Een muildier met een korenvracht Ging naast zijn kameraad, beladen met de pacht, Van 't zout, in zilveren munt. Deez' vond zoo groot behagen In de eedle last,dat hij niets liever had gedragen. Hij stapte fier gelijk een held, Hoogmoedig rinkelend met zijn bellen..... Toen daar een bende, die de lucht had van het geld, Op 't pachtersbeestjen aan kwam snellen. Men grijpt hem bij den toom,en dwingt hem stil te staan. En als hij weerstand biedt,wordt hij neergeschoten. Hij kermt:" is dat mijn loon? Mijn makker zal 't ontgaan, "En als ik rijs nooit weer op de koten!" Zijn kameraad zegt, "goede vriend," 'T geluk kroont niet altijd op een hooge postbekleder Had ge ook een molenaar gediend Gij laagt niet zoo ellendig neder.