Het tweede:deel.
Ik bén Christen
én bekeerd
én wedergeboren.
En tóch:
- Ik heb een enkele maal overspelige gedachten.
- Ik leen het oor wel eens aan de slechte adviezen van de duivel.
- Ik héb streekjes, ik bén hebberig, ik máák wel eens dubieuze opmerkingen.
- Ik houd mijzelf voor de gek. Wanneer ik vóór mijzelf een beeld oproep ván mijzelf, moffel ik de tekortkomingen weg.
- Ik ben zo dikwijls onverdraagzaam voor de anderen.
- Ik bén geen zonnetje voor de klanten aan het loket, ik voel soms minachting voor hun onhandigheden, doe wel eens giftig tegen hen.
- Ik ben gauw geïrriteerd, gun een ander niet veel.
- Ik bén niet kalm en niet hulpvaardig en niet positief ingesteld.
Och, t is allemaal niet zo prima, ik wéét het; maar, láát me toch.
Je maakt mij onrustig met dat opheuerige gepraat van vol zijn en een nieuw begin maken en zo. Zoals ik ben, zo bén ik nu eenmaal.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Mijn antwoord:
Zoals u bent, blijft u nooit. U kunt alleen maar vóór- of achteruit. U zit in een goed spoor door uw bekering en naar u zegt- uw wedergeboorte. Maar: in dat spoor dan ook vérder (Phil. 3:16).
|