Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
13-10-2017
DOORDENKEN OP DONDERDAG
MONNIKEN OP DE DOOL
Een handvol woningen, de razernij van verkeer in zijn stormloop naar de kust: Zoetendale.
Hoe alles vervalt, hoe alles verdwijnt.
‘Sic transit gloria mundi.’
‘Oú sont les neiges d’antan?’
Ook de abdij van Zoetendale bleef niet. Abdij van het zoete dal. Wie heeft nog weet van haar glorie? Wie getuigt nog van haar robuuste verankering in de zompige polders van weleer? Hoe ver in het heelal is intussen het beeld gereisd van haar schoonheid op een wintermorgen, toen de middeleeuwse zon opging boven de fraaie, met verse sneeuw afgelijnde contouren? Waar zijn de monniken, abten en pachters die hier hebben geleefd, gebeden en gewroet? Tussen welke sterren bevindt zich hun silhouet? Wie heeft gezien hoe ze bunder na bunder aan de natuur ontworstelden, prepareerden voor vruchtbare cultuur?
Alles weg, verzonken in het zand der tijd.
En toch – zoals de mammoet verrijst uit de opgedolven slagtand, verrijst het verleden uit het verhaal. Het historisch verhaal: over stichters Lambrecht en Beatrix van Poele, over bloei en godsdiensttroebelen, over Joris Wittebrood, de laatste abt, levenloos dobberend in de Damse Vaart in het rampenjaar 1584, toen ook Willem van Oranje zijn ‘pauvre peuple’ aan de heer moest overlaten. Het verhaal van de dichter, dat elke kerstnacht monniken opstaan uit hun graf, daar waar ooit de kerk van Zoetendale stond. Kaarsen flakkerend boven het hoofd geheven, volgen ze hun abt in de rondgang van het voormalig goed. Driemaal, feilloos hun schreden richtend langs het spoor van de oude omwalling. Ze gingen, en Zoetendale luistert. Tot de liederen verstillen, de kaarsen doven, de automotoren het weer overnemen.
Waar is de sneeuw van eertijds? De glorie van de wereld?
Bavo Claes voorspelt: er komt een dag dat we over absurde poenschepperij hetzelfde zullen zeggen als wat we nu over slavernij zeggen. ‘Hoe hebben we dat in godsnaam ooit kunnen toelaten?’
Op het gevaar af uw eetlust te bederven, wil ik het even over de graaiers hebben. Ik bedoel: die groep excessief rijke mensen, die weliswaar letterlijk op deze planeet woont, maar figuurlijk op 'n heel andere planeet. Zij die onvergelijkbaar veel meer bezitten dan hun kinderen en kindskinderen ooit op zullen kunnen. En nu komt het rare, zij vinden dat normaal! En als je d'r wat van zegt, zal zo'n puissant rijk persoon je antwoorden : u bent jaloers! En: u hebt zich niet met míjn zaken te bemoeien!
Nog niet eens zó lang geleden werd de slavernij doodnormaal gevonden: wie met bedenkingen kwam, was een sukkel die er niks van begrepen had. Intussen zijn we wijzer.
Welnu, er komt een dag (over een eeuw, twee eeuwen...) dat we over die absurde poenschepperij in onze tijd hetzelfde zullen zeggen als wat we nu over de slavernij zeggen: hoe hebben we dat in godsnaam ooit kunnen toelaten! Onverdachte bronnen bevestigen het, cijfers in de hand: de inkomensongelijkheid fnuikt de economische groei, maakt het kapitalistische systeem kapot, ontwricht de samenleving. De kloof tussen arm en rijk is nu even groot als in het jaar 1900.
Misschien is er hoop. Slavernij werd indertijd door het gros als normaal beschouwd, alleen een verlichte minderheid dacht er anders over. Terwijl de exorbitante hebzucht, nu, alleen door de schatrijke minderheid zelf normaal gevonden wordt, al de rest weet beter. Toch vrees ik dat er nog generaties lang volgehouden beschavingswerk nodig zal zijn, om de superrijke medemens bij te brengen dat z'n inhaligheid een misdaad is, een volstrekt onaanvaardbare morele ontsporing. Om hem, beetje bij beetje, te leren zich te schamen over zijn graaizucht (zoals de Britse emeritus hoogleraar Richard Wilkinson zegt). En om de politici te overtuigen van 'an inconvenient truth': de sociaaleconomische opwarming van de aarde, die schreeuwt om een 'klimaatakkoord'.
Ik hoop dat mijn schatten van kleinkinderen (nu anderhalf en twee, ongeveer) het nog mogen meemaken...
(Bavo Claes, een jaar geleden, in het Journaal op Eén van 27 september 2016)
Zoek de HEER nu hij zich laat vinden, roep Hem terwijl Hij nabij is.
Laat de goddeloze zijn slechte weg verlaten, laat de onrechtvaardige zijn snode plannen herzien. Laat hij terugkeren naar de HEER, die zich over hem zal ontfermen; laat hij terugkeren naar onze God, die hem ruimhartig zal vergeven.
In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak: ‘Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?’ Jezus antwoordde hem: ‘Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe maar tot zeventig maal zevenmaal. (Matteüs 18,21-22)
KOEKJES VAN VERGEVING
Een jongedame zat in de ruimte van een grote luchthaven te wachten op haar vliegtuig. Daar ze nog een hele tijd zou moeten wachten, besloot ze een boek te kopen. En een pakje koekjes.
Dan ging ze in een stoel van de Vipruimte wachten en rustig lezen. In de stoel naast haar zat een man. Koekjes lagen op de leuning tussen beiden. Wanneer zij een koekje nam, nam de man naast haar ook een koekje. Ze voelde ergernis maar zei niets. Ze dacht: ‘Wat een vervelend iemand, moest ik in vorm zijn, ik verkocht hem een trap’.
Voor elk koekje dat zij nam, nam de man er ook eentje. Dat maakte haar van binnen woedend maar ze wou geen scène. Toen er nog één koekje overbleef, dacht ze: ‘Wat gaat hij nu doen?’ De man nam het laatste koekje, brak het in tweeën en gaf haar de helft.
Dat was haar te veel! Ze nam haar boek en haar spullen en rende weg. In het vliegtuig zocht ze haar zonnebril in haar tas. Tot haar verbazing zag ze daarin het pak koekjes, dat ze gekocht had. Ongeopend. Ze voelde zich beschaamd. Ze was vergeten dat ze de koekjes in haar tas had gestopt.
De man verdeelde koekjes, zonder zich kwaad of bitter te voelen. En zij was vol woede geweest en had gedacht dat háár koekjes werden gedeeld. En nu kon ze het niet meer uitleggen of zich verontschuldigen.
Vergeet dus niet, er zijn drie dingen die je niet kan terugnemen:
‘Waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden.’
(Matteüs 18,15 en 20)
DEEG ZONDER GIST
Hij praatte als een mitraillette en lachte voortdurend om zijn eigen geestigheden. Hij kon gewoon niet luisteren en zag nooit het verdriet in iemands ogen, was nooit ontroerd van binnen om een wonder of een geluk dat zo vlak bij kon zijn. Eigenlijk was hij nog steeds niet aangekomen bij zichzelf ...
Een mens zonder gist, een klomp deeg dat nooit de kans kreeg om te rijzen. In dat huis gaan de ramen nooit open en de meubels staan al jaren op dezelfde plaats, worden nooit verzet. Er wordt immers ook nooit feest gevierd en er komt ook nooit iemand binnenlopen om eens uit te huilen. Er staat nooit iets op zijn kop en toch heerst er een benauwende stilte. Zelfs de maaltijden verlopen zwijgzaam.
Een gezin zonder gist is een brood dat niet kan versneden worden. Een volk waar geen fanfare meer is en geen bloemen aan de gevels en geen kermiskoersen op de weg; een volk waar alleen gekibbeld wordt over geld en politiek ... een volk zonder kinderen en zonder uilenspiegels, zonder joggers op straat en zonder zonnekloppers aan het strand ... Een volk zonder teledienst en zonder Bond zonder Naam is een volk waar de gist uit is, een baksel dat zijn vorm niet vindt.
En een kerk waar men de kinderen niet laat meespelen en de vrouwen opzij zet, waar men bang is voor God en zelfs voor elkander ... een kerk waar men niet leert lachen en niet gelukkiger wordt, een kerk waar men nooit gevraagd wordt om te helpen en om samen iets te doen aan het leed in de wereld, een kerk waar men ademnood krijgt omdat men zichzelf niet kan zijn ... Zo'n kerk draagt geen gist in zich en kan deze ook niet vermenigvuldigen.
Een wereld met veel beton en weinig groen, met veel zure regen en dode bossen, een wereld met terreur van links en van rechts en een maffia op elk niveau, een wereld met een klein hart en een grote Sahel.
Een wereld met te veel papier en te weinig gezicht is een wereld zonder gist ... Of een wereld waar de gist zich niet vermengt met de drie maten meel zoals Jezus het had gewild.
(Manu Verhulst: 'Leven voelen in kleine dingen', 1987)
En daarna zei Jezus nog tot zijn leerlingen: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. (Matteüs 16,24)
Soms doen wij dingen die ‘wetenschappelijk niet verantwoord’ zijn. Dingen die we normaal gesproken niet zouden doen. We doen dat soms uit edelmoedigheid, soms uit dommigheid. Ook in de meest belangrijke beslissingen van ons leven laat het verstand het soms afweten en zijn er andere redenen die ons in beweging brengen. ‘Durven leven vanuit uwen buik’ noemen ze dat, iets dat vandaag sterk gewaardeerd wordt.
Men heeft zelfs de neiging om al wat een mens doet, te verklaren vanuit louter lichamelijke factoren: het zijn uw genen, of uw hormonaal stelsel of een bepaalde stof die door één of andere klier afgescheiden wordt die uw hersenen activeert. Het menselijk gedrag wordt zogezegd bepaald door de materie, van onderuit.
Maar zou het ook niet kunnen dat het bepaald wordt door iets geestelijks. Zou het niet kunnen dat Iemand van bovenuit ons leven leidt? Als we dingen doen die we normaal gesproken nooit zouden doen, zou het niet kunnen dat we die dan doen enkel en alleen omdat we denken daarmee Gods wil te vervullen? Jezus had nog vele jaren in Galilea kunnen blijven. De mensen hielden van Hem en zij luisterden naar zijn woorden. Met zijn glasheldere parabels had Hij hen en ons nog zoveel wijsheid kunnen bijbrengen. Maar neen, Hij wil naar Jerusalem ook al voorziet Hij daar de confrontatie, met aanhouding en terechtstelling voor gevolg. En toch gaat Hij, met als enige reden: de wil van de Vader volbrengen.
Hij kiest voor het lijden. Om Gods wil! Dat woord is in onbruik geraakt, maar niet alleen het woord, ook de gedachte: Gods wil volbrengen schijnt een inbreuk te zijn op onze autonomie. Het evangelie geeft ons een antwoord op die eeuwige vraag: waar ligt onze levensvervulling? Is dat in het bevredigen van onze klein menselijke ambitie of is er Iemand, Iemand die groter is dan ons hart en die met respect voor onze menselijke vrijheid ons wil optillen boven onszelf.
Het is goed dat we de impulsen van ons lichamelijk stelsel kennen en er rekening mee houden maar dat mag ons niet beletten om even attent te zijn op een geestelijke input. Het mag ons niet beletten om te geloven in Gods droom over ons leven en te bidden: Heer, wat wilt gij dat ik doe?
Wat dat de wereld is Dat weet ik al te wis (God betert) door ’t verzoeken: Want ik heb daar verkeerd En meer van haar geleerd Als van de beste boeken.
Want of ik schoon al las Hetgeen zo kunstig was Als goddelijk geschreven, ‘t En ging ter ziel noch zin Zo nijver mij niet in Als ’t eigen zelf beleven.
Nu heb ik ’t al verzocht, Zo dol als onbedocht, Zo rauw als onberaden. Och God ! ik heb te blind En al te zeer bemind De dingen die mij schaden.
Een hoofd vol wind en wijn, Een hart vol zucht en pijn, Een lichaam gans vol kwalen Heeft Venus, en de kroes, Of zelfs die leide droes Mij dikwijls doen behalen.
Och een bedroefd gemoed En een hart zeer verwoed Van duizend naberouwen Van overdaad en lust, Met een ziel ongerust Heb ik in ’t lest behouwen
Hoe streng breekt mij dit op : Mijn kruifde, krulde kop Die brengt mij voor de jaren In mijns tijds lente voort Op ’t zwart en zwetig zwoord Veel grijze grauwe haren.
Wanneer een ander leit Gestrekt en uitgespreid En rust met lijf en leden : Dan plaagt mij aldermeest De kwelling van mijn geest Met beulse wredigheden.
Dan dringt mij door de huid Het bange water uit Door kommerlijke zorgen, Dies mij het herte berst, En wenst alzo geperst Den ongeboren morgen.
En nimmer ik den dag Alzo gelukkig zag Dat zij mij vol verblijdde : Voorwaar ’k heb uur noch tijd, Of ellik heeft zijn strijd, Zijn lief, zijn leed, zijn lijden.
Al ’tgene dat de liên Ter wereld mogen zien Of immermeer verwerven, En wens ik niet zo zeer Als zalig in den Heer Te leven en te sterven.