Vandaag horen we een eigenaardige parabel, die op het eerste gezicht nogal moeilijk verteerbaar is: de werkers van het elfde uur. Alle werklieden krijgen evenveel, ongeacht hoelang zij gewerkt hebben. Het lijkt ons onrechtvaardig!
Om dit vreemde verhaal te verstaan, kunnen we eens terugdenken aan die andere parabel, die ook al niet strookt met ons 'gezond boerenverstand': het onkruid onder de tarwe. Jezus zegt daar: laat het onkruid maar opschieten, samen met de tarwe, en bij de oogst zien we dan wel. Als boeren zo te werk zouden gaan, zou hun oogst wel verloren gaan!
Jezus geeft daar dus geen les in landbouw; en zo geeft Hij vandaag ook geen les in economie. Beide parabels hebben te maken met het geduld, het begrip en de vergevingsgezindheid van God. Kortom - zoals Jezus zelf trouwens uitdrukkelijk stelt - het zijn parabels of gelijkenissen, die ons iets willen bijbrengen over het Rijk van God ... en dan blijkt maar al te zeer: Zijn wegen zijn niet zoals onze wegen, Zijn plannen zijn niet zoals onze plannen. HIJ gaat anders te werk dan wij zouden doen. Anders dan wij doen!
Eerste Lezing uit de profeet Jesaja 55,6-9
Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijn wegen – zo spreekt de HEER. Want zo hoog als de hemel is boven de aarde, zo ver gaan mijn wegen jullie wegen te boven, en mijn plannen jullie plannen.
Evangelie: Matteüs 20,1-16
Jezus vertelde eens volgende gelijkenis: 'Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met een landeigenaar die 's morgens heel vroeg eropuit ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens over een denarie per dag en stuurde hen naar zijn wijngaard.
Toen het avond was geworden, zei de eigenaar van de wijngaard tegen zijn opzichter: `Roep de arbeiders en betaal hun het loon uit, de laatsten het eerst.'' De arbeiders van het elfde uur kregen ieder een denarie. De eersten verwachtten toen dat ze meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder een denarie. Ze namen hem aan, maar mopperden tegen de landeigenaar.
Maar hij gaf een van hen ten antwoord: `Vriend, ik doe je toch geen onrecht. Ik wil die laatste evenveel geven als jou. Mag ik met het mijne niet doen wat ik wil? Of ben jij jaloers omdat ik goed ben?''
Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.'
GA OOK GIJ NAAR MIJN WIJNGAARD!
Meer dan 60 jaar geleden schreef de Schotse auteur Bruce Marshall een boek over het leven van een onderpastoor in Parijs, van vóór de 1ste tot na de 2de WO. Abbé Gaston is in niets opvallend, niet rijk en ook niet superslim. Maar hij is wel een heel goed mens: hij leeft mee, hij trekt het zich allemaal aan, hij is niet onverschillig. En de jaren gaan voorbij, vele jaren en nog vele jaren, en Abbé Gaston maakt geen promotie, hij blijft klein, zonder aanzien, een onooglijk onderpastoorke in een voorstad van Parijs, waar weinig mensen naar de kerk gaan en waar hij toch probeert, om het evangelie van Jezus door te geven. Maar er is iets wat hij niet verstaat in dat evangelie, en dat is precies de parabel van vandaag. Het lijkt hem oneerlijk: wie maar 1 uur werkte, krijgt evenveel als wie 12 uur gewerkt heeft en de hitte van de middagzon heeft gedragen. Keurt Jezus de handelwijze van profiteurs dan goed?
En dan, na 40 jaar van bescheiden dienst gaat hij op rust. Hij heeft geen carrière gemaakt, hij is geen bisschop geworden, en ook geen kanunnik, geen deken, zelfs geen pastoor van een parochie. En ondertussen is hij halfblind en moeilijk te been. Veroordeeld om nog 5 of 10 jaar een murmelende mis te lezen bij brave, maar oud geworden nonnekes, die door de wereld ook al opzij gezet zijn. Hij vertrekt van zijn parochie: hij heeft niet veel mee te nemen, het kan allemaal in een rieten mandje, dat wat versleten is, maar hij kan geen ander kopen. En ook zijn kat gaat mee, ook in een rieten mandje. Zo neemt hij de metro:
‘De trein ratelde voort door de tunnel, maar de abbé lette niet op de stations, want hij dacht na over Gods geheimen en hoe weinig hij er van begreep. Een ervan meende hij evenwel te begrijpen, en dat was waarom de werkers in de wijngaard allemaal een tienling kregen, of ze nu de hitte van de dag gedragen hadden of niet. Hij geloofde dat het was, omdat zoveel van de arbeid zijn eigen beloning was, juist zoals zoveel van de wereld zijn eigen straf was. Abbé Gaston besefte plotseling dat hij als priester zeer gelukkig geweest was. En zelfs nu, nu hij blind en kreupel was, nu hij kilometers epistels en evangelies uit zijn hoofd moest leren, zelfs nu wist hij dat hij gelukkig zou zijn, als inwonend kapelaan bij de zusters. Abbé Gaston lachte bijna hardop toen zijn kat, Sint-Joannes van het Kruis, begon te miauwen. ‘Het is een poes’, legde hij onnodig uit aan de dikke vrouw aan de overkant. De trein ratelde voor door de tunnel. Abbé Gaston begon in stilte te bidden, voor zes Trappisten, die in China vermoord waren, maar ook voor de rest van de wereld bad de abbé: dat de Heer Jezus zich voorover mocht buigen en de wereld mocht aanraken en gladstrijken.’
Geen economie dus, het evangelie van vandaag. Patroons en vakbonden hebben er geen boodschap aan. Het gaat over het Rijk van God. Alleen in gelijkenissen spreekt Jezus erover. En dan blijkt dat dit Rijk helemaal niet gelijk is aan wat wij gewoonlijk onder ‘de hemel’ verstaan. Gods Rijk begint op aarde … ook als het niet op aarde eindigt. Zijn Rijk is niet alleen voor later en ginder, het is reeds voor hier en nu… ook als het eveneens voor later is. Zo kunnen we verstaan dat de inzet voor dit Rijk van God een diepe vreugde en een innerlijke rust geeft aan de mens: ‘Ik heb u dit alles verteld, opdat uw vreugde volkomen zou worden’, zegt Jezus bij het laatste avondmaal. En zo wordt de parabel verstaanbaar: wie zich inzet voor het Rijk van God, wie zijn streefdoel daar legt, vraagt niet om een extra beloning: die is gelukkig bij wat hij doet.
DE WERKERS VAN HET ELFDE UUR
Misschien hebben we er niet echt op gelet
maar er klinkt een pijnlijk zinnetje in die mooie parabel:
‘Niemand heeft ons aangeworven’.
Hier kan veel leed achter steken.
Het verdriet van mensen die altijd en overal
onderaan de ladder staan en uitgesloten worden.
Het zinnetje zegt eigenlijk:
Ik val weer buiten de prijzen,
ik ben weer gedoemd om de laatste te zijn.
Niemand ziet mij staan; niemand werft mij aan.
Ik ben te klein of te groot, te oud of te jong,
altijd beschouwen ze mij als onhandig of dom;
Ik moet altijd maar horen
dat ik voor dit of voor dat niet in aanmerking kom.
Ze zeggen altijd dat er met mij niets valt aan te vangen
Onze levens zijn opgebouwd uit miljoenen momenten, beleefd op miljoenen verschillende manieren. Sommige momenten gingen we op zoek naar liefde, vrede en harmonie. Andere zijn voorbij gegaan door te overleven van dag tot dag.
Maar er is geen grotere ontdekking dan wanneer wij inzien dat het leven, met al zijn vreugden en smarten, bedoeld is om te worden geleefd dag per dag. Het is in dit inzicht dat we de prachtigste waarheid van alles ontdekken.
Of we nu in een herenhuis met veertig kamers leven, omgeven door personeelsleden en rijkdom, of het is een opdracht om de huur elke maand te kunnen betalen, het ligt in onze macht om volledig tevreden te zijn en een leven te leiden dat een diepe zin heeft.
Dag per dag hebben we het vermogen elk moment te koesteren en vreugde te vinden in elke droom. We kunnen elke dag ervaren als een nieuwe dag en met deze nieuwe start hebben we alles wat nodig is om al onze dromen te laten uitkomen. Elke dag is nieuw, en leven dag per dag, laat ons toe om echt te genieten van het leven en ten volle te leven.
‘De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid. Maar voor wie geloven, is Christus Gods kracht en Gods wijsheid, want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen, en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.’ Het zijn woorden van Paulus aan de christenen van Korinthe. (1 Kor 1,22-23)
Deze totale ommekeer van denken, deze revolutie, vieren wij vandaag op het feest van de Kruisverheffing.
Eerste Lezing uit de Brief aan de christenen van Filippi 2,6-11
Hij die bestond in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd; Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis.
Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen staat, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: de Heer, dat is Jezus Christus.
Evangelie: Johannes 3,13-17
Zozeer immers heeft God de wereld lief gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.’
GEGROET, O KRUIS, ONZE ENIGE HOOP
Het is zeker niet modieus, om met een kruis en een gekruisigde te dwepen. Prestaties worden bejubeld in onze wereld, geen nederlagen. En toch, op Witte Donderdag, zingt één van de mooiste gregoriaanse liederen: ‘Wij echter roemen op het kruis van onze Heer. Want in dit kruis ligt onze opstanding. Door dit kruis zijn wij gered en vrij gemaakt.’ Het kruis staat in het midden van ons geloof. De gekruisigde Jezus heeft de wereld ondersteboven gekeerd. En ons geloof, dat is de wereld op zijn kop.
We geloven in een God die zich getoond heeft in een mens, die volgens deze wereld totaal mislukt is. Een mens die stierf aan een schandpaal, dat vertelt de geschiedenis. En dan begint ons geloof: juist deze vernederde mens is boven allen verheven. Juist deze uitgespuwde mens is de Messias, Christus de Heer. Als de Kerk dit vergeet en het spel van de wereld meespeelt, is zij, tot haar eigen scha en schande ontrouw aan Hem, op wie zij roemt.
Het gaat hier niet om ziekelijke zelfkwelling: kruis en lijden worden niet om zichzelf gezocht, zoals in de middeleeuwen gebeurde door bedevaarders, die zichzelf avond aan avond geselden op hun pelgrimstochten. Of zoals wij prentjes van madonna’s kennen met betraande, getormenteerde gezichten.
Het gaat wel om dit geloof: ‘Het kruis waaraan Christus gehangen heeft, werd teken van ons heil; dat kruis waaraan Hij eens gedood is, werd onze levensboom. Daar op het kruis werden de machten van het kwaad gebonden, daar werd onze dood gedood, door Christus onze Heer.’
Kort voor 1100 kreeg de Heilige Bruno, die door politieke intriges van zijn bisschopszetel verdreven was, een onherbergzaam stuk land in de Franse Alpen. Met 6 broeders ging hij daar in volstrekte eenzaamheid als kluizenaar leven. Het was het begin van de Kartuizers, die tot op vandaag beschouwd worden als de meest ascetische kloosterorde. Centraal in hun leven, en ook in hun klooster, staat het motto: ‘Stat crux, dum volvitur orbis’. 'Het kruis blijft staan, terwijl de wereld voort draait. Het kruis staat rechtop, terwijl de wereld wankelt.’ Onze wereld wankelt en toont barsten tallenkante. Daarom kunnen wij alleen maar deemoedig belijden: ‘Gegroet, o kruis, onze enige hoop.’
Een belijdenis, die weer niet simpel is … want we weten dat het niet gaat om uiterlijke lippendienst, maar om een bekering van ons hart, waardoor de waarden en de wijsheid van de wereld, onderste boven gekeerd worden.
‘Liefde vervult de hele wet’, het is een woord van Paulus in de eerste lezing … De apostel zet zich hiermee af tegen de schijnheiligheid in de Joodse traditie, zoals ook Jezus zelf dat zo vaak gedaan had:
geen uiterlijke lippendienst, maar een bekering van het hart, daar komt het bij Jezus op aan!
Eerste Lezinguit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 13,8-10
Broeders en zusters, wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld.
Evangelie: Matteüs 18,15-20
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de kerk. Wil hij ook naar de kerk niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u: Wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn.
Eveneens zeg Ik u: Wanneer twee van u eensgezind op aarde iets vragen – het moge zijn wat het wil – zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is. Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.’
LEEF VANUIT DE LIEFDE, DAN BEN JE ECHT VRIJ
Matteüs geeft richtlijnen om twisten op te lossen, maar Paulus graaft dieper: hij schetst de grondhouding die twisten kan voorkomen: ‘De liefde berokkent de naaste geen enkel kwaad. Liefde vervult de hele wet.’
Het leven zelf is dikwijls de beste leerschool. Ook de H. Augustinus heeft dit ondervonden. Zijn moeder, de H. Monica, was een vrome vrouw, gehuwd met een Romein, die er nogal op los leefde. Jarenlang volgt Augustinus dat lieve leventje van zijn vader, tot groot verdriet van zijn moeder. ‘Vele tranen heeft zij om mij geweend’, schrijft hij later zelf. Kort voor de dood van zijn lieve moeder wordt Augustinus wakker geschud. Hij ziet dat zijn manier van leven leeg en zinloos is. Hij gooit het roer om en kiest voor de weg, die zijn moeder had voorgeleefd. Jaren later maakt hij de balans op van zijn leven en schrijft een soort van autobiografie: de ‘Confessiones’ of ‘Belijdenissen’.
Daarin komt hij ook bij de wijsheid, die Paulus aanprijst: ‘Leef vanuit de liefde, en doe dan wat je wil’. Dat is geen vrijgeleide om, om het even wat te doen. Het is wel de diepe kern van een leven in de Geest van Jezus. Daarbij gaat het niet om een massa regels en wetten. Die kunnen helpen, maar een mensenleven is veel complexer dan een wetboek. Daarom gaat het vooral om een grondhouding van liefde.
Maar laten we daarbij het woord van Johannes niet vergeten: ‘Wat liefde is, hebben we geleerd van Hem die zijn leven voor ons gegeven heeft.Daarom horen ook wij ons leven te geven voor onze broeders en zusters.’ (1 Jo 3,16). Van ons wordt geen kruisdood gevraagd, maar een dikwijls ongeziene overgave aan God en aan de naaste. Zoals ook Jezus zelf die liefde tot God en tot de naaste het eerste, en ook hetzelfde gebod noemt.
Onze liefde zal nooit voltooid zijn en het werk aan onszelf nooit af. Maar op die Liefde komt het aan: de geest en niet de letter van de wet. Want ‘De liefde berokkent de naaste geen enkel kwaad. Liefde vervult de hele wet.’
In eenvoudige woorden: wees ontvankelijk, sta open voor Gods Heilige Geest. Zo word je een mens van goede wil, en zal je vanzelf kiezen voor alles wat deugd heet en lof verdient, voor wat goed is, hier en nu. Dat te weten, is een grote troost die vrij maakt van angst en nodeloze schuldgevoelens. Laten wij daarom proberen mensen van die goede wil te zijn.
Ooit heb je het belang van geld sparen geleerd. En wellicht heb je geleerd het met verstand uit te geven. Maar heb je ook over de waarde van geld wegschenken geleerd? Delen is een belangrijk deel van een volledig en gelukkig leven. En het is een praktijk die heel wat vreugde en voldoening kan terug geven als je het regelmatig doet.
Luister naar het verhaal van de kip en het varken. Een kip en een varken wandelden over de straat toen zij een kleurrijk reclamebord zagen waarop een ontbijt met eieren en spek stond afgebeeld. De kip stopte om de reclame te bewonderen en zei fier tot het varken: 'Maakt deze foto jou niet gelukkig? Geeft het een geen goed gevoel om iets aan de mensen te kunnen geven?'
Het varken antwoordde: 'Inderdaad, ja, maar … voor jou is het een bijdrage. Voor mij … is het een volledige inzet!'
Er is ergens een grens tussen een bijdrage en een totale inzet. Een bijdrage ontspringt uit een soort van verplichting, die je aanvoelt: 'Ik vind dat ik hier toch wel mijn steentje moet bijdragen, iets moet doen.' maar een volledige, vrijwillige inzet is gebaseerd op vreugde. En wanneer we uit vreugde geven dan voelen we ons goed!
Als je nog niet de waarde van het vrijwillige geven hebt ontdekt, probeer het! Je zal aangenaam verrast zijn welk goed gevoel je daarbij krijgt.
En als je daarbij de vraag stelt: 'hoeveel moet ik geven?'. Wel: hoe goed wil je je voelen?
Vorige week werd Petrus nog de hemel in geprezen: ‘je bent een rots, op jou kan ik mijn kerk bouwen.’ Vandaag is het helemaal anders. Jezus zegt wat hemzelf nog te wachten staat: Jeruzalem, een kruis, verraden en verlaten, en helemaal geen droom van roem of macht en aanzien. Meteen wil diezelfde Petrus tussenkomen: ‘Dat mag niet gebeuren, Heer!’
En dan krijgt hij, die Petrus, die zo geprezen werd, de steenrots, die de eerste paus zal worden, een stevige bolwassing: ‘Ga weg, Satan, weg, achteruit … je laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.’
Eerste Lezing uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 12,1-2
Zusters en broeders, stem uw gedrag niet af op deze wereld. Word andere mensen, met een nieuwe gezindheid.
Evangelie Matteüs 16,21-27
In die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn, op de derde dag zou verrijzen.
En daarna tot zijn leerlingen: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
HIJ ZOU NOG VEEL MOETEN LIJDEN
Vorige zondag hoorden we Simon Petrus: ‘Gij zijt de Messias, de Zoon van de Levende God!’ Een kort moment heeft Petrus het diepste wezen van Jezus ingezien. Vandaag, slechts even later, zien we dat dit inzicht van Petrus nog niet volgroeid is. Heel kort schouwt Hij die diepte: een lichtflits, die maar even duurt en dan weer overgaat in schaduw. Eigenlijk zijn de verwachtingen van Petrus nog zeer aards gekleurd. Hij verwacht een koning in triomf, een machtige heerser, die door iedereen aanvaard en gevierd wordt – of, althans gevreesd om zijn macht. Daarom stuurt Jezus dit al te aardse beeld meteen bij. Hij zal Messias zijn op een heel onverwachte wijze, langs de weg van de liefde ten einde toe, in zijn lijden, in zijn sterven.
Daarop reageert Petrus zeer heftig, vanuit zijn al te aardse mening. En Jezus lijkt wel kwaad te worden. Hij wil zijn diepste roeping niet laten wegroven. Petrus wordt bijzonder streng terechtgewezen: ‘Ga weg, Satan.’ Hij wordt een satan genoemd, iemand, die op het verkeerde spoor zet. Dezelfde naam, die ook aan de verleider in de woestijn gegeven werd. Ook die Satan wilde Jezus van zijn echte roeping afleiden. Het moet hard aangekomen zijn voor die steenrots Petrus, die het goed bedoelde, en het toch helemaal verkeerd voorhad. Eerst stond hij ten volle open voor Gods Plan met de wereld; nu is hij afgeleid. Ongevoelig geworden voor wat God echt wil.
En zo is Petrus, al is hij dan de eerste paus geworden, ten volle mens zoals wij: heen en weer geschommeld tussen goed en kwaad, tussen wat God wil en wat ons voordeel is. Allemaal moeten wij een leven lang ons hart bekeren tot die Jezus, die zo onthutsend, zo verrassend, zo onverwacht is. Zijn wij niet allemaal geneigd om in ons eigen leven onmiddellijk succes te oogsten, zelfs in naam van geloof en kerk. Zijn wij soms niet ontgoocheld omdat die nieuwe, andere wereld op zich laat wachten?
Maar zo werkt het niet: de liefde boekt geen gemakkelijke triomfen, ook niet in onszelf. Altijd weer moeten wij, met telkens nieuwe moed de weg van ontmoediging en onbegrip, van tasten en zoeken gaan. De grootsheid van Gods liefde wordt juist duidelijk in het contrast met onze menselijke zwakheid. Een Messias in pracht en praal, dat zou geen echt nieuws geweest zijn, niet echt een blijde boodschap. De geschiedenis heeft er zoveel getoond: Alexander de Grote, Keizer Karel, Napoleon tot en met Hitler. Als Jezus zo geweest was, was Hij slechts één van die velen, van wie de naam en de faam zo vlug voorbijgegaan is. Het echte nieuwe, de echte blijde boodschap is een nederige Messias, die in zijn liefde tot het uiterste gaat. In zo iemand, in zulke Messias wordt God echt zichtbaar.
Bidden wij daarom dat wij op onze beurt mogen delen in de levensstijl van deze echte Messias, in wie God werkelijk aan het licht treedt.
Dit is een boodschap die iedere volwassene zou moeten lezen, omdat kinderen je gadeslaan en doen zoals jij doet, niet zoals jij zegt.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij mijn eerste schilderij aan de koelkast hing, en ik wou onmiddellijk een ander schilderen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij een straatkat eten gaf, en ik leerde dat het goed was lief te zijn voor dieren.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij mijn favoriete cake bakte voor mij, en ik leerde dat kleine dingen heel speciale dingen kunnen zijn in het leven.
Toen jij dacht dat ik niet keek, hoorde ik dat jij een klein gebed uitsprak, en ik wist dat er een God is met wie ik altijd kan spreken, en ik leerde in God te vertrouwen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij een maaltijd bereidde voor een zieke vriend, en ik leerde dat wij allemaal zorg moeten dragen voor elkaar.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij tijd en geld spendeerde aan mensen die niets hadden, en ik leerde dat zij die iets hebben het zouden moeten geven aan hen die het niet hebben.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij zorg droeg voor ons huis en al zijn bewoners, en ik leerde dat wij zorg moeten dragen voor alles wat ons is toebedeeld.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij jouw verantwoordelijkheden opnam, zelfs als jij je minder voelde, en ik leerde dat ik verantwoordelijk moest zijn als ik opgroeide.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik soms tranen in jouw ogen komen, en ik leerde dat dingen soms pijn doen maar dat het goed is te wenen.
Toen jij dacht dat ik niet keek, zag ik dat jij liefhad, en ik wou alles geven wat ik in mij had.
Toen jij dacht dat ik niet keek, leerde ik de meeste levenslessen; dat ik moest weten dat ik wilde opgroeien als een goed en dienstbaar mens.
Toen jij dacht dat ik niet keek, keek ik naar jou en wou ik zeggen: 'Bedankt voor alle dingen die ik zag wanneer jij dacht ik niet keek.'
Ik draag dit op aan alle mensen van wie ik weet dat zij zo veel doen voor anderen. Vergeet niet: kleine ogen zien heel veel. Elk van ons, ouder, grootouder, oom, tante of vriend beïnvloeden het leven van een kind.
Hoe zal jij vandaag het leven van een kind beroeren?
‘Jij bent Petrus en op die steenrots zal ik mijn Kerk bouwen’. Voor sommige mensen valt deze zin moeilijk. Zij willen echt christen zijn, zij hebben een grote bewondering voor Jezus, zij willen, net als Hij, weldoende rondgaan, zij willen zijn voetspoor volgen van liefde, hoop en bemoediging ... maar hebben problemen met de kerk.
Vandaar de vraag: wat wordt er met die zin bedoeld? Welke kerk had Jezus voor ogen of in gedachten?
Hoe dan ook: wij mogen geen stukjes evangelie weglaten, omdat ze ons moeilijk vallen. Ook in moeilijke passages heeft God ons wat te zeggen.
Eerste Lezing uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 11,33-36
Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen.
‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman?
Evangelie: Matteüs 16,13-20
In die tijd kwam Jezus in de streek van Caesarea van Filippus en Hij stelde zijn leerlingen deze vraag: ‘Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?’
‘Maar gij – sprak Hij tot hen –, wie zegt gij dat Ik ben?’
Simon Petrus antwoordde: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’
‘GIJ ZIJT DE CHRISTUS'
Een tiental dagen geleden hoorden we nog in de lofzang van Maria: ‘Hij toont zijn macht, en drijft uiteen wie zich verheven wanen’. Zó is God: aan de kant van wie onrecht lijdt. Zó is dan ook de Christus, de Zoon van de levende God.
Als Hij zijn openbaar optreden begint, gebruikt Jezus trouwens deze woorden van Jesaja: ‘De Geest van de Heer heeft mij gezonden om verdrukten in vrijheid te laten gaan.’
En Hij licht toe ‘Het Schriftwoord dat gij hoort, is nu in vervulling gegaan.’ Laat er geen twijfel over bestaan. Hij kiest de kant van hen die geslagen worden, en niet van hen die slagen toebrengen.
Vandaag horen we dezelfde boodschap. De leerlingen herkennen Jezus als God zelf: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. Eigenlijk zegt Petrus: ‘zoals Gij handelt, zo is God’.
En dan antwoordt Jezus: ‘Omdat Gij dat hebt ingezien, zal ik op u mijn kerk bouwen’. Zijn Kerk leeft daar, waar mensen deze zending verder zetten, waar mensen aan de kant staan van hen, die geslagen worden, en niet aan de kant van hen die slagen toebrengen.
Misschien moeten wij wel zo de woorden verstaan, die we deze week, tot tweemaal toe in het evangelie lazen: ‘Veel eersten zullen laatsten en veel laatsten zullen eersten zijn.’
Het hoofd van de indianen had vier zonen. Hij wilde zijn zonen leren niet te vlug te oordelen. Hij zond hen alle vier uit, om naar een perenboom te gaan kijken, ver weg.
De eerste zoon vertrok in de winter, de tweede in de lente, de derde in de zomer, en de jongste tijdens de herfst.
Nadat ze allen na verloop van tijd terug waren riep hij hen bijeen om te beschrijven wat ze hadden gezien.
De eerste zoon zei dat de boom lelijk was, krom en warrig. De tweede zoon weerlegde dit en zei dat de boom vol stond met groene knoppen en dus vol beloftes. De derde zoon was het daarmee niet eens; hij zei dat de boom beladen was met bloesems die zeer zoet geurden en zeer mooi oogden. Het was het mooiste dat hij ooit had gezien. De laatste zoon was het niet eens met zijn drie broers; hij zei dat de boom rijk was aan fruit, vol van energie en kracht.
Het opperhoofd zei dat ze allen gelijk hadden omdat ze elk slechts een seizoen in het leven van de boom hadden gezien.
Hij verklaarde verder dat je noch een boom noch een mens kan beoordelen naar één seizoen. Je kan de essentie van wat ze zijn en de vreugde en liefde die van hen komen enkel op het einde meten, wanneer alle seizoenen voorbij zijn.
Als je het opgeeft in jouw winter dan mis je de belofte van jouw lente, de mooiheid van jouw zomer en de vervolmaking van jouw herfst.
Vrouwen spelen wel eens meer een belangrijke rol in het evangelie. Zo is er vandaag een vrouw uit Kana, die enkele, zeer rake woorden spreekt: vanuit een eenvoudig geloof roept zij Jezus ter hulp.
Dank zij haar grote geloof ondervindt zij dat zij – ook als vreemdelinge – niet aan de kant wordt gezet en dat in Jezus een barmhartige, medelevende God zichtbaar wordt.
Laten ook wij ons hart voor God openstellen en als kleine mensen de gave van een kinderlijk geloof vragen.
Eerste Lezing: uit de profeet Jesaja 56, 1.6-7
Zo spreekt God de HEER: ‘De vreemdelingen die zich bij de HEER aansluiten om Hem te dienen, die zijn naam met liefde vereren en zijn dienaren willen zijn, hen breng Ik naar mijn heilige berg en Ik geef hun vreugde in mijn huis van gebed.
Evangelie: Matteüs 15, 21-28
Op een gegeven ogenblik trad een Kananese vrouw naar voren, luid roepend: ‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David!' Hij gaf haar ten antwoord: ‘Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is, aan de honden te geven.’ ‘Toch wel, Heer – sprak zij – want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.’
Daarop zei Jezus haar: ‘Vrouw, ge hebt een groot geloof! ‘Uw verlangen wordt ingewilligd.’ En van dat ogenblik was haar dochter genezen.
DE KRUIMELS VAN DE TAFEL
‘De honden eten toch de kruimels brood die van de tafel vallen.’ Het is een kort zinnetje dat veel zegt. In hun eigenwaan noemden de Joden de andere volken ‘honden’: ‘ZIJ waren Gods geliefden, ZIJ waren zoveel beter. Die zelfvoldane eigenwaan en hoogmoed worden terechtgewezen. Jezus is er niet enkel voor hen: Hij is gekomen voor alle volken. Er is daarbij geen enkele voorkeur. Gods liefde gaat uit naar alle mensen. Elke vorm van uitsluiting wordt verworpen. Laten wij dat niet vergeten: Gods helende liefde gaat uit naar alle mensen.
En dan is er dat woordje ‘brood’. Zo vaak duidt het op Jezus zelf: zelf is Hij het levende brood voor het heil van de mensen. Zijn vele naamchristenen niet gewoon geworden aan het evangelie? Zó gewoon dat het hen niet meer raakt? De boodschap gaat aan hen voorbij, omdat ze opgeslorpt worden door andere boodschappen, die niet echt genezen.
Hoe dankbaar echter kunnen zoekende mensen zijn voor de kruimels van het evangelie, voor het levende brood dat Jezus is! Die vrouw verlangt ten volle naar een Woord van Hem. Wie zo verlangend openstaan worden verzadigd. Zij krijgen het goede brood van de blijde boodschap.
Als voor vele mensen het evangelie verbleekt is, is dat niet omdat zij dit woord van leven niet meer nodig hebben, maar omdat zij hun heil zoeken in andere woorden, die heel vlug lege dozen blijken. Maar wie openstaat voor waarheid, goedheid en schoonheid, bloeit open voor Jezus en vindt voedsel in ZIJN woord van leven.
Zalig zijn die mensen, die hongeren naar echte woorden van leven. Maar bij hen, die het evangelie al lang menen te kennen, is er soms alleen verveling en gewoonte. Mochten wij, zoals die vrouw, met heel ons hart openstaan voor het woord van Jezus, dat ons leven kan genezen en helen.
Zou er op deze wereld wel een vrouw zijn van wie meer portretten geschilderd of meer beelden gebeiteld werden, dan van Maria? De laatste jaren lijkt het wat stiller geworden rond haar. En toch …
Als mensen in nood zitten, komen ze vaak in stilte eerst bij haar met hun zorgen en beden. De moeder Gods, dé moeder bij uitstek. Zij was bij Jezus van bij de geboorte tot aan het graf. En na Zijn dood was zij bij Zijn leerlingen, de eerste missionarissen van onze Kerk.
Jezus zelf gaf ons haar als moeder. Vandaag vieren wij Maria met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen. Het is zonder enige twijfel het grootste van alle Mariafeesten in de jaarkring, dit hoogfeest van zijn en van onze moeder.
Lezing uit de 1ste brief aan de christenen van Korinthe 15,54-57
Zusters en broeders, wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’
Evangelie: Lucas 1,46-56
‘Mijn ziel prijst en looft de Heer,
mijn hart juicht om God, mijn redder:
Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm
en drijft uiteen wie zich verheven wanen,
heersers stoot Hij van hun troon
en wie gering is geeft Hij aanzien.
‘HIJ DRIJFT UITEEN WIE ZICH VERHEVEN WANEN'
Het mysterie, dat wij vandaag vieren, de tenhemelopneming van Maria, gaat ons verstand volledig te boven. Daarom een korte bezinning, die vertrekt van de mooiste zinnen uit het Magnificat, woorden, die kleine mensen alleen maar kunnen verheugen en bemoedigen:
Hij toont de kracht van zijn arm;
slaat trotsen van hart uiteen.
Heersers ontneemt Hij hun troon,
maar Hij verheft de geringen.
Die hongeren overlaadt Hij met gaven,
en rijken zendt Hij heen met lege handen.
Daarom mogen we mijmeren:
Maria leeft in elke vrouw
in elke mens
die om het even waar
wordt vergeten en over het hoofd gezien.
Maria leeft in elke vrouw
in elke mens
van wie niemand iets verwacht.
Maria leeft in elke mens
die niet berust bij minachting of onmacht
maar die - tenminste bij zichzelf -
de hoop wakker houdt
dat ook een neergeslagen mens
ooit rechtop zal lopen.
Maria leeft in elke mens
die weigert te verlammen in de angst
en durft te geloven in dat woord:
‘vrees niet,
met jou wil God iets nieuws beginnen.
Ieder mens kan in zijn of haar leven
de kiemen dragen van een nieuwe toekomst.
vrij naar Carlos Desoete
In deze geest wil ik jullie van ganser harte een zalige hoogdag wensen!
ALS EEN JA-WOORD GEGEVEN
Mijn verste herinnering als kind, is die aan de Lourdesgrot in de tuin van mijn grootouders. Als ik bloemetjes durfde plukken in de hof, dan werd ik gestraft, maar als de bloemetjes bedoeld waren voor O.-L.-Vrouw in de grot, dan was oma nooit kwaad.
Bij ons thuis werd er veel gesproken over Maria: je mocht haar alles vragen, wat ik dan ook als kind graag deed. Je mocht aan Maria alles opbiechten, want zij werd nooit kwaad, mijn moeder soms wel.
Je moest véél tot haar bidden, want zij bemiddelde bij Jezus en bij God, de Vader.
Je moest eerbiedig over haar praten, want zij was toch de moeder van Jezus, maar dat begreep ik niet zo goed.
Mijn ouders en grootouders hadden in feite gelijk: Het is gemakkelijker te bidden tot Maria. Zij is een vrouw en ook moeder.
Als vrouw vind je in Maria een herkenbare figuur, een lotgenote die geluk en vreugde, maar ook veel leed en pijn heeft gekend.
Wat me het meest aanspreekt in Maria is haar 'jawoord', waarnaar ze leefde en waaraan zij trouw is gebleven.
Ik probeer haar als voorbeeld te stellen, want ook ik heb mijn 'jawoord' gegeven. Vooral als het eens moeilijker is, kijk ik naar haar op en bid ik tot haar om sterkte en trouw.
Bron: Zondagsvieringen Dominicanen
DE PIËTA'S
Iets maakt de lippen der piëta’s droever
in de schemer der kerken, achteraan,
als kwam, al de onrust van duizend moeders,
hier, voor de tralies, bij kaarslicht te saam.
Zij zaten alleen – inderhaast aan markt en
keuken ontsnapt, vrouwtjes klein en devoot –
te zwijgen. En elk was een moeder van smarten,
met welk zwaard in het hart, met welk kind op de schoot?
God is niet angstaanjagend, zoals in het verleden wel eens voorgehouden werd. Hij is heel anders, Hij wil ons ter hulp komen en nabij zijn.
Dat horen we vandaag in de twee lezingen. Hij komt niet in het geweld van storm, donder en bliksem. Integendeel, zijn nabijheid doet deugd als een zachte, verkwikkende bries.
En als Petrus dreigt onder te gaan, omdat Hij vertrouwt op het woord van de Heer, en Jezus – over het water – tegemoet gaat, komt Die zelf hem te hulp en reikt hem de hand.
Ook wij kunnen soms op het punt staan om onder te gaan: daarom bidden wij dat Hij ook ons voelbaar en tastbaar de hand reikt.
Eerste Lezing: uit het eerste boek ‘Koningen’ 19,9a.11-13a
Elia stond op, en liep tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God. Daar ging hij een grot binnen om er de nacht door te brengen. Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: ‘Kom naar buiten, en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij, niet in een windvlaag, niet in een aardbeving, niet in een vuur. Maar in het gefluister van een zachte bries.
Evangelie: Matteüs 14,22-33
Tegen de morgen kwam Jezus te voet over het meer naar hen toe. Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan, raakten zij van streek omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen.
Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: ‘Wees gerust, Ik ben het. Vrees niet.’ ‘Heer, - antwoordde Petrus - als Gij het zijt, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen.’ Waarop Jezus sprak: ‘Kom!’ Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe.
Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: ‘Heer, red mij!’ Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl Hij tot hem zei: ‘Kleingelovige, waarom hebt ge getwijfeld?’
Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen.
BEZINNING BIJ HET EVANGELIE
Geliefde broeders en zusters,
Een aalmoezenier van een universitair ziekenhuis vertelde mij het verhaal van Bartje, een kleine jongen van zes jaar, zonder enige familie, stervensziek. Bartje vroeg aan de aalmoezenier: 'Ik ben echt ziek, denk je ook niet …' De priester antwoordde dat hij dat ook zo aanvoelde. 'En wat gebeurt er dan?', vroeg de kleine jongen, 'ga ik verdrinken in een zee?'
Neen', zei de aalmoezenier, 'je zal niet verdrinken in het water. Iemand, Jezus, waarover ik je verteld heb, staat je op te wachten met open armen: je moet zomaar over het water naar Hem toelopen en in zijn armen springen.'
Wacht Jezus op mij?', vroeg Bartje, 'dan loop ik vandaag of morgen zeker naar Hem toe!'
Zo gebeurt het evangelie dat zojuist is voorgelezen, ook nog vandaag. De leerlingen van Jezus hebben tegenwind. Zij zijn volop in de storm. Iemand komt over de golven naar hen toe. Zij zien spookbeelden in de hevigheid van de storm. Maar dan krijgt die figuur een eigen gelaat, zijn woord heeft een vertrouwde klank: 'Rustig, wees niet bang.' Altijd komt Jezus, ook in de storm en als het spookt in het hart, mensen tegemoet met zijn meest eigen boodschap: 'Vrede!' Dit woord geeft vertrouwen aan Petrus. Hij loopt naar Jezus toe. Maar zijn angst is nog groter dan zijn vertrouwen. Hij zinkt weg in zijn twijfel. Dan steekt Jezus zijn hand uit en grijpt Petrus vast. De storm gaat liggen op het meer en ook in het hart van Petrus.
Geliefde vrienden, hebben ook wij geen ervaring van tegenwind? Moeten ook wij ons niet door de stormen van het leven heen vechten? Dan kan het erop lijken dat het gelaat van Jezus vaag en wazig is. Maar toch spreekt Hij tot ons hart. Hij zegt ons: 'Wees maar niet bang.' Zijn liefde verlangt, bv. in het gebed, onze vrees te overwinnen. Maar wij durven dan nog niet voluit op Hem vertrouwen. Hoe dikwijls gaat ons geloof niet kopje onder als de golven van de zorgen en de moeilijkheden op ons af komen? Maar Jezus wacht ons steeds weer op. Zijn hand is altijd naar ieder van ons uitgestoken. Uiteindelijk is dit de beslissende uitdaging van ons leven: ons aan God toevertrouwen. En dikwijls gaat zulke overgave ook samen met een nieuw vertrouwen in mensen. Dit is de echte strijd van het geloof: ons aan de Liefde toevertrouwen!
Misschien moeten wij juist op dit ogenblik van ons leven deze keuze maken of deze opnieuw maken. Wij kunnen ook elke avond dit vertrouwen uitbidden, bv. in het 'onze vader'. Moge dit vertrouwen ons van elke vrees in ons hart genezen en ons tot vreugde zijn.