Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
29-04-2017
ZONDAG 30 APRIL
3de PAASZONDAG A – 30 APRIL 2017 ‘GAANDEWEG’
‘Gaandeweg’: in dit ene woord kunnen we de hele viering van vandaag vatten. Misschien koesterden wij ooit de waan dat wij, als kind nog, op school, eens en voorgoed DE ABSOLUTE WAARHEID IN ALLE ZEKERHEID hadden verworven. En daarna bleef ons, tot in lengte van dagen, slechts één opdracht over: die onwankelbare waarheid vasthouden en consequent naleven. Had Jezus ons immers niet gezegd dat Hij zelf DE WEG, DE WAARHEID EN HET LEVEN WAS … en wie zouden wij wel zijn om aan die zekerheid te tornen? Helaas – of gelukkig – is ons leven niet in die mate monotoon en saai. Ook indien wij – om ten volle tot leven te komen – bij Jezus aankloppen, hebben wij niet van meet af aan een voltooid inzicht in de rijke veelzijdigheid van zijn Persoon. Ons leven verloopt stapje voor stapje en dagje voor dagje, soms rimpelloos rustig, soms weifelend en twijfelend, en vaak met veel vraagtekens, angsten ook en misschien een tijdlang zonder tastbaar houvast … en ‘gaandeweg’ kan – in het beste geval – ons zicht zuiverder worden, klaar als het licht op een frisse lentemorgen. Zo gebeurt het in ieder geval vandaag in het evangelie. Twee mensen gaan op weg – naar Emmaüs gaan ze, weg van Jeruzalem – ontgoocheld omdat hun hoop daar gekruisigd was. Een eindweegs krijgen ze gezelschap van een vreemde, die hun alles leert verstaan, die met hen het brood breekt en zijn eigen leven deelt. Dan gaan hun ogen open: hoewel gekruisigd, is Hij de Levende … Om meer dan één reden is het verhaal leerrijk. Wie halsstarrig vasthoudt aan zijn eeuwige, onwrikbare gelijk ‘van in den beginne’ loopt wel eens meer het gevaar om – vroeg of laat – met zijn hoofd tegen de muur te botsen. Alleen wie nederig, met open oog en oor, luisterbereid in het leven staat kan hopen ‘gaandeweg’ een stukje beter ‘de diepe dingen’ in te zien en te vatten. Of anders gezegd: TROUW – die deugd die o zo mooi is – mag niet verward worden met verstarde koppigheid.
Daarop trad Petrus naar voren en sprak de menigte toe: ‘Israëlieten, luister naar wat ik u zeg: Jezus uit Nazaret is door God tot u gezonden. Deze Jezus hebt u door heidenen laten kruisigen en doden. God heeft hem echter tot leven gewekt.’ (Handelingen 2,14.22-23)
Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan?’ Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond. (Lucas 24,25-27)
EMMAÜS OP ONZE WEG
Zusters en broeders, De Emmaüsgangers is een heel bekend en heel geliefd verhaal over twee diep ontgoochelde leerlingen die onderweg zijn van Jeruzalem naar hun dorp Emmaüs, en dan ontmoeten ze Jezus. Maar om verschillende redenen is het ook een heel merkwaardig verhaal. Vooreerst heeft men nooit kunnen achterhalen over welk dorp het gaat. In het verhaal ligt Emmaüs op ruim elf kilometer van Jeruzalem, maar daar is nooit een dorp geweest dat die naam draagt. Merkwaardig is ook dat de leerlingen Jezus onderweg niet herkennen, maar dat ze Hem wel herkennen bij het breken van het brood. Waren ze dus ook aanwezig op het Laatste Avondmaal? En ten slotte: een van beiden heet Kléopas, maar de andere wordt niet bij naam vernoemd. Misschien wijst dit alles erop dat de evangelist Lukas hier een verhaal vertelt over iedereen en overal. Het niet-bestaande dorp Emmaüs zou dan het synoniem zijn van ‘overal’, en de niet bij naam genoemde tweede leerling staat dan voor ‘iedereen’. Dus ook voor ons. En dan kunnen we ons afvragen waar wij staan in het verhaal. Zijn wij zoals de diep ontgoochelde leerlingen? Alles hebben ze achtergelaten om Jezus te volgen: hun werk, hun woning, hun familie. Ze hadden dat gedaan omdat ze, zoals ze zelf zeggen, heel sterk onder de indruk waren van die ‘man die een profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk.’ Maar nu zijn ze diep ontgoocheld en moedeloos, en geloven ze ook niet meer in een betere toekomst. Ze zijn zelfs zozeer ontgoocheld dat ze Jezus niet eens herkennen. En wellicht is dat voor ons heel herkenbaar. Ook wij gaan soms diep gebukt onder ontgoocheling, moedeloosheid, tegenslag en ellende van ziekte en dood, en misschien herkennen ook wij Jezus dan niet als we Hem ontmoeten. We herkennen Hem niet in zijn belofte dat Hij altijd bij ons is en met ons meegaat. We herkennen Hem niet in zijn woorden en daden die we in elke viering gedenken, en we herkennen Hem ook niet in de vele heiligen die in zijn naam geleefd hebben en gestorven zijn. Hoeveel namen van onze dorpen, steden en kerken beginnen niet met ‘Sint’, maar kennen we ook de heiligen die daarop volgen? Herkennen we in Maarten, Gertrudis, Joris, Laurentius, Jacob en zoveel anderen de woorden en daden van Jezus, of zijn het alleen maar namen, niets meer dan namen? En moet Jezus misschien ook tegen ons, net als tegen de Emmaüsgangers, zeggen dat we ‘onverstandigen’ zijn? Geen ‘ongelovigen’, maar ‘onverstandigen.’ Want in Hem geloven, dat deden de Emmaüsgangers, en dat doen wij ook. Zij zegden dat ze ‘leefden in de hoop dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen.’ Voor hen is dat dus de Messias: de redder die Israël zou bevrijden van de Romeinen, en daarom noemt Jezus hen ‘onverstandigen’. Want Hij is helemaal niet de Messias van wereldlijke macht, integendeel, Hij is de Messias van goddelijke liefde, vrede en barmhartigheid. Is Hij dat ook in onze ogen, of is Hij voor ons dezelfde Messias als voor de Emmaüsgangers: de redder dus die ons van ongeluk, ziekte, ellende en dood zal bevrijden, en die ons zal vertroetelen op onze weg van egoïsme en eigenbelang? Zijn ook wij zulke ‘onverstandigen’? Zusters en broeders, wanneer ze in hun dorp aankomen, nodigen de leerlingen Jezus uit om bij hen te blijven’, ‘want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.’ En die dag, dat is de dag dat hun wanhoop weer hoop, en hun moedeloosheid weer geloof werd. Is dat ook zo voor ons? Nodigen ook wij na moeilijke dagen en moeilijke tijden Jezus uit in de donkerte van ons leven? Vragen ook wij dat Hij bij ons zou blijven, zodat we in het breken en delen van het brood een teken van zijn aanwezigheid onder ons zouden herkennen? Het breken en delen van het brood van liefde, van vrede, van gerechtigheid, van oprecht geloof. Moge het zo zijn: dat we Jezus altijd opnieuw in ons leven zouden uitnodigen, zodat we niet verdwalen in de donkerte die ons leven en dat van onze medemensen soms kan zijn. Amen. (Romain Debbaut)
ZO MAAR ONDERWEG
Naar Emmaüs gingen zij, net zoals wij onze weg gaan. Naar Emmaüs ging Hij mee, ook als zij de verkeerde kant uit gaan, weg van Jeruzalem. Hij is een vreemdeling. En stelt de eerste vraag: ‘Waarover lopen jullie zo druk te praten?’ En zij mogen vertellen … honderduit. Het lijkt ons eigen leven. Hij is bij ons, vaak onbekend, en vraagt: ‘Wat houdt je bezig? Waar is je hart?’ En wij mogen vertellen. Een persoonlijk gebed, een gesprek van mens tot mens. Hij loopt mee en luistert, en kijkt ons teder aan. En als ons hart openstaat, gaat Hij vertellen. Zijn verhaal, met woorden en beelden uit de Schrift. Gaandeweg herkennen we Hem, eenvoudig en klein, zoals Hij ooit zei: ‘Kom tot Mij, die onder lasten gebukt gaat. Ik zal u verlichting schenken.’ Hij geeft de sleutel van zijn leven, de sleutel van DE WEG: ‘wees zachtmoedig en nederig van hart’. En: ‘heb elkander lief, zoals Ik u heb liefgehad’. Ons hart wordt warm bij zijn woorden. Hij vervult ons diepste verlangen. Maar Hij dwingt niet. Hij is bereid ook zo verder te gaan. Zonder ons. Maar als ons hart bereid is, vragen wij net als de leerlingen: ‘Blijf bij ons! Het wordt avond.’ Hij heeft iets wakker gemaakt in ons. Door zijn woorden, door het delen van het brood. En – voor wie zijn weg gaat – evenzeer door hen, die geen brood hebben om te delen. In wat Hij zegt, in wat Hij doet, door mensen, zien we Hem. Gaandeweg. En we keren terug, naar Jeruzalem, naar het land waar de mensen wonen. Om te vertellen wat ons zo diep beroert. En om zijn weg, DE WEG, te gaan.
Als je morgen morgen morgen naar “Emmaüs” moet, en onderweg komen er vragen in je hart en twijfels in je geest, en zinkt de moed in je schoenen, zie toe wie met je meegaat op de weg…
Het zal een mens zijn die eerst vreemd voor je is, misschien luistert hij en maakt veel voor je duidelijk. Zijn stem zal warm zijn en vol begrip; zijn hand vast en zacht, en wanneer je hem bij je uitnodigt om binnen te komen - het zal bij valavond zijn - zie toe als hij met je het brood breekt: het kan de Heer zijn, heel duidelijk, en daarna maar weer gewoon de mens die de weg met je gaat…
Mogen wij daarom leven met open ogen, met open oren, en met een hart dat openstaat, dieper ziet, beter hoort en méér verstaat.
– Ik zag ze bij de tuinmuur in de verte nog redetwisten en verwoed gebaren, Petrus voorop de stofwolk die de weg wees –
scheen het stiller dan ooit. En ik besefte opeens dat ik alleen was en de angst om de geboorte van de bleke dag te storen had de krekels zelfs bevangen zo stil en weifelend rees het licht, dat bomen grijparmen werden, bloemen valse ogen, en ik moet zelf een smalle kaars geweest zijn, daar in de dunne mist, bij het lege graf. En de twee mannen die in witte kleden plotseling voor mij stonden schenen beelden uit een oud geheimzinnig speelliedje en maakten mij weer tot een kind. En juist als in dat spel van vroeger hield ik bei mijn handen tegen mijn gezicht gedrukt en schreide, wat ik vroeger had gezongen: Waar hebben ze mijn meester neergelegd? Ik was een schreiend kind, ik moest maar weggaan voordat ze zouden lachen om mijn dwaasheid; ik moest maar weggaan, net als al de anderen, weg uit de spooktuin, weg uit het valse licht, als al de anderen. En ik keerde me om en veegde met mijn mouw mijn tranen weg, toen ik de tuinman zag. Hij stond er zo gerust en groot. En ’t was of al de bloemen nu opeens bloemen werden en de bomen hun groen herkregen, toen hij naar mij keek, en of ik niet alleen meer was, en of het graf achter mijn rug niet meer bestond, niet meer als leegte, als holle angst, en of een leeuwerik opschoot in zijn stem: Maria! Ik heb het al zo vaak verteld, Johannes, maar steeds als jij mij met Pasen aanziet is het alsof ik hem mijn naam weer hoor zeggen, misschien omdat jij op hem lijkt misschien, omdat het licht van deze dag jouw kleed zo wit maakt als het zijne op die ochtend. Maar nee, dat is het niet het is omdat het brood dat jij nu in je handen hebt en mij te eten geeft zijn lichaam is. Zijn leven, en daarom hoor ik hem vandaag en meer en ik wil je zeggen dat vandaag zijn liefde pas geopenbaard wordt, want je weet, Johannes, dat hij die ochtend in de tuin zei: houdt me niet vast. En zie nu komt hij zelf, nu komt hij zelf om mij weer naar zich toe te trekken, vast te houden, vast te houden. O, ik weet het wel, ik kan niet zeggen wat ik zeggen wil vandaag, maar ‘k ben een kaars die van zijn glorie brandt en ik ben zo gelukkig want zijn leven is mijn leven. En dit witte brood, o deze liefde is sterker dan de dood.
- De noodzaak om ‘Pasen’ te ervaren: mensen hebben, diep in hun binnenste, nood aan een onaantastbaar fundament om in een grondhouding van hoop, door het leven te kunnen gaan. Dorothee Sölle is er in geslaagd dit op een enige wijze onder woorden te brengen in haar onvolprezen boek: ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’, een titel, die ontleend is aan het boek ‘Spreuken.
- Hoe kleine, schijnbaar onbenullige ervaringen, een diepe inhoud kunnen openbaren, voor wie met open oog en oor ontvankelijk in het leven staat … en observeert … en dieper denkt. De zo begaafde dichteres en Bijbelkenner Ida Gerhardt heeft vanuit deze ingesteldheid die ‘werkelijkheid achter de werkelijkheid’ gevoeld en doorgegeven.
‘Ik kan u geen leven zonder leed of pijn beloven.
Ik kan ook niet beloven
dat alles gauw veel beter zal gaan.
Ik kan niet beloven dat binnenkort
honger en onrecht en oorlog verdwenen zullen zijn.
Ik geloof ook niet dat ik het zelf nog beleven zal.
Maar daarom heb ik broeders en zusters nodig,
ik heb troost nodig,
want dat alles is een groot verdriet.
Ik heb die traditie van zoveel eeuwen nodig,
die christelijke traditie,
die terugkijkt naar de Joden en naar Jezus
want die vertelt verhalen
die over bevrijding en over leven gaan.
Het is van groot belang dat je mag geloven,
dat een blinde al eens ziende is geworden,
of dat een verlamde al eens is gaan dansen,
en zeker dat een heel volk ooit eens
van die gulzige vleespotten van Egypte is weggetrokken,
dit Egypte achter zich heeft gelaten.
Zulke verhalen herhalen en blijven herhalen,
is voor mij de betekenis van de christelijke traditie.
Ik denk almaar terug aan wat ooit gebeurd is
met het oog op mijn toekomst,
én met het oog op de toekomst van ons allen.
Ik heb die hoop nodig,
die groeit uit een terugblik op dit verleden:
Er is al eens iemand uit de doden opgestaan.’
(vrije bewerking van een tekst van Dorothee Sölle)
PASEN
Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,
zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het' s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.
Ida Gerhardt
En dan is er nog dit:
PASEN
In het doodspunt van de tijd, in de donkerste der nachten, dieptepunt van antimachten, grondverloren elk verwachten, werd het Pasen, nieuwe tijd, nieuwe toekomst, wonderwijd.
In dit morgenlijk begin, in dit heden van Gods dromen – leven aan de dood ontkomen – ingeplant en opgenomen, gaan wij vol verwondering, nieuwe mens, de toekomst in.
Vandaag is het de eerste dag van een week die onze geschiedenis diepgaand heeft beïnvloed. Met applaus en gejuich halen wij vandaag een Man in van wie wordt gezegd dat Hij een Koning is, maar Hij rijdt op een ezel. Er wordt gezegd dat Hij de Redder van de wereld is, maar zijn volgelingen zijn vissers die niets anders bezitten dan een enorme geestdrift en een begrensde liefde. Er wordt gezegd dat Hij de eeuwen zal trotseren, maar de officiële leiders hebben het net al gespannen. De kruisbalk ligt gereed en het graf wacht.
Met Palmzondag loopt onze weg doorheen het groen, maar Witte Donderdag en Goede Vrijdag komen al in zicht – dagen die een cruciale rol spelen op onze weg naar Pasen.
(Zondagsvieringen Dominicanen)
Laat u leiden door het voorbeeld van onze Heer:
Hij was Gods gelijke en evenbeeld,
maar wilde zich niet vastklampen aan die gelijkheid.
Uit eigen beweging heeft Hij de gestalte
van een dienstknecht aangenomen,
en is mens geworden.
Bovendien, als mens was Jezus maar gering,
deemoedig en gehoorzaam tot de dood,
ja zelfs, tot de dood aan een kruis.
(Brief aan de christenen van Filippi 2,6-8)
Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.
Toen sprak Jezus tot hen:
‘In deze nacht zult ge allen aanstoot aan Mij nemen.
Want er staat geschreven:
Ik zal de herder slaan
en de schapen van de kudde zullen verstrooid worden.
Maar na mijn verrijzenis zal ik u voorgaan naar Galilea.’
---
Toen zei Petrus: ’Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit.’
Jezus zei: ‘Voorwaar, Ik zeg u:
nog deze nacht voor het kraaien van de haan,
zult gij Mij driemaal verloochenen.’
Petrus antwoordde hem:
‘Al moest ik met U sterven, in geen geval zal ik U verloochenen.’
In diezelfde geest spraken ook al de leerlingen.
---
Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen:
‘Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem.’
Hij ging recht op Jezus af en zei: ‘Gegroet Rabbi’ en hij kuste Hem.
Jezus sprak tot hem: ‘Vriend, zijt ge daarvoor hier?’
(Uit Matteüs 26)
EEN VERHAAL VAN ALTIJD
Meer dan tweeduizend jaar is het geleden dat Jezus op zo’n laffe manier vermoord werd, en toch is die vreselijke gebeurtenis ook vandaag bijzonder herkenbaar. Neem het begin: Judas Iskariot, een van de twaalf apostelen, wil Jezus aan de hogepriesters overleveren als ze hem maar genoeg betalen. Dertig zilverlingen bieden ze, en dat is ongeveer de prijs die voor een slaaf moest betaald worden. Jezus is dus een slaaf waard. Niet meer, maar ook niet minder. En voor die waarde, dus voor dat geld, verkoopt Judas Hem aan zijn vijanden. Het gaat dus om geld, en dat is ook vandaag heel herkenbaar: geld en bezit, en nog meer geld en meer bezit beheersen heel dikwijls het leven, en ze zetten de mens heel dikwijls aan tot oneerlijkheid en valsheid, tot leugen en loze beloften, en tot nog zoveel meer verwerpelijke houdingen die hem zeer zwaar kunnen aantasten. Kijk maar naar Judas: hij ziet geen licht meer in de duisternis die hij Jezus, maar ook zichzelf heeft aangedaan, en hij maakt een einde aan zijn leven.
Judas die Jezus verkoopt en Hem met een kus verraadt, de apostelen die op de vlucht slaan, Petrus die ondanks zijn zelfzekerheid Jezus drie keer verraadt, de hogepriesters die Jezus absoluut dood willen, de soldaten die van wreedheid een plezier maken, de toeschouwers en de misdadigers die Jezus bespotten: het is allemaal zo vreselijk herkenbaar, en het gebeurt vandaag elke dag. En wie zijn wij in dat vreselijke verhaal? Slaan ook wij op de vlucht als er hulp van ons verwacht wordt? Zijn ook wij ontrouw als ons dat iets opbrengt? Kunnen ook wij wreed zijn tegenover mensen met wie we niet zo goed overeenkomen? Lachen ook wij met de ellende van onze medemensen in nood?
Laten we niet vergeten dat we vandaag niet zozeer Jezus’ lijden en dood herdenken, maar dat we vieren dat Hij tijdens het Laatste Avondmaal brood nam, de zegen uitsprak, het brak en aan zijn leerlingen gaf met de woorden: ‘Neem, eet: dit is mijn lichaam.’ Hij nam ook de wijn op, bad een dankgebed, reikte de beker aan zijn leerlingen en zei: ‘Drink allen hieruit, want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van de zonden.’
Dat is wat we vandaag vieren: dat Jezus onder ons is blijven wonen en dat we Hem elke viering in ons mogen opnemen, zodat we Hem blijvend kunnen gedenken en niet zullen leven naar het voorbeeld van de wrede betrokkenen in zijn lijdenverhaal, maar naar Hem ‘die bestond in goddelijke majesteit, Jezus Christus de Heer’ zoals Paulus het zo indrukwekkend zegt in zijn brief aan de Filippenzen. Laten we leven in zijn Naam en naar zijn woorden en daden. Amen.
(Romain Debbaut)
ONS ALBASTEN VAASJE
Heer Jezus,
nu wij de week van uw lijden binnengaan,
willen wij door ons gebed en onze liefde
dicht bij U blijven:
wij willen zijn als de vrouw
met het albasten vaasje vol kostbare nardusolie
die al haar liefde
in één gebaar aan U wil tonen.
Samen met U
gaan wij de ‘Goede Week’ in,
een week van angst, lijden, verloochening en dood …
Wij leven te veel ons eigen leven en denken er veel te weinig aan, hoe wij door God met elkander en allen tezamen met Hem verenigd zijn. Wij moeten ons door niemand in liefde laten overtreffen. Wij moeten er steeds op uit zijn onze medemens te helpen. Onze tegenwoordigheid, waar dan ook, moet voor de mensen een lust, een feest, een troost zijn. Alles voor allen. Medeleven voor elkander, belangstelling in elkander. Geen hinderlijke belangstelling. Rekening houden met geslotenheid van bepaalde karakters. De mensen menen het zoveel beter dan zij het doen. Daarom verdraagt de liefde alles. Met de ogen Gods mensen en dingen bezien. Erop studeren elkander te dienen.
DE TUIN VAN ONS HART
Ook wij zijn kruisvaarders. Ook wij willen het heilige land, dat Jezus eenmaal toebehoorde, weer voor Christus herwinnen, niet het land ver over de zee, maar het heilige land in het binnenste van onze ziel, de tuin van ons hart, dat eenmaal aan Jezus werd toegewijd en Hem toebehoort. Geve God, dat ons dezelfde geestdrift bezielt, welke eens de kruisvaarders huis en hof deed verlaten om zich geheel in dienst te stellen van hun heilig ideaal. Gaan wij naar hun voorbeeld ook de eenzaamheid van de Karmel in om er de eeuwige waarheden van ons geloof te overwegen en na te denken over de betekenis ervan voor ons leven. Met Maria, die onder de bescherming van de H. Josef haar Jezus uit Egypte over de Karmel naar Nazaret terugvoerde, naar de plaats waar zij Hem ontving, mogen wij een ogenblik op de Karmel uitrusten.
Zeven maal om de aarde te gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zeven maal, om die éne te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die éne doen keren. Zeven maal over de zeeën te gaan – zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
5de VASTENZONDAG A – 2 APRIL 2017 ‘DOORHEEN DE DOOD …’
‘Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is Hij gestorven.’ zegt Jezus ons vandaag in het evangelie. Hij had weet van Gods trouw door dood en duisternis heen, en Hij ging ons voor op die weg. In geloof en vertrouwen! Met de opwekking van zijn vriend Lazarus wilde Hij ons tonen: ‘Mijn woorden wekken tot leven.’
Dit zegt God, de HEER: ‘Mijn volk, Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, Wat ik gezegd heb, zal ik doen’ (Uit Ezechiël 37,12-14)
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Martha. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters van Lazarus stuurden Jezus de boodschap: ‘Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte voert niet tot de dood …’ (Uit Johannes 11,1-45)
‘… OP HET SPOOR VAN HET LEVEN’
De Lazarussen van vandaag ? Ik denk hier aan die dame die rechtover een verzorgingsinstelling woonde. Als de tijd gekomen was dat zij zichzelf moeilijk kon behelpen deed zij haar aanvraag en kwam zij op de wachtlijst terecht onder nummer 24. Telkens zij vanuit haar voorkamer de lijkwagen zag voorrijden, schoof zij een plaats op. Naarmate dat getal steeds maar kleiner werd groeide haar tegenzin, zodat het op den duur voor haar geen leven meer was. Leven was voor haar de wachtkamer van de dood geworden. Leven was alleen maar stilletjes doodgaan.
De Lazarussen van vandaag ? Er zijn nog mensen die stilletjes doodgaan, ook al staan ze niet op een wachtlijst voor een verzorgingsinstelling. Mensen die grondig teleurgesteld, niets meer verlangen van het leven, die in ruzie en conflicten zo getreiterd worden dat zij geen leven meer hebben, die ontgoocheld zijn in mensen, soms in hun eigen kinderen, soms in zichzelf, zodanig dat het leven voor hen niets anders is dan stilletjes doodgaan.
De Lazarussen van vandaag komen in één punt overeen : voor hen is de dood het absolute einde. Het korte leven hier en nu moet voldoening schenken, doet het dat niet, dan rest alleen de wanhoop. Hun leven verloopt uiteindelijk in de wachtkamer van de dood.
Zou dat de bedoeling zijn van Diegene die de mens de levensadem gaf, die uit dode materie, langs welke weg van evolutie ook, een menselijk wezen vormde, en nog bezig is het te vormen ? De Christus nam gelijk een scheppingswoord van God in zijn mond toen Hij riep : ‘Lazarus, kom naar buiten’. Knipper met je ogen in het felle zonlicht en leef. Gij moogt niet doodgaan op die manier. Leven is geen wachtkamer van de dood. Gij moet echt leven. ‘Doe die zwachtels eraf. Help die mens dat hij herleeft’. Zo gaf Hij ons een wenk dat we elkaar tot leven moeten wekken. ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven ook al is Hij gestorven.’ Als wij Hem durven volgen, ook al is Hij op weg naar Jeruzalem, op weg naar zijn kruisdood, zullen we de diepste dimensie van het leven ervaren. Meer dan oppervlakkig genieten is leven zich ten diepste verbonden weten met God in geloof, hoop en liefde. Daarin ligt onze echte bevrijding uit de wachtkamer van de dood. (Manu Verhulst)
ZO IS STERVEN …
Zoals het graan dat overrijp zich neerbuigt naar de aarde waaruit het is ontsproten. Zo is het sterven van een mens een terugkeer naar de Andere die zijn oorsprong was.
Zoals een schip de haven van bestemming binnenvaart: de lange omvaart en de stormen zijn voorbij. Zo is het sterven van een mens geruisloos binnenvaren in God die haven van bestemming is.
Zoals een regendruppel in de zee verdwijnt: onzichtbaar oceaan geworden is. Zo zal een mens in God ontslapen in God verdwenen oneindigheid geworden zijn.
Het is jammer, dat de mensen hun verstand, waarmee zij reeds hier op aarde God kunnen zien, zo weinig gebruiken: dat zij zich de tijd niet gunnen, van tijd tot tijd zo diep door te denken, dat zij Gods werking en Gods wezen in de dingen beschouwen. En moet dit in het algemeen jammer worden genoemd, nog meer valt het te betreuren, dat zij, wier verstand door studie scherper kan onderscheiden, zich zelfs die moeite niet getroosten.
GOD LEREN ZIEN
Wat ik als noodzakelijk voor deze tijd beschouw, is de beschouwing van al wat is in zijn afhankelijkheid en zijn voortkomst van God, wiens werk wij daarin moeten zien, wiens ‘zijn’ wij daarin moeten onderscheiden, die wij daarin moeten erkennen en aanbidden, allereerst in onszelf. God is daar en Hij openbaart zich daar aan ons. Hij wil daar gezien en erkend worden. Hij is tenslotte nergens beter voor ons kenbaar dan in de grond van ons wezen. Leefde die gedachte aan Gods inwoning, aan de algehele afhankelijkheid van de hele natuur van God, aan Gods leiding en openbaring in alles, welke andere daden zouden er worden gesteld om ze in overeenstemming te doen zijn met hun karakter van Gods openbaring. De mensen moeten weer God zien en in de aanschouwing van God leven.
4de VASTENZONDAG A – 26 MAART 2017 ‘HEER, MAAK DAT IK ZIEN KAN’
Vorige zondag kregen we een beeld van Jezus, als de Bron van Levend water, de bron van het echte Leven opdat ook wij tot een volkomen leven zouden komen. In de meest letterlijke en diepzinnige betekenis van het woord is Hij leven-gevend … Vandaag wordt Jezus voorgesteld als ‘het Licht voor de wereld’. Zoals (vrijwel) steeds wordt een wonderbare genezing belicht als een ‘TEKEN’, met name als een gelegenheid om een diepere, ‘symbolische’ boodschap door te geven. Waar mensen gevangen zitten in een of andere vorm van duisternis – kwaad, onderdrukking, misbruik, eigenwaan of wat dan ook – daar wil de Heer bevrijding en licht brengen, daar wil Hij zelf Licht en baken voor ons worden. En dan wordt alles anders …
Broeders en zusters, eens was u duisternis maar nu bent u licht, door uw bestaan in de Heer. Ga de weg van de kinderen van het licht. Het licht brengt goedheid voort en gerechtigheid en waarheid. (Brief aan de christenen van Efese 5,8-9)
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Hij spuwde op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien. --- Toen riepen de farizeeën tegen de man: ‘Jij, sinds je geboorte ben je een en al zonde, en nu wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg. Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het was, Heer, zou ik in hem geloven,’ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei Jezus. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij boog zich voor Jezus neer. En Jezus zei nog: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ Een paar Farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’ (Enkele verzen uit Matteüs 9)
LATEN WIJ BIDDEN OM LICHT IN ONS LEVEN
Weer heeft het evangelie een diepe inhoud. Jezus toont dat Hij licht brengt, ja zelfs het LICHT is VOOR DE WERELD: onder de schijn van dat Licht gezien wordt alles anders voor ons en worden ook wij zelf andere mensen.
Maar er is nog een andere opvallende vaststelling in dit stukje evangelie: de manier waarop mensen omgaan met deze blinde man. De Farizeeën kelderen hem; ze schelden en schimpen, en menen zo zelf groot te worden. Het toont alleen hun eigen trieste kleinheid. En het werkt als een boemerang: hun misprijzen keert terug op henzelf. Niet de blinde mens wordt afgebroken, zelf worden zij zielige schepsels! Hun verwaande, zelfvoldane hoogmoed belet hen om de grootheid van die kleine mens te zien: zijn nederige geloof ontgaat hen, en veel meer nog ontgaat hen de boodschap van Jezus. Hun verstokte eigenwaan maakt hen ziende blind en zo blijven zij gevangen in zichzelf. Zij zien niet hoeveel ruimer, hoeveel mooier de ware wereld is!
Hoe anders is de blinde man! Open, ontvankelijk en zonder vooroordelen! Zijn blindheid, zijn beperking helpt hem daarbij. Hij is er wijzer door geworden. Hij liep reeds zo vaak tegen een muur en moest al zoveel opgeven en loslaten dat hij niet meer vol is van zichzelf. Zo kan hij in alle nederigheid tot Jezus zeggen: ‘ik geloof, Heer’. Zo kan hij deemoedig en rustig zijn verhaal doen aan zijn belagers. Vrij van alle hoogmoed kan hij onbevangen naar de andere toegaan. Zijn nederigheid maakt hem groot. Zoals Jezus trouwens zelf zegt: wie zich verheft, zal vernederd worden. En zoals eveneens in de lofzang van Maria staat: ‘kleinen en armen maakt Hij groot’.
Hoe anders dan de farizeeën is ook Jezus zelf. Zomaar in het voorbijgaan, merkt Hij die kleine mens op, misprezen, uitgesloten, verschopt. Hij loopt er niet aan voorbij maar meteen ziet hij zijn leed en gaat Hij mede lijden. Letterlijk: hij lijdt mee en hij draagt mee. Zozeer leeft en lijdt en draagt Hij mee dat het leed wordt opgeheven: de blinde man wordt ziende.
Jezus zwijgt ook niet voor de valsheid van de Farizeeën. Zonder enige vrees ontmaskert hij de leugen van de wereld, de leugen van de groten, de leugen van de opgeblazen eigenwaan.
Een paar Farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden:
‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’
Zo tekent deze genezing ten volle Jezus’ grootheid. Jezus voert uit wat Maria in haar loflied over God zelf had gezongen: ‘Hij drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.’ Daarom kunnen wij alleen maar danken, en wij bidden:
Heer Jezus, wees Gij zelf het Licht vóór onze ogen, wees ook het Licht in onze ogen.
De blinde
Tussen de mensen verloren zit ik en ergens gaat hij. Hopeloos laat ik mij horen, maar hij is al voorbij. O Jezus Christus van Nazareth, hebt U geen oog voor mij?
Hoort U mij soms dan niet vragen waar ik op aarde toe dien? Onverwacht licht in mijn dagen, bent U het antwoord misschien? O Jezus Christus van Nazareth, geef dat ik U mag zien.
Meester vol mededogen, stem die vervaagt in de wind, gun me het licht van uw ogen, houd me niet langer blind. O Jezus Christus van Nazareth, maak toch dat ik U vind.