog ietsjes last van mensenvrees (Spr. 29:25)
- liet wel eens wat onhandig merken, wat hij alweer voor nieuwe dingen deed
maar hij wíst het: ook díe builen, schrammen en striemen zouden slinken, genezen, vervagen
Zo als met Ben
zo gaat het helaas niet altijd.
Neem nu het geval Daan:
Hij was óók bekeerd en had de Heer Jezus heus wel lief. Op dat fundament had hij echter zowat geknutseld met:
- hout: hij kon wel leuk kletsen, had wat aardige gesprekhandigheidjes, echt wel een flitsende debater hoor
- hooi: maar wanneer je het goed bekeek, was het allemaal zulk flossig, iel, krachteloos gewauwel
- stro: en och
wanneer hij eens in vlam raakte, dan was die opwinding nóg niets eer dan een knetterend strovuurtje van materialen van niks
er was bij wijze van spreken geen maaltijd op te koken (Pr. 7:6).
Toen kwam de dagin zíjn leven. Het viel allemaal nogal mee; maar hout, hooi en stro, die kunnen ook níets hebben ook.
- De dominee had eens erg ontactisch zeg maar gerust rot- tegen hem gedaan
In feite was het een reeks van misverstanden, door de demonen handig in scène gezet
- Later had diezelfde dominee ook nog eens op stráát heel uitdrukkelijk en uitdagend zijn hoofd omgedraaid, toen ze elkaar tegenkwamen.
De ware toedracht was, dat iets in een etalage s mans aandacht trok. Hij had Daan écht niet gezien. Als Daan het had gevraagd, was die toedracht gebleken. Maar Daan vróeg niets.
- En toen, pal daar bovenop, lag er een brief door de deur: of hij zijn kerkelijke bijdrage maar wilde verhogen.
Och, het stelde niet eens zo veel voor. Toch was hij eigenlijk daarna nooit meer zo druk naar de kerk gegaan.
Later overdacht hij zijn leven nog wel eens
van dat geloofshuis van hem stond níets meer: hout, hooi en stro: ze hadden het vuurtje van satan zelfs nog áángewakkerd. Ze waren er één mee geworden, waren er aan ten onder gegaan.
Om zich een alibi te geven, fokte hij dat misverstand met die dominee alsmaar op. Het kwam in al zijn verhalen terug, het werd een obsessie. Diep in zijn hart wist hij het echter: tóen had ik stáánde moeten blijven. En hij vroeg:
Och Heer, waarom kón ik dat toch niet?! Niemand heeft het gelukkig in de gaten, maar voor U en voor mijzelf sta ik zo te kijk, gewoon, alsof ik niets aan heb, alsof mijn kleren mee zijn verbrand
zo schamel.. zo
zo
naakt (2 Cor. 5:3).
In het volgende gedeelte komen Ben en Daan wel wéér opdraven. Maar ziet u mij nu toch alstublieft niet als de zwarte zwadderneel
als een onheilsprofeet, een boeteprediker.
Het zijn nu eenmaal dingen, die ik meemaak en die toch eens gezegd mogen worden. In ieder mensenleven -of men nu Christen is of niet- komen tijden van druk voor (Pr. 3: 1-4).
Laatst ontmoette ik nog een leuke, jonge vent van dertig, die na zes jaar huwelijk van zijn aardige vrouw van 28 áf was. Twee schatjes van vier en twee waren bij háár gebleven. De dag was in hun leven gekomen met misstappen, ruzies en verwijdering. Hij had niet echt voor zijn geluk geknókt. Hij had het wel gewild hoor
zijn hele wapenrusting bleek echter te bestaan uit rieten stokjes, waarmee hij alleen zichzelf verwondde. En de vijand
de vijand láchte er om (Ez. 29:6).
Stelt ú zich open voor hemelse gedachten om werk te doen naar de wil van God. Til niet te licht aan mijn woorden, wuif ze niet weg als gekerm van een zwartkijker.
Waarom zou u straks in uw ondergoed staan te rillen
Een warme, koninklijke mantel ligt voor u klaar (Jes. 61:10, Op. 3:5).
|