|
|
|
populaire geloofshandleiding |
|
|
14-04-2007 |
|
2.4.4.4 Laat de zonde los van de geestelijke luiheid
âEn aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: âMet het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken. Want: het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zich bekeren en ik hen zou genezenâ? (Matth. 13:14,15).
De Heer Jezus herhaalt hier woorden, door de profeet Jesaja gesproken. Een situatie, die zich voordeed in de dagen van Jesaja, deed zich weer voor in de tijd van Jezus. Naar mijn mening gaat het hier om een algemeen menselijk verschijnsel, dat ook nu â? in onze tijd â? kan plaatsvinden. Welke toestand wordt hier beschreven? (ik vertaal het nu maar direct in termen van onze tijd). Er zijn mensen die: â? met hun oren de goede woorden van God horen; â? met hun ogen de goede daden van God zien; â? met hun innerlijk iets van de liefde van God doorvorsen. Maar het is net niet genoeg! Ze worden geroerd tot in het diepste van hun emoties. De ervaring 'brandt echter niet door de bodem van hun ziel heen'. Hun diepste innerlijk, de geest, blijft onbereikt. â? hun geweten weigert, fouten te erkennen; â? hun geloof blijft zich aan schijnzekerheden vastklemmen; â? hun diepere kennen kan de zonde niet radicaal herkennen en laten; En dan⦠worden ze immuun! Ze verdragen elke prediking! â? bij de meest dringende uitnodiging om te breken met de zonde, zuigen ze bedachtzaam op hun pepermuntje en denken aan⦠niets! â? duivelen worden uitgedreven in de naam van Jezus; zij overwegen: â't Duurt weer lang vanmorgenâ?; â? zieken vinden genezing onder handoplegging in de naam van de Meester; zij zitten te dubben: âDie vrouw komt wel vaker naar voren, dacht ik toch⦠ja, klopt; ik heb ze wel meer gezienâ?; â? de onverbiddelijke ondergang van de halfhartigen in de eindtijd wordt aan hen voor ogen gesteld; even schrikken ze wakker, maar dan dommelen ze weer voort. Zij hebben zich niet laten genezen door de Heer. Zij hebben zijn medicijn wel gebruikt maar: â? met te grote of te kleine doses; â? zonder de kuur af te maken; â? op verkeerde tijden; â? niet op de nuchtere maag. In het algemeen dus: â? niet in overeenstemming met zijn richtlijnen. Nu doet Gods medicijn hen niets meer. Nu kan de Heer hen met zijn genezing niet meer bereiken. Hoe kan men het zich ook voorstellen? Toen de boodschap van de Heer in hun bewustzijn binnenkwam, weigerden ze de reeds aanwezige inhoud van hun persoonlijkheid kritisch te bekijken. Verkeerde en nutteloze vulling hadden ze weg behoren te doen. Nu dat niet gebeurde, kwamen de woorden van de Heer in een vol huis. Die genezende woorden werden verdund en ontkracht door de overdaad van andere â? deels ook nog verkeerde â? indrukken, die men liet blijven. U, bekeerde, behoort hiervoor te waken. Vraag Jezus maar om hulp. U zou Hem bijvoorbeeld kunnen vragen: â? âHeer, ik wil geen innerlijk, dat door vetkwabben van gewenning van U wordt gescheiden; â? ik wil geen oren met vuilproppen van sleur erin, zodat uw stem vaag en onduidelijk tot mij komt; â? ik wíl geen geestelijke slaperigheid, zodat ik uw glorie niet kan zien. Ik wil mij honderd procent omkeren naar U toe. â? geef mijn hart een geestelijke vermageringskuur Heer; â? haal met uw wattenstaaf de smeer uit mijn oren; â? Heer, en die vermoeidheid, die mij zo slaperig maakt; daar doet U ook wat aan! Dank u Heerâ?.
En hoe doet God dat dan? Hij leert ons om zijn medicijn goed te gebruiken: â? door constant te zijn in onze geloofsbeleving, niet eerst overenthousiast en daarna weer geheel en al ontmoedigd (Matth. 13:20,21); â? door rustig door te gaan; zijn weg helemaal af te lopen, hoe de steeds wisselende omstandigheden ook zijn (2 Cor. 6:8); â? door heel ons leven, heel ons werk, heel onze tijd, altijd aan Hem op te dragen (Col. 3:17); â? door onze wandel in de hemelse gewesten te hebben (Ef. 2:6), de enige manier om met je voeten stevig op de grond te blijven, nuchter (1 Thess. 5:6), waakzaam (1 Petr. 5:8), niet zweverig.
En hoe maakt God uw levenshuis wat minder vol? Hij maakt u kieskeuriger. U leest niet meer alles, wat uw huis binnenkomt. U kijkt niet meer naar alles, wat via de t.v. binnenstroomt. U luistert zelfs niet meer naar die lieve, vrome broeder, die slechte geruchten over medegelovigen zo vakkundig bij u wist binnen te lepelen.
U bent â? kortom â? geen 'August Argeloos' meer op geestelijk terrein. Nu u uw innerlijke luiheid van u hebt geschud, bent u aan het leegworden van allerlei rim-ram van gedachten. U staat open voor Gods woorden. Uw luiheid verandert in ijver (2 Petr. 1:5).
|
|
|
|
Reacties op bericht (0)
|