Gedachte
4.3.4.
Onbetrouwbaarheid en betrouwbaarheidxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" /> |
Overwegingen: |
- |
Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt |
4.3.4.1. |
- |
Wees koren, rijpend onder Gods zon |
4.3.4.2. |
4.3.4.1.(eerste deel)
Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt
- Jezus zei tot hen:
Indien gij kinderen van Abraham zijt, doe dan de werken van Abraham (Joh. 8:39, ged.).
In dit schriftgedeelte (Joh. 8:30-59) wordt verslag gedaan van een gesprek tussen Jezus en mensen, die ietsjes in Hem geloven met hun ziel, maar in ieder geval níet met hun geest. Het is een naar gesprek vól onbegrip van de kant van die mensen.
De voor ons onderwerp van belang zijnde zinsnede is hierboven uitgelicht. Eerst echter geef ik een korte, onvolledige, maar naar ik meen- niet onjuiste sfeertekening.
De mensen:
Wij geloven dat U best eens de Heilbrenger zou kúnnen zijn. Spreek maar op, wij zijn een en al oor.
Jezus:
Ik heb een boodschap vól waarheid. Dat woord kan jullie vrij en koninklijk maken.
De mensen:
We zíjn toch al vrij!... we zíjn toch al koninklijk!!... wij stammen immers af van Abraham.
Jezus:
Jullie zijn níet vrij en koninklijk. Jullie zondigen. Zoals jullie nú zijn, kúnnen jullie het niet bij Mij uithouden. Laat je nu toch zó maken, dat je dat wél kunt. Natuurlijk
ik wéét, dat jullie van Abraham afstammen. Toch is er iets vréémds. Jullie willen Mij nu nog onbewust- kwáád doen, omdat Ik dingen zeg, die wáár zijn en die jullie niet kunnen verdrágen. Zo vader, zo zoon: júllie vader kan de waarheid van míjn Vader óók niet verdragen.
De mensen:
Jullie vader
jullie vader
wat zéur je nu toch. Aan onze afstamming van Abraham hapert niets
niets!
Jezus:
Abraham deed werken van geloof (Hebr. 11:8-10); júllie van ongeloof; gedachten van moord komen nú bij jullie naar boven. Moordlust ten opzichte van Mij, omdat Ik Gods waarheid vertel. Abraham was juist verrúkt over die waarheid. Echt: jullie hebben een aardje naar jullie vâartje.
De mensen:
Aan onze afkomst van Abraham zít geen luchtje. Sara wás geen overspeelster, zoals jij suggereert. Wij stammen af van Abraham en dús van God.
Jezus:
Dat kán niet. Dan zouden jullie Mij liefhebben. Begríjp Mij dan toch eens
!
Ach, je kúnt Mij niet begrijpen
Laat Ik het nu héél duidelijk zeggen: de dúivel is jullie geestelijke vader; daarom dóen jullie zó en zíjn jullie zó.
De mensen:
Wij zijn van Abraham
maar jíj
jij bent een jaloerse bastaard. Wij zíjn niet verbonden met de duivel. Jíj
jíj bent door de duivel bezéten!
Jezus:
Luister nu toch naar Mij! Ik heb iets zo geweldigs te zeggen! Dat geeft overwinning, zelfs over de dood!
De mensen:
Man, je bent gek. Je doet gewoonweg nét, of je meer bent dan Abraham. Die hád geen boodschap dienaangaande
jij zegt van wél
wie denk jij, dat je bént!
Jezus:
Toen Izaäk geboren werd, zag Abraham geestelijk al iets van Mij, van mijn komst
wat wás die man blij!
De mensen:
Jij
jij bent nog geen vijftig
en jij hebt Abraham gezien!... hem gekénd?!
Jezus:
Híj wérd
Ik ben ongeworden.
De mensen:
Stenen
stenen
een Godslasteraar. Die man moet dóód!
Ellendige sfeer hè. Goedbedoelend en tóch
door die superioriteitswaan doof en blind. Herrenvolk
Übermensch
afstammend van Abraham.
Wat hébben zij die slogan dikwijls herhaald om hun twijfels te overschreeuwen. Uiteindelijk lúkte het nog ook!
En dán komt er iemand, die door die bla bla heen prikt. Jezus zegt eenvoudig:
Als je niet afstamt van Abraham, zoals die ínnerlijk was, heb je niets. En de duivel zorgt wel, dat het minder dan niets wordt.
En zelf kan je dat nog wel aanvullen:
Geen positieve schat meer voor het eeuwige leven (Luc. 12:34), maar een negatieve schat voor het verderf (Judas : 10).
Je kunt dan alleen maar kwaad worden. Die Jezus zegt, wat jíj denkt. Het is je gelukt om die gedachte onder vijf meter beton te begraven. Deze man echter heeft explosíeven! O, die schrik; diep verborgen wéét je, dat je helemaal fout zit. Opeens wordt dat wéten tussen het in brokken gescheurde beton dóór overstraald door ontdekkend licht. Dan móet je schreeuwend van angst en woede- wel stenen grijpen.
Jezus had hun beginwelwillendheid gezien. Hij probeerde te onderzoeken, wat zij waard waren. Zouden zij te vertrouwen zijn. Even wat flinke druk: pats
daar spleet het riet, het dreigde Hem nog te verwonden ook (Ez. 29:6, 7).
Verregaande onbetrouwbaarheid. In een gesprekje van een kwartier van sympathisant tot potentiële moordenaar. Ze waren kinderen van Abraham langs de natuurlijke weg. Ze waren misschien ook wel eens geestelijk aan hem verwant geweest. Immers: nú waren ze even fel-positief in Jezus geïnteresseerd geraakt. Maar wat wáren zij bitter ver weggeraakt van het wérkelijk verbonden zijn met hun grote voorzaat.
Mijn lezeressen- en lezerskring bestaat slechts voor een klein percentage uit wedergeboren christenen, de directe doelgroep. Voor enkele van die vele anderen hierna twee goedmoedig-plagerige duwtjes:
|