Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
28-06-2013
LA GRANDE CHARTREUSE
La Grande Chartreuse
Bruno de Kartuizer
Geen kloosterleven was hem streng genoeg
De Heilige Bruno van Keulen was de stichter van de orde van de Kartuizers, een van de strengste religieuze gemeenschappen. Iedere monnik leeft in een soort gemeenschappelijke afzondering. Een volledige stilzwijgendheid is maar een van de vele strikte regels die ze naleven.
Hun stichter werd geboren in 1035 in Keulen. Hij was een telg uit een vooraanstaande familie en studeerde in Reims en in Parijs. Eenmaal terug in Keulen werd hij kanunnik. Vanaf dan kwam zijn carrière in de Kerk pas goed op gang. In Reims was hij zowat de adviseur van de ‘kruistochtpaus’ Urbanus II.
Hij werd benoemd tot bisschop van Grenoble en zelfs tot aartsbisschop van Reims. Vooraanstaande posities, maar Bruno vond er geen voldoening in. Andere bronnen houden staande dat hij moest wijken voor de kandidaat van de koning, en dat dat de reden was waarom hij in 1083 aansloot bij de benedictijnen.
Wat er ook van zij: al snel bleek dat Bruno dat kloosterleven niet uitdagend en streng genoeg vond. Dus trok hij met zes geestverwanten de bergen van de Dauphiné in. Nabij Grenoble stichtten ze het eerste kartuizerklooster, het schitterende Grande Chartreuse.
Ondanks de uiterst strenge tucht sloeg de kluizenaarsgemeenschap van de ‘orde van de heilige Bruno’ aan. Paus Urbanus nodigde de grondlegger in 1090 uit naar Italië, waar hij in Calabrië een tweede klooster stichtte.
Het was in dit klooster dat Bruno de kartuizer op 6 oktober 1101 overleed. De weinige kartuizers die er nog zijn, vereren Bruno als hun ordestichter.
De heilige Bruno wordt afgebeeld in de witte klederdracht van zijn orde. Zijn attributen zijn een kruis of een schedel. Mijter en staf aan zijn voeten wijzen op de afwijzing van de bisschoppelijke waardigheid. Op sommige prenten komt hij mediterend voor, zonder enig attribuut.
(Bron: Ghislain Truyers – Raymond Rutten: ‘Alle Heiligen’)
---
Wie meer over de Grande Chartreuse of de Heilige Bruno wil weten kan o.m. terecht op volgende websites:
‘Gelijke kansen’, ‘discriminatie’, ‘uitsluiting’ … het klinkt zo actueel. Mensen worden in vakjes gestoken, verdacht gemaakt, afgewezen, uitgesloten alleen maar omdat ze anders zijn.
Ze komen terecht in de gevangenis van verwerping en haat, die veel zwaarder kan wegen dan een echte gevangenis. Wie ooit pech gehad heeft, wie ooit een fout maakte, wordt met de nek aangekeken, geminacht, misprezen ... want WIJ zijn ‘deftig’ volk, op ONS valt niets te zeggen, ratelt de zelfgenoegzame eigenwaan.
Jezus geeft vandaag een scherp voorbeeld, dat die zelfvoldaanheid zelf aan de schandpaal voor schut zet.
In die tijd vroeg een van de Farizeeën Jezus bij zich te eten. Jezus trad het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen. Een vrouw nu, die in de stad als zondares bekend stond, was te weten gekomen dat Jezus in het huis van de Farizeeër te gast was. Zij nam een albasten vaasje met balsem mee en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat, die ze met haar hoofdhaar afdroogde. Zij kuste ze keer op keer en zalfde ze met de balsem.
Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had dit zag, zei hij bij zichzelf: “Als dit een profeet was zou Hij weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt; het is immers een zondares.” Jezus gaf hem ten antwoord: “Simon, ik heb u iets te zeggen.” Waarop deze zei: “Zeg het, Meester.”
“Een geldschieter had twee schuldenaars de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denariën schuldig. “Omdat zij die niet konden teruggeven schold hij ze aan allebei kwijt. “Wie van hen zal nu het meest van hem houden?”
“Ik veronderstel, – antwoordde Simon – diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.” Jezus zei tot hem: “Uw oordeel is juist.” Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei tot Simon: “Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; ge hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt Mij niet eens een kus gegeven, maar zij hield sinds Ik binnenkwam niet op mijn voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg ik u: haar zonden zijn haar vergeven, al zijn ze nog zo talrijk, want zij heeft veel liefde betoond. Weinig liefde betoont hij aan wie weinig wordt vergeven.”
Daarop sprak Hij tot haar: “Uw zonden zijn u vergeven.”
De andere gasten vroegen zich af: “Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?” Jezus zei tot de vrouw: “Uw geloof heeft u gered: ga in vrede.”
(Lucas 7,36-50)
DRIE MENSEN AAN TAFEL
Een feesttafel, en drie mensen in de kijker: Jezus, de zondares en Simon, de zelfvoldane gastheer, overtuigd van zijn eigen grote gelijk.
Zou Jezus een profeet zijn? Zeker niet, zegt Simon: een profeet veroordeelt mensen omwille van hun zonden. Bij die vrouw is die zonde toch duidelijk! En Jezus ziet dat niet eens. Of WIL Jezus die zonde niet zien, en WIL Hij niet veroordelen omdat Hij dieper kijkt: over de zonde uit om de liefde te vinden. Om zonde te zien moet je geen profeet zijn! Iedereen, die eerlijk WIL kijken merkt die wel op, want zonde steekt de ogen uit als je eerlijk kijkt. Maar het goede WILLEN zien, dat is pas profetisch!
Bij Simon zien wij dan wat echte zonde is, en zoals zo dikwijls gebeurt, is dat netjes weggemoffeld in een deftige manier van doen. Simon nodigt Jezus uit, maar anderen veroordeelt hij zonder genade, omdat hij zo vol is van zichzelf. En zo vergeet hij dingen, die normaal en goed zijn: water gieten over de bestofte voeten van de gast, hem omarmen, reukwerk aanbieden ...
Zo wordt de finale heel verrassend en juist daarom zo rijk aan inhoud, ook hier en nu: de zondige vrouw blijktde echte leerling van Jezus. Niet omwille van haar zonden maar omdat zij zonder ophouden weent om de weerbarstigheid van haar hart. Op een hartstochtelijke wijze hunkert zij naar oprechtheid en zoekt zij Jezus. Haar liefde is meer dan gewoon, overvloedig: zelfs de voeten van Jezus wast ze met haar tranen, ze kust die voeten overdadig en zalft ze, terwijl Simon, de man van de schone schijn, het meest normale, het meest menselijke verleerd heeft, omdat hij zo vol is van zichzelf, zo zeker van zijn volmaaktheid. Zij echter weet dat zij zwak is, en zo kan zij openstaan voor de milde barmhartigheid van Jezus.
Een Nederlandse dichter schreef ooit dit zonderling gedicht:
‘Hij alleen zou met een grote sigaar
in de mond op straat mogen lopen,
met de duimen in zijn vest,
want Hij is God.
Maar hij doet het niet,
want Hij is God.’
De harde woorden zijn voor Simon, omdat hij met een dikke sigaar en met de duimen in zijn vest over straat loopt. De mildheid en de lof zijn voor de vrouw, die weet dat zij een mens is zoals wij.
Dat schommelingen op de effectenbeurs wereldnieuws zijn terwijl het geen nieuws is dat honger en armoede grote delen van de wereldbevolking in de greep houden moet veranderen, vindt paus Franciscus.
‘Het is nodig de dingen op te schudden’, zei hij tijdens een toespraak tot de CLAR, de Confederatie van Latijns Amerikaanse en Caribische Religieuzen.
Tijdens die inmiddels wijd verspreide toespraak heeft de paus voor het eerst publiekelijk toegegeven dat er in het Vaticaan sprake is van corruptie en van een homolobby. De woordvoerder van het Vaticaan, pater Federico Lombardi, heeft die uitspraak niet kunnen bevestigen omdat het om een privaat onderhoud ging. Hij heeft de berichten echter niet tegengesproken.
De CLAR heeft inmiddels excuses aangeboden voor de publicatie van de uitspraken van de paus. Het gaat om aantekeningen voor persoonlijk gebruik en is niet de volledige tekst. Bovendien is het not done uit een privaat onderhoud met de paus te klappen.
De katholieke blogger John Thavis, die de tekst, vertaald, op zijn website heeft geplaatst, waarschuwt dat, omdat het om aantekeningen gaat, nuances en kanttekeningen in de gesproken tekst mogelijk verloren zijn gegaan.
De manier waarop de tekst is verwoord komt sterk overeen met de andere onvoorbereide teksten die de laatste tijd uit de mond van de paus zijn opgetekend.
Het gaat om de mens
‘Het is nodig de dingen op te schudden’, had de paus tijdens de op 6 juni gehouden vergadering gezegd. ‘Het is geen nieuws als er een oude man sterft van de kou in Ottaviano (buurt vlakbij het Vaticaan), of dat er zo veel kinderen geen onderwijs krijgen of honger hebben. Ik denk aan Argentinië... Aan de andere kant, als de belangrijkste beurzen drie punten omhoog of omlaag gaan is het wereldnieuws. Men moet wakker worden! Dit kan niet. Computers zijn niet gemaakt naar het beeld en gelijkenis van God. Ze zijn een instrument, ja, maar niets meer. Geld is geen beeld en gelijkenis van God. Alleen de menselijke persoon is beeld en de gelijkenis van God. Het is noodzakelijk om het om te draaien. Dat is het Evangelie’, aldus de paus.
Kijk naar de oorzaken
Het is noodzakelijk om naar de oorzaken te kijken, de wortels. Abortus is slecht, dat is duidelijk. Maar achter de legalisering ervan, welke belangen zitten erachter... Soms wordt het als voorwaarde gesteld door de grote organisaties die ondersteunen met geld, weet je dat? Het is noodzakelijk om naar de oorzaken te kijken. We kunnen niet bij de symptomen alleen blijven steken.
Wees niet bang om aan te klagen ... Je zult lijden, je zult problemen krijgen, maar wees niet bang om aan te klagen, dat is de profetische kant van het religieuze leven...’
Restauratief
Tijdens de bijeenkomst noemde de paus twee specifieke zorgen die hij met wilde delen. ‘Een daarvan is de Pelagiaanse stroming die momenteel in de Kerk leeft. Er zijn ook een aantal restauratieve groepen. Ik ken er enkele van, toen ik ze mocht ontvangen in Buenos Aires. Het voelt alsof men 60 jaar in de tijd teruggaat! Vóór het Concilie... Men waant zich in 1940...
Een anekdote om dit te illustreren, niet om te lachen, ik heb het met respect ontvangen, maar het baart mij wel zorgen. Toen ik werd gekozen, ontving ik een brief van een van deze groepen, waarin zij zeiden: 'Uwe Heiligheid, wij bieden u deze geestelijke schat aan: 3525 rozenkransen.' Waarom zeggen ze niet: 'wij bidden voor u'? Dat tellen...
En deze groepen willen terug naar de praktijken en regels die ik heb meegemaakt. Jullie niet, want jullie zijn niet oud, naar regels rond zaken die op dat moment speelden, maar nu niet meer. Die spelen vandaag de dag niet ...’
Gnostische stroming
De tweede zorg van de paus betreft ‘een gnostische stroming. Die pantheïstische... Beide zijn elitaire stromingen, maar deze is van de meer opgeleide elite... Ik hoorde over een algemeen overste die de zusters van haar congregatie had gevraagd om 's morgens niet meer te bidden, maar om geestelijk te baden in de kosmos. Zulk soort dingen... Die baren mij zorgen omdat ze voorbijgaan aan de menswording! De Zoon van God is ons vlees geworden, was het vleesgeworden Woord. In Latijns-Amerika hebben we vlees in overvloed! Wat er gebeurt met de armen, hun pijn, dat is ons vlees...
Het Evangelie is niet de oude regels, noch het pantheïsme. Als je kijkt naar de rand, de behoeftigen ... de drugsverslaafden! Mensenhandel... Dit is het Evangelie. De armen zijn het Evangelie...’
Homolobby en corruptie
Desgevraagd sprak de paus ook over het bestaan van een homolobby en corruptie in het Vaticaan. ‘Ja... moeilijk. In de Curie zijn ook heilige mensen, er zijn echt heilige mensen. Maar er is ook een corrupte stroming, die is er ook, dat is waar ... Er wordt gesproken over de 'homolobby', het is waar, die is er... We moeten zien wat we kunnen doen...’
Hervormingen in de curie
Hij ging ook in op de verwachte hervormingen van de Romeinse Curie. Dat is iets ‘waar bijna alle kardinalen in de congregaties voorafgaand aan het conclaaf hebben gevraagd. Ik heb het ook gevraagd. Ik kan de hervorming niet zelf doorvoeren, dit zijn bestuurszaken... Ik ben erg ongeorganiseerd, ik ben daar nooit goed in geweest. Maar de kardinalen van de Commissie zullen het doorvoeren. Je hebt Rodríguez Maradiaga, uit Latijns-Amerika, die [de commissie] leidt. Je hebt Errázuriz, beiden zeer georganiseerd. Die ene uit München is ook zeer georganiseerd. Zij zullen het doorvoeren.
Bid voor mij... dat ik zo min mogelijk fouten maak...’
'Het komt niet van mij'
Paus Franciscus deed ook een aantal ontboezemingen over zijn manier van optreden waarmee hij snel aan populariteit wint. Die komt niet van hemzelf, zei hij terwijl hij vertelde over hoe het hem sinds zijn verkiezing tot paus vergaan is. ‘Ik ben op geen enkel moment mijn innerlijke vrede verloren, weet je? En dat komt niet uit mijzelf, ik ben van het soort dat zich zorgen maakt en overstuur raakt ... Maar ik heb mijn vrede geen enkel moment verloren. Dit bevestigt voor mij dat dit van God komt ...’
Dat geldt ook voor de gebaren die hij heeft gemaakt, waaronder het ongebruikelijke verblijf in Casa Santa Marta. ‘Deze gebaren ... ze komen niet van mij. Ze zouden niet in mij op zijn gekomen. Het is niet zo dat ik een plan heb meegebracht, of dat ik er zelf een heb bedacht toen ik eenmaal gekozen was. Ik doe het omdat ik voelde dat dit was wat de Heer wilde. Deze gebaren zijn niet van mij, maar van Iemand anders... Dat geeft me vertrouwen.’
‘Ik kwam [naar Rome] met alleen de hoognodige kleren. Ik waste ze 's nachts, en toen plotseling dit ... En ik maakte geen kans! In de Londense wedkantoren stond ik op de 44e plaats. Moet je nu zien... Degene die op mij wedde heeft natuurlijk wel veel gewonnen! Dit komt niet van mij...’
Nieuw klimaat
De paus sprak vol enthousiasme over 'Aparecida', de 5e Algemene Conferentie van de Latijns-Amerikaanse Bisschoppen die in 2007 in het gelijknamige Braziliaanse Maria-heiligdom is gehouden. ‘Aparecida is niet voorbij... Aparecida is niet zomaar een document. Het was een gebeurtenis. Aparecida was anders. Ten eerste omdat er geen concept was. Er waren voorstellen, maar geen ontwerp. En aan het einde was er ook nog geen document, maar aan de vooravond van de laatste dag hadden we 2300 'notities'... Aparecida verschoof naar de continentale missie. Daar eindigt Aparecida, in de groei naar de missie.
Het bijzondere van Aparecida was dat het niet werd gevierd in een hotel of in een retraitehuis... Het werd gevierd in een Maria-heiligdom. Door de week vierden we de Eucharistie met zo'n 250 mensen, want het was een gewone werkdag. Maar in het weekend... het was vol! Het volk van God voegde zich bij de bisschoppen, vragend om de Heilige Geest ...
Ik zag, ik noem hem omdat ik hem meer van een afstandje bekijk, hij is goed, maar zo is hij - ik zag de prefect, João [João Braz de Aviz, toen aartsbisschop van Brasilia, nu kardinaal-prefect van de religieuzen], met zijn mijter... Mensen kwamen heel dicht bij hem en brachten de kinderen en hij begroette hen, en omhelsde hen... Deze zelfde bisschop moest vervolgens stemmen. Hij zou nooit op dezelfde manier gestemd kunnen hebben als hij in een hotel had gezeten!
We hadden de vergaderzalen onder het Heiligdom. Dus de achtergrondmuziek waren de gezangen, de vieringen in het Heiligdom ... Dat maakte het heel bijzonder.’
Uitstervende religieuzen
‘Er is iets dat mij zorgen baart, hoewel ik nog niet weet hoe ik het moet begrijpen. Er zijn religieuze congregaties, zeer, zeer kleine groepen van een paar personen, zeer oude mensen... Ze hebben geen roepingen, ik weet het niet, de Heilige Geest wil niet dat ze verder gaan, misschien hebben ze hun missie in de Kerk al vervuld, ik weet het niet...
Maar ze zijn er en klampen zich vast aan hun gebouwen, klampen zich vast aan geld... Ik weet niet waarom dit gebeurt, ik weet niet hoe ik het moet begrijpen. Maar ik vraag uw zorg voor deze groepen ... Het beheer van het geld is iets waarover moet worden nagedacht.’
Tot slot riep de paus de religieuzen op tot vreugde over hun roeping. Ook vroeg hij hen het gesprek te zoeken met de bisschoppen en hun conferenties. ‘Ik weet dat sommigen een ander idee hebben van gemeenschap, maar praat erover, praat met ze en leg ze uit.’
De mensen zijn in twijfel gevangen, 't gezicht van een god heeft de tijd gebleekt, nu kom ik ze vertroosten met gezangen van wat nooit wisselt en in niets ontbreekt. Ik kan bemoediging zijn voor de bangen, de klare stem die altijd rustig spreekt, omdat mijn hart dat geen angstvallig hangen aan wolken kent, ziet wat door wolken breekt.
Ik werd geboren met een aard die sterk van zelf gaat naar de kern van alle zaken maar veel stond tussen mij in en mijn werk. Groeiende, heb ik dat opzij gezet: het werd al lichter, alle duisters braken en ik zag liefde als de levenswet.
Jezus toont ons vandaag om mensen, met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden, als zij gebukt gaan onder een groot verdriet:
mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend ...
Door zo met mensen om te gaan, tonen en zeggen ook wij als het ware, net als Jezus: ‘Mijn vriend, ik zeg je, sta op.’
In die tijd begaf Jezus zich naar een stad die Naïm heette; zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee. Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen toen daar een dode werd uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, die weduwe was. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag gevoelde Hij medelijden met haar en sprak: ’Schrei maar niet.’ Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij sprak: ’Jongeling, Ik zeg je: sta op!’ De dode kwam overeind zitten en begon te spreken en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug.
Allen werden door ontzag bevangen en zij verheerlijkten God, zeggende: ’Een groot profeet is onder ons opgestaan,’ en: ’God heeft genadig neergezien op zijn volk.’
En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het Joodse land en de wijde omtrek.
(Lucas 7,11-17)
HIJ VOELDE MEDELIJDEN
Bij dit mirakel zullen sommigen zich wel afvragen: kan dit echt gebeurd zijn? Kunnen doden opnieuw gaan leven? Anderen zullen vasthouden aan de letter en zeggen: als dat niet echt gebeurd is, wat moeten wij dan nog geloven? Misschien krijgen wij wat inzicht door eens na te gaan: wat wil Lucas ons hier bijbrengen?
De vraag of dat allemaal letterlijk en historisch zo gebeurd is, is dan misschien toch niet zo wezenlijk voor ons geloof. Als Jezus deze jongen weer tot het aardse leven heeft opgewekt, is hierdoor de dood nog niet overwonnen, maar alleen een paar jaren uitgesteld. Als de hele blijde boodschap van het evangelie erin zou bestaan, dat een enkele keer een paar doden weer enkele jaren hier op aarde leefden, is dat, al bij al, toch niet zo ontzaglijk. Lucas heeft met dit verhaal zeker een diepere bedoeling.
Het treft dat Jezus vooral aandacht heeft voor deze bedroefde weduwe. Meer dan voor de dode die wordt weggedragen, heeft Hij aandacht voor deze vrouw die alleen achterblijft. Zij is volledig eenzaam geworden, men droeg de hoop van haar oude dag naar het graf, er is nu niemand meer die later nog voor haar zal zorgen. ‘Toen de Heer haar zag', zegt het evangelie, ‘gevoelde Hij medelijden met haar en Jezus gaf de jongen aan zijn moeder terug'. Jezus wil niet dat deze weduwe alleen achterblijft.
De boodschap van dit wonder van Naïm is, dat het leed van de mensen Jezus ter harte gaat. Het verhaal van Naïm toont dat God mensen in hun leed nabij wil zijn. Hier openbaart zich de goedheid en de mensenliefde van God, die de mensen niet ontroostbaar en verweesd achterlaat.
En dat blijft waar voor ons! Jezus heeft nog altijd medelijden met ouders, die schreien om een kind dat gestorven is. Overal waar de dood ongenadig toeslaat en mensen uit elkaar rukt, daar lijdt God met de mensen mee. De tranen van de mensen zijn heilig en kostbaar voor Hem. God wil de dood van de mensen niet, Hij wil dat de mensen leven en leven in overvloed.
Wij moeten van Jezus niet verwachten, dat Hij de lijkbaar van onze doden zal doen stoppen om hen terug te brengen tot het aardse leven. Ook ten tijde van Jezus zijn veel mensen gestorven. Maar Lucas belooft ons veel meer: God zal elke dode teruggeven aan zijn bedroefde moeder, over de dood heen zal Hij hem opwekken tot een nieuw en onvergankelijk leven.
De eerste christenen hebben veel meer dan wij geleefd van deze blijde boodschap. In de catacomben bijtelden zij op hun graven zinnen als: ‘Leef nu met Christus', ‘leef nu samen met de heiligen'. Voor hen was het graf slechts een kleedkamer, waarin wij onze sterfelijke kleren afleggen om ons te bekleden met het witte kleed van de onsterfelijkheid. Zij geloofden in het woord van de Heer: ‘Er komt een uur, ja het is er al, waarin de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die ernaar luisteren zullen herleven'.
Wie gelooft in de verrezen Heer, gelooft ook in de verrijzenis van zijn dierbare doden. Moge ons allen een beetje van dat verrijzenisgeloof gegeven zijn, dan zullen wij niet schreien als ontroostbaren, maar – misschien door onze tranen heen – geloven dat God ons onze geliefde doden teruggeeft.
Elke zondag komen we als gelovigen samen om het Woord van de Heer te horen en het op te nemen in ons hart, opdat wij mogen groeien in geloof, tot welzijn van de mensen.
Heel wat mensen zijn van nature – ook zonder ‘gelovig’ te zijn – ‘goede mensen’. Paus Franciscus heeft er deze week nog even op gewezen in een homilie, en ook de honderdman uit het evangelie mogen we ongetwijfeld tot deze groep rekenen. Ook zonder Jezus echt te kennen, leven zij als het ware ‘vanuit het evangelie’.
Zelf mogen wij zo vaak de Heer ontmoeten! Het ligt dan ook voor de hand, dat we proberen deze mensen dichter bij Jezus, dichter bij het evangelie, dichter bij het Rijk van God te brengen. Want bij alle mensen, die zachtmoedig en nederig van hart zijn, wil Jezus te gast zijn.
Toen Jezus aan het eind was gekomen van zijn toespraak tot de menigte ging hij Kafarnaüm binnen. Een honderdman die daar woonde had een knecht die ernstig ziek was en op sterven lag; de honderdman was erg op deze knecht gesteld. Toen hij over Jezus hoorde, zond hij enkele Joodse leiders naar hem toe om hem te vragen bij hem te komen en zijn knecht van de dood te redden.
Toen ze bij Jezus waren gekomen, drongen ze er bij hem op aan mee te gaan. Ze zeiden: ‘De man die u dit verzoekt, verdient het dat u hem deze gunst bewijst. Want hij is ons volk goedgezind en heeft voor ons de synagoge laten bouwen.’ Jezus ging samen met hen op weg. Hij was al niet ver meer van het huis verwijderd, toen de honderdman enkele vrienden naar hem toe stuurde met de mededeling: ‘Heer, spaar u de moeite, want ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt. Daarom ook achtte ik mij niet waardig om zelf naar u toe te gaan. Maar u hoeft maar te spreken en mijn knecht zal genezen zijn. Ook ik ben iemand die onder andermans gezag staat en zelf weer soldaten onder zich heeft, en als ik tegen een soldaat zeg: ‘Ga!’ dan gaat hij, en tegen een andere: ‘Kom!’ dan komt hij, en als ik tegen mijn knecht zeg: ‘Doe dit!’ dan doet hij het.’
Toen Jezus dit hoorde, verbaasde hij zich over hem; hij keerde zich om naar de menigte die hem volgde en zei: ‘Ik zeg jullie, zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot geloof gevonden!’ Toen de vrienden van de honderdman terugkeerden naar zijn huis, troffen ze daar de knecht in goede gezondheid aan.
(Lucas 7,1-10)
DE VERWONDERING VAN JEZUS
Slechts twee keer zegt Jezus in het evangelie dat hij verwonderd was. In beide gevallen gaat het over ‘geloven’. In Nazaret, bij zijn dorpsgenoten, kon Jezus geen enkel wonder verrichten, want Hij stond verwonderd over hun ongeloof. Vandaag, in Kafarnaüm, verwondert Hij zich over het uitzonderlijke geloof van de honderdman: ‘Zelfs in Israël heb ik zo’n groot geloof niet gevonden.’
In Nazaret gaat het over de Israëlieten. Zij ontvingen de Wet en de Profeten, en mochten God – enigszins – leren kennen. Zij konden ook weten hoe zij in Hem dienden te geloven en Hem te eren. In Kafarnaüm gaat het om een vreemde, iemand die niet tot dat ‘uitverkoren’ en dus bevoorrechte volk van God behoorde. In het beste geval, kan hij hoogstens een ‘beginnende bekeerling’, ‘iemand op de goede weg’, genoemd worden.
Jezus is verwonderd over het ongeloof bij de enen en over het geloof bij die andere. Het wettische, louter uiterlijke geloof van de inwoners van Nazaret mist alle leven en bezieling. Het is geen geloof dat redding brengt en anders maakt. Hun hart blijft gesloten voor het woord van Jezus, voor het Woord, dat Jezus is! Hun geloof is dood en doods en blijft dan ook zonder vruchten.
Al staat die vreemde bezetter, die honderdman, buiten de gelovige traditie, toch heeft hij zijn heel persoonlijk geloof, dat berust op vertrouwen, op gehoorzaamheid en zeker ook op nederigheid. Dat alles leidt hem met zijn hele wezen naar Jezus. Hij aanvaardt zelfs dat hij ‘de onreine’ is, bij wie de Joden niet mogen binnenkomen, maar hij twijfelt er niet aan dat Jezus zijn zieke dienaar kan en wil genezen. Zijn nederige en vurige verwachting doet hem geloven in de helende kracht van Jezus’ woord: zelfs van op afstand kan het Woord, dat Jezus is, alle kwalen genezen, alles anders maken.
En bij ons? Waarover kan Jezus zich bij ons verwonderen? Over een eerlijke poging om ‘van ganser harte’ te geloven? Of – ondanks alle uiterlijk vertoon en schone schijn – over ons ongeloof en de hardheid van ons hart? Wij zijn het zo gewoon om als vroom en gelovig beschouwd te worden en beseffen daarbij niet dat het er vooral op aan komt om Jezus’ woord diep in ons hart op te nemen, om dan vanuit dit ‘nieuwe hart’ te leven.
Moge het ons gegeven zijn om daadwerkelijk dit Woord, dat Jezus is, in ons hart te omarmen. We zullen ons dan wellicht minder afzonderen en opsluiten in hooghartige getto’s, overtuigd van ons eigen grote gelijk. De uitstraling en de geloofwaardigheid van de ‘gemeenschap van gelovigen’, die zich ‘Kerk’ noemt, zou er zeker wel bij varen!
(geïnspireerd door het ‘Gemeenschapsmissaal voor zon- en feestdagen’)
EGO FLOS
Ik ben een blomme en bloeie voor uwe oogen, geweldig zonnelicht, dat, eeuwig onontaard, mij, nietig schepselken, in 't leven wilt gedoogen en, na dit leven, mij het eeuwig leven spaart.
Ik ben een blomme en doe des morgens open, des avonds toe mijn blad, om beurtelings, nadien, wanneer gij, zonne, zult, heropgestaan, mij nopen, te ontwaken nog eens, of mijn hoofd den slaap te biên.
Mijn leven is uw licht: mijn doen, mijn derven, mijn' hope, mijn geluk mijn eenigste en mijn al; wat kan ik, zonder u, als eeuwig, eeuwig sterven; wat heb ik, zonder u, dat ik beminnen zal?
'k Ben ver van u, ofschoon gij, zoete bronne van al dat leven is of immer leven doet, mij naast van al genaakt en zendt, o lieve zonne, tot in mij diepste diep uw aldoorgaanden gloed.
Haalt op, haalt af!... ontbindt mijn aarsche boeien: ontwortelt mij, ontdelft mij...! Henen laat mij,... laat daar 't altijd zomer is en zonnelicht mij spoeien en daar gij, eeuwige, ééne, alschoone blomme, staat.
Laat alles zijn voorbij, gedaan, verleden, dat afscheid tussen ons en diepe kloven spant; laat morgen, avond, al dat heenmoet, henentreden, laat uw oneindig licht mij zien, in 't Vaderland!
Dan zal ik voor... o neen, niet voor uw oogen maar naast u, nevens u, maar in u bloeien zaan; zoo gij mij, schepselken, in 't leven wilt gedoogen; zoo in uw eeuwig licht me gij laat binnengaan!
Op dit feest van Sacramentsdag gaan onze gedachten uit naar het Laatste Avondmaal en de woorden van Jezus: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’. Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Sacramentsdag mogen we daarom zeker het ‘feest van de gegeven en gebroken Jezus’ noemen: Jezus die zich ten volle bewust is van zijn zending en in volle aanvaarding vooruitblikt op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het uiterste.
De oorsprong van dit feest vinden we inderdaad in de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen, emotionele sfeer van het laatste samenzijn met zijn meest intieme vrienden. We kennen de feiten: Jezus nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, voor u gegeven en gebroken’.
In de historische context of samenhang zijn het profetische woorden: ‘wat ik hier met dit brood doe, - breken en delen – dat zal de komende uren ook met mij gebeuren’. In dit simpele gebaar zegt Jezus a.h.w. aan zijn vrienden: ‘Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld gekomen, niet zomaar, maar ‘opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven in overvloed’.
En het gebaar van het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie, mijn vrienden, zijn hiertoe geroepen. Een dienaar staat immers niet boven zijn meester. Als je ten einde toe mijn volgeling wil zijn, als je ten einde toe wil leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan, gegeven en gebroken. Niet uit zelfpijniging, maar opdat eens, opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, hier en elders, opdat wereldwijd, mensen die zich arm weten en ontvankelijk zijn, leven mogen vinden en wel in overvloed.
Zo is dit feest van Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie een bewogen, ontroerde herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar daar blijft het niet bij: in elke eucharistie aanvaarden wij, hoe schamel wij ook zijn, telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven, Hem achterna. Desnoods gegeven en gebroken.
Vandaag vieren we het feest van de Heilige Drie-eenheid. Het is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu eenmaal onverstaanbaar is: het diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste Wezen:
- we mogen God Vader noemen;
- Jezus, die op onze aarde leefde en leed, gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van God
- En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons en om ons heen.
In zijn afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: Eigenlijk heb Ik jullie nog veel te zeggen, maar je kunt het nu nog niet verwerken. Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hij jullie leidsman zijn naar de volle waarheid – niet dat Hij eigenmachtig zal spreken, Hij zal slechts zeggen wat Hij te horen krijgt – en wat komen gaat, zal Hij jullie meedelen. Zo zal Hij Mij verheerlijken, want wat Hij jullie zal meedelen, komt van Mij.
Immers, alles wat de Vader heeft is ook van Mij; daarom mag Ik zeggen dat hetgeen Hij jullie zal meedelen, van Mij komt.
(Johannes 16,12-15)
EEN NAAM VOOR GOD
De Heilige Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden, zonder er iets van te begrijpen. Het was goed bedoeld: laat het de kinderen maar van buiten leren. Want als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God door theologen gedacht wordt – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan noemt. En dan moeten we luisteren naar de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in het O.T. Mozes laat de kudden grazen, en de Heer verschijnt hem in een brandende struik. Mozes krijgt de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden. Maar hij zegt: ‘Als ik aan de Israëlieten zeg dat de God van hun vaderen mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God?’, wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘Ik zal er zijn voor u’. ‘Ik zal er zijn voor u’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft.
Enkele eeuwen later, bij Johannes, vinden we – in andere woorden – een zelfde naam voor God: ‘God is Liefde’. In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn meest intieme ‘Ik’. Bovendien spreken deze Bijbelse namen, die God aan zichzelf toekent, onze hele persoon en niet enkel ons verstand aan.
We mogen geloven in een God, die Liefde is, in een God, die van zichzelf zegt: ‘Ik zal er zijn voor u.’
Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen.
Pinksteren is de voltooiing van Pasen. Op die dag immers werd de Geest van God vaardig over allen die achter gesloten deuren bijeen waren.
Toen pas doorzagen zij de volle waarheid: wie Jezus voor hen was en wat Hij hun in de loop der jaren had voorgeleefd.
Bij het Laatste Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Als jullie Mij liefhebben, zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag. En Ik zal de Vader vragen jullie een andere Helper te geven, die voor altijd bij jullie zal zijn.
Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden. Wie Mij niet liefheeft, neemt mijn woorden niet ter harte. Het woord dat jullie horen, is echter niet mijn woord, maar dat van de vader die Mij gezonden heeft. Dat is het wat Ik jullie te zeggen had, nu Ik nog bij jullie ben.
De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.
(Jo 14,15-16 en 23-26)
‘ZIJN HEILIGE GEEST ZAL JULLIE ONDERRICHTEN’
De heilige Geest laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid,
die onze blik op Jezus richt,
en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven
dankbaar voor alles wat we gekregen hebben
dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld:
geduld met anderen die anders zijn,
geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn,
en soms veel tijd nodig hebben
om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar
en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed:
het groot verdriet misschien
maar ook die kleine pijnen,
waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt.
Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert,
zonder argwaan of bijbedoelingen,
maar vol vertrouwen op hun goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken,
en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen
hoe kleine wonden pijn kunnen doen
en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
Vandaag keren we eens te meer naar de ontroering van het Laatste Avondmaal. Zeer bewogen en vol emotie bidt Jezus voor zijn vrienden.
Hij bidt ook voor ons en allen, die later – zelfs vele eeuwen later – door hun woord en leven, in Hem zullen geloven, van Hem zullen getuigen, als de bron van hun diepste Vreugde, de vervulling van hun diepste hunkering, het Eerste en het Laatste Woord over hun Leven.
Daarom ook die zo innige bede: ‘Kom, Heer Jezus, kom!’
Tijdens het Laatste Avondmaal sloeg Jezus zijn ogen ten hemel: ‘Heilige Vader, Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in mij geloven. Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden.
Ik heb hen laten delen in de grootheid die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn zoals wij: ik in hen en u in mij. Dan zullen zij volkomen één zijn en zal de wereld begrijpen dat u mij hebt gezonden, en dat u hen liefhad zoals u mij liefhad. Vader, u hebt hen aan mij geschonken, laat hen dan zijn waar ik ben. Dan zullen zij de grootheid zien die u mij gegeven hebt omdat u mij al liefhad voordat de wereld gegrondvest werd.
Rechtvaardige Vader, de wereld kent u niet, maar ik ken u, en zij weten dat u mij hebt gezonden. Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen, zodat de liefde waarmee u mij liefhad in hen zal zijn en ik in hen.’
(Johannes 17,20-26)
‘KOM, HEER JEZUS, KOM!’
Halfweg tussen Hemelvaart en Pinksteren, het is de tussentijd van de afwezigheid van Jezus, de tijd van groot gemis en intens verlangen. Elk jaar beleven wij die tijd opnieuw: dezelfde stemming wordt in ons wakker gemaakt. ‘Kom, Heer Jezus, kom!’, de woorden, die we hoorden aan het einde van de eerste lezing. Het zijn de laatste woorden uit het boek van de Openbaring, zelf het laatste boek van de Schrift. In deze tussentijd leven wij ons leven.
‘Kom, Heer Jezus, kom!’, het was – toen al – een onnoemelijk verlangen, dat nooit tot rust kan komen, zonder het weerzien van de meest Geliefde. Zo raak hadden de leerlingen het al gezegd, op de weg naar Emmaüs, toen zij aan hun vreemde reisgezel vertelden wat er tevoren in Jeruzalem gebeurd was: ‘En wij die gehoopt hadden …’
‘En wij die gehoopt hadden …’ Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het de uitdrukking van de diepste hunkering, die hier niet te vervullen is. Voor hoeveel mensen in hoeveel eeuwen was het al het heimwee dat ons altijd voortdrijft, rusteloze zoekers als wij zijn. ‘Onrustig blijft ons hart, tot het zijn rust vindt in U’: schreef de H. Augustinus over die eeuwige onrust.
Wij, mensen, zijn onvervuld en onaf … we zullen hier ook altijd onaf en onvervuld zijn, nooit geheel tot rust gekomen. Altijd jaagt die onvolkomenheid ons voort. De honger in ons hart blijft altijd honger, de dorst naar leven blijft onlesbaar. Altijd lokt er een einder, die verder ligt. Altijd wenkt er een verwachting, die méér inhoudt. De hemel, zeggen wij, omdat we geen beter woord hebben. Maar die hemel is geen land of zee, het is die haven, waar we eindelijk thuiskomen. Waar elke hunkering, heel diep in ons, gestild wordt in Gods liefdevolle tederheid.
‘Kom, Heer Jezus, kom’. Laat ons iets proeven van die volkomen rust, waar wij zo naar uitzien en waar wij voorgoed geborgen zullen zijn bij onze God, de Eeuwige, de Almachtige, de Algoede naar wie wij altijd op zoek en op weg zijn: de Heer van tijd en eeuwigheid, die ook onze meest Geliefde wilde zijn.
Een spreekwoord van de Indianen zegt: ‘Een echt groot mens loopt met zijn hoofd in de wolken en met zijn voeten op de grond.’
Vandaag mogen we hetzelfde zeggen: een mens van de hemelvaart leeft een beetje met zijn hoofd in de wolken want Jezus blijft ons leiden en zijn leven is een hemels ideaal om na te streven.
Maar een mens van de hemelvaart staat ook met zijn twee voeten op de grond, en probeert de noden aan te voelen van elke mens die hem gegeven is en toevertrouwd.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: `Er staat geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, en dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden. Jullie zullen hiervan getuigen, te beginnen in Jeruzalem. Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Jullie moeten in de stad blijven totdat je wordt toegerust met kracht van boven.'
Toen bracht Hij hen buiten de stad tot bij Betanië. Daar hief Hij zijn handen en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd Hij in de hemel opgenomen. Zij vielen voor Hem op de knieën en keerden daarna in grote vreugde terug naar Jeruzalem.
Zij bleven voortdurend in de tempel en prezen God.
(Lucas 24,46-53)
‘HIJ GING VAN HEN HEEN’
Hemelvaart, het is geen soort ruimtereis van de Heer! Hij keert weer naar de Vader, van wie Hij is uitgegaan. Jezus is meer dan een fantastische mens. Wij hebben de neiging Hem al te menselijk te zien, want in onze tijd is al wat hemels is verdacht, ongrijpbaar. Wij zien Hem graag als een ideale mens, vol aandacht voor de andere, een profeet van een betere wereld.
Maar alleen daarmee is het beeld van Jezus onaf. Wij hebben dan alleen maar gelezen wat we graag horen. Zelf spreekt Hij veel over de Vader, die Hem gezonden heeft. En wij geloven: ‘Hij zit aan de rechterhand van God, zijn almachtige Vader.’
Hemelvaart is ook geen echt afscheid. Jezus zegt : ‘Ik zal met u zijn tot aan het einde der tijden. Hij belooft ook zijn pinkstergeest: Ik zal u niet verweesd achterlaten. De hemelvaart is een nieuw begin. Zoals je afscheid neemt van je school, na je studies. Je hebt veel geleerd, veel ontvangen, maar het is niet af: het begint pas! Je moet in praktijk brengen wat je geleerd hebt.
Daarom hoorden wij ook ‘wat staan jullie daar naar de hemel te kijken?’ Begin er nu aan: gaat en verkondigt mijn boodschap! Hemelvaart is een zending, de zending van de kerk, die met Pinksteren zal uitgerust worden met de Geest van God.
Pasen, Hemelvaart en Pinksteren: het zijn drie klemtonen van een zelfde groot mysterie:
Pasen zegt ons: ‘Ik ben verrezen, Ik leef voort onder u.’
Met Hemelvaart is het: ‘Ik ben bij de Vader van wie ik ben uitgegaan, en ik stuur jullie op weg, maar ik blijf bij u alle dagen van uw leven.’
En op Pinksteren: ‘Ik zend je mijn Geest om mijn boodschap te verkondigen, aan gans de wereld’
Van harte een zalige hoogdag, in deze rij van hoogfeesten van ons geloof! En laten wij eraan denken, zoals de mensen in Zuid-Afrika, in hun sappig taaltje spreken over dit feest: ‘nie kijk nie, maar doen!’
Naar aanleiding van 'Moederdag', zondag aanstaande, dit gedicht. Met nog altijd even veel liefde, genegenheid en ontroering opgedragen aan mijn - destijds - bejaarde moeder, ondertussen reeds meer dan 30 jaar overleden. Zo herkenbaar!
Op die laatste avond rond de tafel nam Jezus afscheid van zijn leerlingen. In zijn afscheidswoord dat we straks zullen horen reikt Jezus drie bouwstenen aan waarmee zij – en dus ook wij – toekomst kunnen bouwen.
‘Ook al ga Ik heen, toch blijf Ik bij jullie
door de Boodschap die Ik jullie heb aangereikt,
door de Helper die mijn Vader jullie zal schenken, de heilige Geest,
en door mijn vrede die Ik neerleg in jullie hart.’
Het zijn troostende woorden van Jezus die steun en bemoediging geven als we ervoor openstaan!
Tijdens het Laatste Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: `Als iemand Mij liefheeft, zal Hij mijn woord ter harte nemen; dan zal mijn Vader hem liefhebben en Wij zullen bij hem ons verblijf gaan houden. Wie Mij niet liefheeft, neemt mijn woorden niet ter harte. Het woord dat jullie horen, is echter niet mijn woord, maar dat van de Vader die Mij gezonden heeft. Dat is het wat Ik jullie te zeggen had, nu Ik nog bij jullie ben.
De helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb.
Vrede laat Ik jullie na, mijn eigen vrede geef Ik jullie, een andere vrede dan de wereld te bieden heeft. Je moet je dus niet zo laten verontrusten en de moed niet verliezen.
Je hebt gehoord wat Ik zei: niet alleen dat Ik heenga, maar ook dat Ik bij jullie terugkom. Als jullie Mij liefhadden, zou het jullie met vreugde vervullen dat Ik heenga naar de Vader, want de Vader is groter dan Ik.
Ik zeg het jullie dus nu al, voordat het zover is, dan zul je, als het zover is, geloven.
(Johannes 14,23-29)
‘DE HELPER, DIE IK ZAL ZENDEN’
In de tweede helft van de paastijd, gaat er al meer aandacht naar de Heilige Geest. Theologen hebben daar soms in moeilijke woorden over gesproken, terwijl alles eenvoudig wordt als we naar Jezus zelf luisteren.
Opnieuw zijn we aanwezig bij het Laatste Avondmaal. We beleven de laatste uren van Jezus, zoals we misschien ooit aan het sterfbed van een geliefde stonden en bedroefd waren. Die stemming was er die avond, maar Jezus zelf troost en bemoedigt: ‘Je mag de moed niet verliezen. Want de Vader zal een Helper zenden.’
Ook na zijn kruisdood zal Hij onder ons blijven, als DE LEVENDE. Maar alleen DAN en DAAR waar mensen Hem tot leven brengen. Zoals we soms bidden: ‘Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons met uw liefde. Maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus mogen gelijken. Maak ons herbergzaam van hart voor alle mensen rondom ons; dat wij delen in hun vragen en hun pijn, in hun vreugden en hun hoop.’ ZO blijft Jezus als DE LEVENDE onder ons. Want DAAR en DAN leeft zijn Geest.
Jaren geleden moest er eens een belangrijke politieke benoeming gebeuren. Het was rond Pinksteren en iemand zei: ‘Het is natuurlijk niet de Heilige Geest, die de goede keuze zal maken.’ Het was spottend bedoeld, maar we mogen het ook ernstig nemen. Zoals Jezus zei: ‘De wereld staat niet open voor mijn Geest, ze kent Hem niet.’ Als die wereld zich liet leiden door de Goede, Heilige Geest van Jezus, zou hij er inderdaad heel anders uitzien.
Dan zou Jezus als DE LEVENDE onder ons leven, en de vruchten van zijn Geest zouden rijkelijk bloeien: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid en trouw, zachtheid en ingetogenheid.
God, we zijn met U verenigd, Gij hebt ons verenigd met U. Gij hebt ons geleerd dat Gij in ons woont als we open zijn voor elkaar. Help ons om deze openheid te bewaren en er moedig voor te vechten.
O God, wanneer we elkaar aanvaarden, met heel ons hart, helemaal, aanvaarden we U, en danken we U, en aanbidden we U, en beminnen we U met heel ons wezen, want ons wezen is in uw Wezen en onze geest wortelt in uw geest.
Vul ons dan met liefde, en laat ons verbonden zijn met liefde als we onze eigen wegen gaan, verenigd in deze ene Geest die U aanwezig stelt in de wereld, en die U getuigenis doet afleggen van de ultieme werkelijkheid die liefde is.