Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
05-07-2018
DOORDENKEN OP DONDERDAG
Vorige zondag, 1 juli, mocht ik de homilie houden bij het gouden priesterjubileum van mijn goede vriend Jef Floren, 75 jaar geleden geboren in Sint-Lenaarts (Brecht), en ondertussen bijna 50 jaar werkzaam in Brazilië, thans in het bedevaartsoord van Padre Ibiapina ... de moeite waard om eens te 'googlen' om hierover wat meer aan de weet te komen!
Hieronder volgt eerst de tekst van de homilie en daarna trachten een negental foto's een bescheiden sfeerbeeld te geven van de viering in de parochiekerk, Sint-Leonardus, te Sint-Lenaarts.
Zusters en broeders, beste Jef,
1968, het jaar van je wijding, was een bewogen tijd. Veel oude zekerheden en gewoonten vielen weg. Als kind kenden wij onze Bijbelse geschiedenis en deden onze eerste communie met de andere kinderen van het dorp, zonder ons daar vragen bij te stellen. Maar alles werd anders en weinig bleef zoals het altijd geweest was. Wie nu met de tijd mee wil zijn, zegt niet te geloven, en wie gelooft, wordt oubollig genoemd.
Maar jouw roeping, Jef, lag verder: Brazilië. De hele wereld was dichtbij gekomen en in Latijns-Amerika lag de klemtoon op gerechtigheid en bevrijding, met grote namen als Helder Câmara en vele anderen. Geloof en leven waren daar meer met elkaar verbonden en de vieringen waren levendiger. Meer dan in Europa leek ginder een nieuwe beleving te groeien. Maar ook in Brazilië liep niet alles zoals verwacht was. De aandacht verschoof opnieuw naar de eigen spiritualiteit en ging minder naar de inzet voor rechtvaardigheid. Bovendien kwamen er vele ‘nieuwe kerken’, die soms meer met geld dan met geloof begaan waren. Zowel hier als ginder is er veel veranderd, en die veranderingen waren niet altijd ten goede.
En dan worden er vragen gesteld over de toekomst van Kerk en geloof. Ondanks alles wat soms gezegd wordt, hoeven we – denk ik – niet bang te zijn daarvoor, ook al zal die toekomst zeker geen herhaling zijn van de Kerk van vroeger. Wij hebben geen glazen bol, maar laten we ons leiden door de oudste bronnen van ons geloof. De eerste christenen kunnen ons inderdaad veel leren. Ook zij kenden hun ontgoocheling en twijfel. Zoals die leerlingen van Emmaüs die, na de kruisdood van Jezus, alle hoop verloren hadden. Of die 120 leerlingen, die zich verschanst hadden in het cenakel. De hoop op een Rijk van God die hen drie jaar bezield had was in duigen gevallen.
Maar net dan – toen de ontmoediging zo groot was – is de Heilige Geest over hen gekomen. En die Geest heeft hun leven omgekeerd. Zij durfden naar buiten komen met de blijde boodschap van Jezus, door de gave van die Trooster en Helper die Hij beloofd had. En door zijn Belofte dat Hij bij ons zou zijn tot het einde der tijden. Wellicht leeft dit geloof meer in Brazilië dan hier bij ons, met dat zo mooie woord: ‘Deus é mais’ … God is altijd groter dan wij durven vermoeden.
Ondanks het negatieve nieuws, dat ons overspoelt, zijn vele mensen, ook vandaag, op zoek naar een leven dat mooi en waardevol is. Een leven ook, dat hunkert naar God. Hopelijk vinden deze mensen God in een arme en dienende kerk, die niet uit is op macht, maar die bovenal aandacht schenkt aan de beleving van het evangelie. Laten wij bidden dat een Kerk mag groeien, die minder haar dogma’s bewaakt, maar meer het leven van haar gelovigen wil inspireren. Een Kerk die zich meer laat leiden door de Heilige Geest, die in Jezus zelf werkzaam was.
De dreigingen die de vroegste christenen ondervonden, waren talloze malen groter, dan wat wij meemaken. Ze werden vervolgd, gemarteld en gedood, omdat zij – in de Geest van Jezus – tegen de stroom ingingen. ‘Vergeld geen kwaad met kwaad’ in plaats van ‘oog om oog, tand om tand’. ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de kleinste van allen worden en de anderen dienen.’ En bovenal: Jezus, die gekruisigd was, was uit de dood opgestaan en leefde voort. Hij die gedood was, was niet langer dood. De eerste christenen keerden zich tegen de bestaande orde waarin het kwaad zo dominant aanwezig was en wilden dat alles nieuw zou worden: een Rijk van God en geen koningschap van deze wereld.
Zo werden zij gedreven door Gods Geest, die alles nieuw maakt. Deze Heilige Geest van God waait nog altijd, nu zoals toen. Hij kan onze rust verstoren. Maar Hij waait ook zuiverend en verfrissend. En Hij kan onnodige ballast wegblazen… Laten we openstaan voor die Heilige Geest, luisterend en vol vertrouwen. Een hoopvolle toekomst tegemoet!
Beste Jef, van harte proficiat en bovenal dank je wel omdat je al 50 jaar – en eigenlijk al veel langer – leeft en vóórleeft vanuit die Heilige Geest van Jezus.
Vandaag horen we in het evangelie een wonderverhaal, dat tegelijk één van de mooiste en ook één van de pijnlijkste is: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus.
Het doet altijd pijn te horen dat een kind gestorven is; maar anderzijds valt dit verhaal op door het tedere taalgebruik.
Mogen wij eruit leren om mensen die gebukt gaan onder een groot verdriet met zachtmoedigheid en tederheid tegemoet te treden, mee-levend, mee-lijdend, mee-dragend.
God heeft de dood niet gemaakt
en Hij vindt geen vreugde
in de ondergang van hen die leven.
God heeft de mens immers geschapen
voor een onvergankelijk leven
en Hij heeft hem tot een beeld
van zijn eigen eeuwigheid gemaakt.
(Wijsheid 1.13 en 23)
Nog voor Jaïrus uitgesproken was,
kwamen enkele mensen
tegen de leider van de synagoge zeggen:
‘Uw dochtertje is gestorven,
waarom valt u de meester nog lastig?’
Maar Jezus hoorde dat en zei:
‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij ging naar binnen en zei:
`Waarom die drukte en die tranen?
Het kind is niet gestorven, het slaapt.'
Ze lachten Hem uit.
Maar Hij pakte het kind bij de hand en zei haar:
`Talita koemi.'
In vertaling betekent dat:
Meisje, Ik zeg je, sta op.
Meteen stond het meisje op en liep rond.
Ze was twaalf jaar.
Ze raakten buiten zichzelf van opwinding.
Hij beval hun met nadruk
dat niemand dit te weten zou komen,
en Hij vroeg hun om haar eten te geven.
(Marcus 5, 35-43)
TALITA KOEMI
‘Talita Koemi’, één van de weinige Aramese woorden die we in het evangelie terugvinden. Meisje, ik zeg u sta op. Het evangelie voegt erbij. Zij was 12 jaar. De ouderdom waarop een meisje officieel volwassen werd in Israël.
Jezus steekt zijn hand uit. Als wil Hij zeggen: ‘Ik begrijp je angst om groot te worden, je angst om op eigen benen te staan je bent altijd zo afhankelijk geweest, zo onderdanig,. Je bent als kind opgegroeid in een cocon, veilig beschut. En nu valt dat allemaal weg.’
Hoe herkennen wij in dat meisje niet de jeugd van vandaag, die ondanks al de mogelijkheden die zij ter beschikking heeft en al de vorming die zij mag genieten, angst heeft om de verantwoordelijkheid van het volle leven aan te gaan. Het definitieve engagement in het beroepsleven en in het huwelijksleven schuiven zij voor zich uit. Eerst nog een jaartje studeren, eerst nog wat samen wonen. Ook de ouderdom om vader of moeder te worden komt hoger en hoger te liggen.
Talita koemi. Jezus zegt niet: kom, ik zal je optillen. Rechtveren moet zij zelf doen. Zij zet haar eerste stappen in de kamer, neen het zijn de eerste stappen in haar durf om persoonlijk te leven. ‘Geef haar wat te eten’ zegt Jezus, Ook al zal zij haar eigen leven leiden, dat ontslaat haar ouders niet van een blijvende zorg en aandacht.
Als ’s avonds die ouders nog eens over het gebeuren nadenken gaan zij beseffen dat dit voorval verder reikt dan hun dochter, of hun gezin. Daar zit een boodschap in voor de hele wereld en voor alle mensen. ‘Hebt gij gehoord’, zegt die vader, ‘hoe kordaat Jezus zegde: Zij is niet dood, zij slaapt’. Dood is slechts schijn. Hij wilde zeggen: als dood het einde is van ons leven, het definitief einde van onze liefde, dan is het inderdaad om angst te hebben om te leven, angst om te beminnen. Dan gaat iemand zoals onze dochter weigeren om te eten, weigeren om te beminnen, weigeren om te leven.
Ja, de mensen lachten hem vierkant uit. Ook dat is van alle tijden. Want als je daarmee naar buiten komt, dan lachen zij u uit. Ook vandaag. En nochtans daar raken wij de kern van het christendom. Leven zonder uitzicht op de eeuwigheid is gelijk leven in een sarcofaag. Die mag dan nog zo comfortabel en luxueus zijn. Het blijft een sarcofaag.
‘Talita koemi’ Meisje sta op. Het leven is nog mooier dan je denkt want leven is onsterfelijk. Is er een mooier woord om de vakantie te beginnen: Talita koemi!
Dat ik gelovig ben, staat als een paal boven water. Dikwijls ben ik rotsvast overtuigd, andere dagen, als alles tegenzit, durf ik wel eens twijfelen en is niets meer zeker. Dat zijn geen gelukkige dagen. Enkelen zien mijn kwetsuren en voelen mijn zwakte. Zou het kunnen dat God dan even wanhopig op zoek is naar mij?
Toch maar hopen dat alles weer goedkomt, is de boodschap. Er rest mij maar één weg om deze kloof te overbruggen: het pad van de liefde bewandelen.
Echte liefde is een vleugje hemels paradijs op aarde. Echte liefde is ook dankbaar zijn om het vertrouwen in elkaar.
Echte liefde is eveneens heel dicht bij elkaar zijn en dan weer kunnen loslaten. Het geeft je opnieuw veerkracht en de opgelopen schade zie je als een donderwolk aan de horizon verdwijnen. Het zou me niet lukken om los van echte vrienden te kunnen bestaan en gelukkig te zijn. Die verbondenheid koester ik dan ook met heel mijn hart.
Geloven en geluk, ze vinden beide hun weg in m'n leven doorheen de liefde. Enerzijds door liefde te kunnen schenken en anderzijds door ze ook te mogen ontvangen. Zo bewaar ik mijn speelse, spontane, jeugdige vrolijkheid.
Heeft Jezus het ook niet over de liefde die zich prijsgeeft, die blij is en verdraagt, hoopt en blijft geloven?
Die liefde maakt alles mogelijk, daarin ligt een zee van antwoorden. Wat een geluk dat ik Jezus' voorbeeld mag kennen, herkennen en beleven.
(Monika Van den Perre)
(Bron: Catechesehuis, Tussendoor: ‘Maakt geloven gelukkig?’, augustus 2017)
Van in de oudste tijden vierden de christenen de geboorte van Johannes de Doper. Hij had de grootse roeping om de mensen voor te bereiden op de komst van de Verlosser.
Geen simpele opdracht … want van nature gaan mensen andere wegen, dan die wegen die tot verlossing, diepe vreugde en volkomen leven leiden.
Johannes heeft die opdracht echt ter harte genomen, met een totale overgave en toewijding, en letterlijk totterdood: de trouw aan zijn profetische taak heeft hem het leven gekost.
Toen ik nog in de moederschoot was,
heeft de Heer mij geroepen,
nog voor mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd.
Hij heeft mijn mond zo scherp als een zwaard gemaakt,
en mij in de schaduw van zijn hand geborgen;
Hij heeft van mij een gladgeslepen pijl gemaakt,
en mij in zijn koker opgeborgen.
Hij sprak tot mij:
`U bent mijn dienstknecht, Israël,
door u toon Ik mijn heerlijkheid.’
(Jesaja 49,1-2)
Voor Elisabet was de tijd gekomen
dat ze moest bevallen,
en ze baarde een zoon.
Haar buren en haar familie hoorden
hoe barmhartig de Heer voor haar was geweest,
en ze deelden in haar vreugde.
(Lucas 1,57-58)
GEROEPEN OM PROFEET TE ZIJN
In mijn kinderjaren was het woord 'roeping' een vertrouwd begrip. Toen ik op het eind van de basisschool aangaf priester te willen worden, werd dat verstaan als roeping. Er was bij mijn vader enige weerstand, maar een jaar later, 13 jaar oud, ging ik naar Nijmegen, naar het seminarie. Wat 45 jaar geleden volstrekt normaal was, ervaren we nu als zeldzaam of vreemd. In hoog kerkelijke kringen hoor je wel zeggen: God roept wel, maar de mensen van nu horen het niet en geven geen antwoord. Ik heb geen reden om aan het eerste te twijfelen: God roept ook nu mensen. Maar dat wij doof zijn voor Gods stem en niet antwoorden gaat er bij mij niet in. Roeping hebben we te zeer beperkt tot het religieuze leven en het priesterschap.
Van deze verenging is geen sprake in de lezingen die we hoorden. De dienaar van de HEER, die in de eerste lezing aan het woord is, zegt, dat hij al in de schoot van zijn moeder door de HEER is geroepen. Hij was er dus nog vroeger bij dan ik destijds. Verderop in de lezing nuanceert hij dit met de woorden: die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar. God grijpt niet in, laat staan dat God kinderen roept. De spreker in de eerste lezing heeft de invloed van God op zijn leven ervaren en zo sterk gevoeld, dat zijn hele bestaan erdoor geraakt is, vanaf het prille begin. Hij heeft ervaren, dat God zich in hem wil laten zien. Hij deed zijn best dit uit te dragen, heeft al zijn krachten hiervoor gebruikt, maar het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Blijkbaar wordt hij tegengewerkt, loopt het niet als gedacht of gedroomd. Roeping betekent dus niet, dat je levensweg al tot in de details vastligt. Dit biedt hoop aan ons hier, met name aan hen die ervaren, dat hun weg niet over rozen gaat en daardoor gaan twijfelen aan God. De dienaar horen we niet zeggen: waarom moet mij dit overkomen, waar blijft God nu. Hij blijft dicht bij zichzelf: ik heb mijn best gedaan, en het heeft niets uitgehaald. Hij is dusdanig geraakt door God, dat hij niet gaat twijfelen, en het vertrouwen uitspreekt dat God hem niet laat vallen, al heeft hij geen idee hóe de HEER hem recht zal doen, hem zal belonen. En dan ervaart hij opnieuw de invloed van God op zijn leven. Dat hij Israël bij elkaar en bij God zal brengen is nog maar het begin. Het perspectief van God is veel groter: tot een licht voor alle volken zal ik je maken opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt. Het zal u niet verbazen, dat Jezus later vereenzelvigd is met deze dienaar van de HEER.
Ook Johannes is er vroeg bij als het gaat om roeping. Destijds was het een schande voor een getrouwde vrouw om kinderloos te blijven; zij werd om die reden door de omgeving veracht. Dit overkomt ook Elisabet, zo is in het voorafgaande verteld.
Deze doorstane verachting heeft er niet toe geleid, dat zij ging twijfelen aan zichzelf of aan God. Ook dit is hoopvol voor ons, hier en nu. Het feit dat God niet ingrijpt, en je veracht wordt door mensen om je heen vreet aan je vertrouwen, maar wil dus niet zeggen, dat je niet deugt, of dat God niets met je te maken wil hebben. God werkt niet volgens de plannen en dromen van mensen, maar op Gods eigen wijze. Dit vertrouwen blijft in Elisabet leven. Mijns inziens is dit een zuiverder vorm van roeping dan mijn idealen destijds als kind. Wanneer zij een kind krijgt ervaart zij en haar omgeving dit als een genade van God. Of de omgeving begrijpt wat zij hiermee zeggen valt te bezien, zo blijkt bij de naamgeving. Wat Johannes betekent weten de meeste van ons niet, maar wist men toen wel; Johannes betekent: de HEER is genadig, barmhartig. Met andere woorden: precies de naam die bij dit kind past. Wanneer Zacharias weer gaat praten komt men pas echt onder de indruk: men weet opeens geen raad meer met wat hier gebeurd is. Men gaat erover nadenken en zichzelf vragen stellen. Dat is en blijft ook voor ons een zinnige bezigheid: niet te snel oordelen of conclusies trekken, maar stil durven staan, de tijd nemen voor wat je meemaakt, je overkomen is. Het is dé weg naar wijsheid en vertrouwen.
Johannes heeft de trekken van de dienaar van de HEER uit de eerste lezing. Buiten dorp en stad, in de woestijn, laat hij de Geest van God op zich inwerken. Het maakt hem sterk, in de zin van: een diep geworteld vertrouwen in zichzelf en voor wie hij staat: de Barmhartige. Hij doet zijn naam eer aan door met woord en daad het goede nieuws dat God genadig en barmhartig is te verkondigen. Van mensen aan wie hij dit goede nieuws verkondigt vraagt hij, dat zij niet volledig opgaan in hun bezigheden, en zich openstellen voor deze God, zich omkeren, tot inkeer, tot zichzelf komen. Moeilijk is dit voor ons, om jezelf niet te verliezen in je bezigheden, plannen en dromen; moeilijk was dit ook toen. Johannes ondervindt veel tegenslag en wordt uiteindelijk door een gril van Herodes onthoofd. En God grijpt niet in, of beter gezegd: God handelt niet naar onze verwachtingen maar op Gods wijze.
Ruimte in je laten voor deze God en diens genade, en je, als je God ervaart in je leven, aan God toevertrouwen is niet gemakkelijk. Het leven van de dienaar van de HEER laat ons dit zien, net als het leven van Johannes en later dat van Jezus. Gods genade en barmhartigheid zijn kostbaar. Er wordt een eigen bijdrage gevraagd, het kan je veel, zelfs het leven kosten. Gods barmhartigheid uitdragen betekent immers niet alleen, dat je in het reine komt met jezelf, maar ook met al die mensen temidden van wie je leeft, vrienden en vreemden. Zowel het een als het ander kan zwaar en zenuwslopend zijn. Ik hoef dat jullie niet te vertellen; velen kunnen hiervan uit eigen ervaring getuigen.
Johannes zocht de woestijn om zijn vertrouwen in God te sterken. Zijn voorbeeld moge ons de kracht geven open te blijven staan, ook als de woestijn met zijn ontberingen onverwacht in ons eigen leven toeslaat. Zijn voorbeeld kan ons de moed geven om, bewust van de ontberingen die wachten, toch deze woestijn in te gaan, als we daarin een mens zien ploeteren. In woestijnsituaties een mens nabij zijn, in woestijnsituaties een mens nabij voelen doet jou, doet anderen de kostbare genade van God ervaren. Daartoe wordt elk van ons geroepen.
Vandaag vieren we de 11de zondag door het jaar. Zomaar een zondag in een reeks van vele gewone zondagen, niets bijzonders, geen speciaal feest. Een gewone zondag door het jaar, op de overgang van lente naar zomer. Bomen en struiken staan volop in het blad, op de velden zien we de vele gewassen, weilanden kleuren groen van het gras, en geel en wit van de boterbloemen en de madeliefjes. Vele tuinperken liggen er betoverend bij.
De overgang van knop naar blad, de ontluiking van zaad tot vrucht: het gebeurt onder onze ogen, langzaam maar zeker. Zoals we vertrouwen in de groei van zaad en gewas, zo roepen de lezingen ons vandaag op te vertrouwen in de eigen kracht van Gods Woord en in de groei van zijn Rijk,
In die tijd zei Jezus:
‘Het is met het koninkrijk van God
als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde:
hij slaapt en staat weer op,
dag in dag uit,
terwijl het zaad ontkiemt en opschiet,
ook al weet hij niet hoe.
De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort,
eerst de halm, dan de aar,
en dan het rijpe graan in de aar.’
(Marcus 4,26-28)
ZO GROEIT HET RIJK VAN GOD …
Eén van de taken die een pastoor bij zijn aanstelling meekrijgt is de verkondiging van het woord Gods. Op het eerste gezicht een bovenmenselijke, een bijna magische opdracht. Gods woord in zijn mond nemen… Straffer kan toch niet.
Maar het is juist het tegendeel: het woord van God is een eenvoudige parabel die een kind kan verstaan, het is een wonderverhaal of een flard van een gebed. Het wordt ons op een zondag voorgelezen, het krijgt een menselijke verpakking, wordt gebrekkig gecommentarieerd door iemand die zelf moeite heeft om er de rijkdom van te ontdekken.
Het woord van God schijnt zo klein in vergelijking met al die andere boodschappen die de wereld worden ingestuurd. Het woord van God werkt niet met mediatechnieken. Het is niet opdringerig, voert geen reclame.
Het is als een klein onooglijk zaadje. Of het zal ontkiemen hangt alleen af of ons hart er voor openstaat, of ons hart een vruchtbare voedingsbodem is.
Het woord van God wordt niet alleen verkondigd. Het is ook vlees geworden. In Nazareth, een dorpje in Galilea, een uithoek van het Romeinse rijk, een meisje in een grotwoning wordt zwanger. In haar schoot zal het zaadje ontkiemen tot een jongetje, zal opgroeien tot een religieus bewogen mens, met een boodschap zo eenvoudig en zo transparant dat de machthebbers bang worden voor hem. Hij wordt uitgeschakeld, gekruisigd en begraven en als een zaadje in de aarde neergelegd.
Even daarvoor houdt Hij een maaltijd. Hij breekt het brood als een broos gebaar van zelfgave en zegt daarbij: zo wil ik bij jullie blijven. Eeuw na eeuw wordt dit gebaar herhaald tot op vandaag. Een stukje brood wordt als een klein zaadje in onze handpalm gelegd. Vergeleken met de eetcultuur van onze dagen is dit zo miniem, zo petieterig. God dringt zich niet op. Ook hier zal de voedingsbodem van ons hart beslissend zijn of dit zaadje zal ontkiemen.
Zo groeit het rijk van God en niet anders. Heel klein en bescheiden vanuit het hart en de goodwill van de mens. Ook in deze tijd, voor mensen die leven in een megacultuur waarin alles zo groot en zo opvallend mogelijk moet zijn.
Het woord van God blijft dat kleine zaadje. Hij moet wel heel groot zijn dat Hij alle zogezegde grootheid van de wereld kan missen.
'De aarde is niet uit haar baan gedreven toen jouw hartje bleef stilstaan', zei Elsschot toen zijn nichtje stierf. Herken je dat gevoel: dat de sterrenhemel al eeuwenlang onverschillig rondjes draait rond de Poolster... maar dat het fysische en morele kwaad er al even lang is? Ziekten en natuurrampen, wetens en willens bedreven gruweldaden tegen medemensen?
We zijn niet de eersten die onze tanden stukbijten op de vraag naar het kwaad. Getuige de grote denkers die het bestaan van een goede God in een theodicee, een rechtvaardiging van Gods bestaan én goedheid, aannemelijk hebben willen maken.
Bovendien heeft onze voortschrijdende kennis ons 'goddelijke' privileges gegeven die tot voor kort ondenkbaar waren. De medische wetenschap bijvoorbeeld brengt onsterfelijkheid beetje bij beetje dichterbij. Gaan we binnenkort de schepping helemaal naar onze hand kunnen zetten nu ze stilaan haar geheimen prijsgeeft? Kan ze eventueel niet bestaan zonder Maker?
Hoe kan een kleine sterveling zoals ik iedere dag, in alle naïviteit, nog een praatje komen maken met God? Door al die paradoxen is Hij zwaar onder vuur komen te liggen. Met pure redeneerkunst kom ik er niet uit, maar ik blijf Hem opzoeken. Er is toch de kleurrijke vlinder die als een zacht uitnodigend gebaar naast mij neerstrijkt op de leuning van de bank? En de inzet en solidariteit van meevoelende mensen die het kwaad van antwoord blijven dienen? Ik spring resoluut in de bres voor de 'lijdende Metgezel' die niet te beroerd is geweest om als kwetsbare sterveling al onze menselijke problemen tot de zijne te maken. Sindsdien is er geen 'helaas' zonder 'en toch'. Ik wil blijven gehoor geven aan Zijn appél om evenveel liefde voor mijn medemensen op te brengen als Hij voor mij heeft overgehad. Grenzeloos veel dus.
(Anne-Mie Van de Walle)
(Bron: Catechesehuis, Tussendoor: ‘Maakt geloven gelukkig?’, augustus 2017)
Jezus heeft al heel wat wonderen verricht, zelfs op de sabbat de verschrompelde hand van een man genezen. Daarom zijn veel mensen nieuwsgierig naar de Man die zulke wonderen verricht. En waar Hij komt, stroomt dan ook een grote menigte bij elkaar om Hem te zien, om naar Hem te luisteren. Maar niet iedereen is zo enthousiast, zeker de Farizeeën niet: zij ergeren zich aan Hem, zij zoeken naar middelen om Hem de mond te snoeren.
Dit is ook zijn familie ter ore gekomen en zij willen wel eens poolshoogte gaan nemen. Zij willen Hem overhalen om terug naar huis te komen, weg van de wetgeleerden, terug naar de anonimiteit van gewone, kleine mensen. Maar het is Jezus niet te doen om wonderen, om aanzien of macht, maar om zijn opdracht om Gods Boodschap te verkondigen, waar te maken: om duidelijk te maken dat God elke mens graag ziet en hoopt dat wij dit ook zouden doen. Zó en op geen enkele andere manier worden en zijn wij familie van Jezus, van God.
(Bron: Dominicanen)
Jezus ging naar huis
en weer stroomde er zoveel volk samen
dat ze niet eens gelegenheid hadden om te eten.
Toen zijn verwanten dit hoorden
trokken ze erop uit om Hem mee te nemen,
want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.
De schriftgeleerden die uit Jerusalem gekomen waren
zeiden dat Beëlzebul in Hem huisde
en dat Hij door de vorst der duivels
de duivels uitdreef.
(Marcus 3, 20-22)
EEN LEVEN LANG KIEZEN …
In de evangelietekst van vandaag hoorden wij de zwaarste beschuldiging ooit tegen Jezus geuit. De verblindheid van zijn tegenstanders ging zover dat zij Hem verweten gebruik te maken van duivelse, kwade machten. Jezus was nochtans Gods goedheid zelf. Heel zijn optreden was er juist op gericht het kwade te bestrijden. Door zijn kracht stonden gekwetste en zieke mensen weer op, genezen, bevrijd. Zijn voortdurende strijd tegen alle vormen van het kwaad werd het teken dat het Rijk van Gods liefde groeide en dat Hij handelde in naam van de goede God. Jezus was onverdeelde goedheid.
Niet bij Hem, wel bij ons, mensen, vinden wij die mengeling van goed en kwaad. Zoals Paulus het zegt : ‘Het goede dat wij willen doen, doen wij niet. En het kwade dat wij niet willen doen, doen wij toch’. Soms kennen wij zelfs momenten van grote zwakheid, waarbij wij de indruk hebben dat het kwaad bij ons volledig binnendringt en als een tiran gaat heersen over ons hart. Dat wordt op dat moment dan heel vlug een gesloten burcht, waar wij liefst niemand anders meer binnenlaten. Maar wij mogen het toch weten: de liefde, die wij dan hebben buitengesloten, wacht geduldig onder de muren van onze versterkte stad. Tot het moment komt - een moment van nederigheid en vreugde - waarop wij de ophaalbrug weer neerlaten en de liefde weer binnenlaten in ons leven. Dan nodigt zijzelf ons uit met haar mee te strijden om de muren af te breken waarmee wij onszelf hadden opgesloten en geïsoleerd van de anderen. Dat niet meer het vaandel van het kwaad, maar de standaard van de liefde weer wappert op onze stad, betekent een heerlijke, bevrijdende ervaring, zowel voor ons als voor diegenen die met ons begaan zijn.
Wij moeten er ons echter geen illusie over maken. Ook na een overwinning blijft de geest van het kwaad ons bedreigen, niet alleen van buiten, maar ook van binnenuit. Het evangelie van vandaag stelt ons het leven voor als een voortdurende strijd tussen goed en kwaad. En dat is het inderdaad. De dag wat wij die strijd zouden opgeven, zou de ergste nederlaag betekenen en de totale verwoesting van ons huis.
Hoe komt het toch dat het Rijk Gods van de liefde zo dikwijls opnieuw moet worden bevochten en veroverd? Gewoon omdat het leven evolueert, omdat wij veranderen. Wij worden ouder, de kinderen worden groter, of de kleinkinderen komen op ons beroep doen, de economische situatie verslechtert, of onze werksfeer verandert, in ons lichaam ervaren wij kleine ongemakken, wij ontmoeten nieuwe mensen, of diegenen die ons juist tot steun waren, overlijden of verdwijnen, of een nieuwe kans wordt ons geboden. ‘Leven’ betekent onvermijdelijk ‘veranderen en groeien’. Wij evolueren en treden steeds weer nieuwe levensfasen binnen. En de concrete situaties waarin wij terecht komen zijn ongewild telkens nieuwe gevechtsterreinen waar een strijd moet geleverd worden opdat ook dáár de liefde, de dankbaarheid, de vergeving en de openheid, het zou halen van de haat, de veeleisendheid, het egoïsme en het isolement, opdat ook dáár de goedheid sterker zou zijn dan het kwaad.
Misschien lijkt het evangelie van vandaag nogal strijdlustig. Het is in feite zeer realistisch. Ons leven eist inderdaad een voortdurende keuze tegen het kwaad, vóór het goede. Op dat punt bestaat ‘niet kiezen’ eigenlijk niet. Want wie niet kiest, wordt onvermijdelijk meegesleurd en wel steeds naar één kant, nl. naar de kant van zijn gemakzucht en zijn eigenbelang. Echt menselijk leven is er steeds opnieuw voor kiezen in de liefdestroom van God te gaan staan, de liefde in ons hart binnen te laten, is ervoor kiezen niet op onszelf gekeerd, maar verbonden te willen leven met God, de mensen en de wereld.
Jezus wil bij ons vele duivels uitdrijven. Zijn woord van vandaag ‘Wie niet vóór mij is, is tegen mij’ nodigt ons uit tot hernieuwde keuze voor het goede, en dat wel op het punt waar wij nu gekomen zijn, op de plaats waar wij vandaag staan.
Zes jaar was ik leraar in Lokeren. Toen ik in 1976 het college verliet, schreef de 'Superior' in zijn afscheidswoord voor het collegeblad: 'Waar rust was, bracht hij onrust.’ Toen begreep ik het nog niet zo goed, maar ik denk dat hij gelijk had. Een mens moet wat ouder worden om zichzelf te leren kennen. Ook al probeer ik de rust te bewaren, de drang is vaak sterker dan mezelf. Door die onrust die in mij zit, word ik juist getroffen door de beelden die Jezus gebruikte en die de wereld toen en nu nog altijd op zijn kop zetten. Ze spreken mij het meeste aan. Het is ook datgene wat ik in Jezus het meeste bewonder.
Enkele voorbeelden:
'Als je op je linkerwang geslagen wordt, keer dan ook je rechterwang toe. En 'Vergeld geen kwaad met kwaad', integendeel: sla niet terug, want dan kom je in een spiraal van geweld terecht. Dit blijft een ware revolutie tegenover 'Oog om oog, tand om tand' ... de wereld op zijn kop.
Een ander voorbeeld: 'Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste zijn en anderen dienen: In ons denken is dat moeilijk te begrijpen, maar Jezus zet de wereld op zijn kop.
Een derde voorbeeld: 'Als je aalmoezen geeft, mag je rechterhand niet weten wat je linkerhand doet: Hierbij denk ik aan iemand op de parochie die 100 euro wegmoffelde in een briefje van 10, opdat het niet zou opvallen. Hierover zegt Jezus: 'Je Vader in de hemel ziet wel wat in het verborgene gebeurt.’ Ook hier de wereld op zijn kop: je doet iets niet voor het oog van de mensen, maar voor God.
Als ik de woorden van Jezus ter harte neem, verwacht Hij dan niet van mij dat ook ik – waar ik kan – de wereld een beetje op zijn kop zet? En onrust breng waar er rust is.
(Bernard Lenaerts)
Bron: ‘Tussendoor. Hoe Jezus van Nazareth ons inspireert’, mei 2018
Ook vandaag nog willen wij het feest van Sacramentsdag vieren en onze gedachten laten uitgaan naar Jezus’ woorden bij het Laatste Avondmaal: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’.
Jezus zegt ons dat Hij in tekenen van brood en wijn bij ons zal blijven. Zo is elke eucharistie een uiting van geloof: wij geloven dat we in dit sacrament één worden met Jezus.
Maar evenzeer is elke eucharistie, van onzentwege, een belofte, die wij aangaan voor ons dagelijkse leven. Als wij daar – in dat dagelijkse leven – niet delen van onszelf, moeten wij nog meer bezield worden door die woorden van Jezus: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.’
Terwijl ze aten, nam Jezus een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘
Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’
En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker,
en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen:
‘Dit is mijn bloed,
het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
(Mc 14, 22-24)
GEGEVEN, GEBROKEN,GEDEELD
Ons geloof cirkelt rond de eucharistie. Als we van iemand zeggen: ‘Hij gaat alle weken naar de eucharistieviering…’ Dan weten we dat we te doen hebben met iemand die gelovig is. Het bijwonen van de eucharistie is zowat de graadmeter van ons geloof geworden.
Maar als een buitenstaander u zou vragen: wat die eucharistie wel inhoudt, wat daar gebeurt dan zouden wij misschien terugvallen op die catechismus van weleer en dan zouden wij aarzelend zeggen: brood en wijn worden lichaam en bloed van Jezus Christus. Misschien zouden we het wat eigentijdser zeggen: brood en wijn worden teken van zijn aanwezigheid.
De vraagsteller zal u gegarandeerd verwonderd aankijken. Hij zou die taal nooit verstaan. Eigenlijk zouden we moeten beginnen bij de bron, van waar het begonnen is. Eucharistie wordt maar verstaanbaar van binnenuit. Als we die woorden ‘Neemt en eet dit is mijn lichaam’ uit hun oorspronkelijk verband rukken, dan komt dat over als een hocus pocus en dat was zeker hun oorspronkelijke bedoeling niet.
Maar keren we even terug naar het ogenblik waarop zij zijn uitgesproken. Het avondmaal dat Jezus met zijn vrienden nam was niet zo maar een etentje, niet zomaar een afscheidsmaal. Het was het paasmaal, het vieren van de pesach, een symbolisch geladen maaltijd zoals wij dat niet kennen. Een herinneringsmaaltijd aan de bevrijding uit Egypte. Met op de tafel het pas geslachte lam.
Wetend dat het zijn laatste avond was, gaat Hij dieper in op de symboliek van dat gebeuren en ziet Hij in dat geslachte lam zichzelf. Een zinloos geweld zal Hem ter dood brengen. Dat zinloos geweld brengt Hem niet tot wedergeweld, niet tot verbittering of wanhoop of woede maar wel tot een gebaar van liefde. Hij blijft als mens overeind. Dat is de grote verandering die daar plaatsgrijpt. Die ommekeer wil Hij doorgeven in een tastbaar teken. Hij ziet die matzes daar op tafel liggen, die ongedesemde broden en de beker met de wijn van de zegening. Daarop zegt Hij, Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. Dat is de verandering die Jezus brengt met dat gebaar: zelfs zinloos geweld beantwoorden met liefde. De geestelijke ommekeer voltrekt zich.
We kunnen dit niet losmaken van dat andere woord: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis.’ Gij, op uw beurt, moet op dezelfde wijze reageren op zinloos geweld: Dit ben ik voor u: gebroken brood en gedeelde beker. De eucharistie staat inderdaad centraal in ons leven als gelovige als we dit beleven als een omzetten van zinloos geweld in liefde. Slechts van hieruit kunnen we de eucharistie verstaan. Als een oproep om geweld te beantwoorden met liefde. Is dat redelijk. Neen, zeker in onze maatschappij is dat niet redelijk. Maar liefde is toch nooit redelijk. Als liefde tussen twee mensen redelijk wordt dan is het geen liefde meer.
Gods liefde is ook niet redelijk, ook niet in zijn schepping, ook niet in zijn vergeving. Gelukkig maar voor ons.
Eucharistie vieren wat is dat? Dat is binnentreden in die wondere wereld waar zinloos geweld, onder welke vorm dan ook, beantwoordt wordt met liefde. Waar dat gebeurt komt de Heer Jezus tastbaar, lijfelijk aanwezig. Eucharistie is geen hocus pocus maar wel een levenskeuze die zeer diep ingrijpt in het leven van elke dag. Uiteindelijk zijn wij het die moeten veranderen in het mystiek lichaam van Christus.
Op Kerstmis, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren hebben we de geschiedenis van God-met-ons herdacht en gevierd. We hoorden er hoe God met mensen omgaat. In die geschiedenis mogen we een glimp opvangen van God. Maar Hem geheel in woorden vatten, kunnen we niet. Hij is altijd groter dan wij kunnen verstaan.
God als Drie-eenheid benoemen, Vader, Zoon en Heilige Geest is nederig het hoofd buigen, en vol geloof bidden met de woorden van Huub Oosterhuis: ‘Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.’
Zusters en broeders,
U hebt de Geest niet ontvangen
om opnieuw als slaven in angst te leven,
u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn,
en om hem te kunnen aanroepen
met ‘Abba, Vader’.
(Romeinen 8,15)
Jezus kwam op hen toe en zei:
‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.
Ga dus op weg
en maak alle volken tot mijn leerlingen.
Doop hen in de naam
van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,
en leer hun alles onderhouden
wat ik jullie opgedragen heb.
En houd dit voor ogen:
ik ben met jullie,
alle dagen,
tot aan de voltooiing van deze wereld.’
(Matteus 28,19-20)
EEN NAAM VOOR GOD
De H. Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden in de catechismus, zonder er iets van te begrijpen. Het was zeker goed bedoeld: laat de kinderen maar van buiten leren. Ons verstand werd, meer dan het aankon, naar een denken over God gesleept, zonder dat ons hart werd aangesproken: als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed. Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God in zichzelf is – één in drie personen – dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan liet noemen. En dan komen we bij de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in O.T. Mozes liet de kudden grazen. Eens ging hij zeer ver weg en de Heer verscheen hem: in een struik, die in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. Hij krijgt daar de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te leiden. Maar hij zegt: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God? Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: ‘IK BEN DIE ER ZIJN ZAL’.
‘IK ZAL ER ZIJN’, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft. Die naam is meteen ook een ontzaglijke bron van vertrouwen, ook al weten wij niet steeds op welke wijze God voor ons zorgt en wij er dikwijls anders over denken.
Elders, bij Johannes, vinden we een gelijkaardige naam voor God: ‘GOD IS LIEFDE’. In deze namen, die God zichzelf toekent raken we zijn diepste wezen, zijn meest intieme ‘Ik’. Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen. Daarom zegt Augustinus terecht ‘onrustig is mijn hart tot het rust vindt in U’.
De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb. (Johannes 14, 26)
De heilige Geest laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid, die onze blik op Jezus richt, en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven dankbaar voor alles wat we gekregen hebben dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld: geduld met anderen die anders zijn, geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn, en soms veel tijd nodig hebben om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed: het groot verdriet misschien maar ook die kleine pijnen, waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt. Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert, zonder argwaan of bijbedoelingen, maar vol vertrouwen op hun goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken, en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen hoe kleine wonden pijn kunnen doen en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
---
De Geest waait waar hij wil en staat nooit stil. Nu eens bij u, dan bij een ander. Waarom bezien wij zo elkander? Zie, wat bij u is, is bij mij. ’t Komt uit hetzelfde klaar getij, gelijk de waatren van de beken zich voeden aan dezelfde stroom of uit dezelfde bronne breken. Wij zijn de takken van één boom, van ’t zelfde huis de gangen, de aders van het eendre bloed. En of de Geest met vlam en zangen bij u nu, dan bij mij verwijlt, of weer verterend naar een ander ijlt. Hij is in ons! In ons! Zo is het goed. En laat ons zwijgen en verlangen.