Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
Doorheen de dagen
Ervaringen besproken
10-06-2010
ZALIGE WARDJE POPPE
ZALIGE WARDJE POPPE
Vandaag vieren we het feest van Wardje Poppe, zalig
verklaard in 1999. Een klein Vlaams
mensje maar voor het oog van de wereld, ziekelijk zelfs hij werd amper 33
jaar maar een grote heilige, ook al is hij tot op heden slechts zalig
verklaard.
Priester Poppe, zeggen wij meestal, maar eigenlijk hoor ik
liever Wardje Poppe. Ongetwijfeld was hij een goed priester, maar als we van
Wardje spreken om hem te benoemen, leggen wij eigenlijk een heel belangrijke
klemtoon, die zo gemakkelijk vergeten wordt: om een goed priester te kunnen
zijn, is het allereerst en allermeest nodig een goed en nederig mens te zijn,
met een hart dat zo boordevol is van liefde dat het er eigenlijk van overloopt.
De liturgie van zijn feest laat een verscheidenheid van
lezingen toe. Maar wellicht is geen stukje evangelie te vinden, dat beter
aansluit bij zijn persoon.
Op een dag
jubelde Jezus het uit:
Ik prijs U,
Vader, Heer van hemel en aarde,
omdat Gij aan
kleinen en eenvoudigen hebt laten zien,
wat Gij voor
wijzen en verstandigen verborgen hebt gehouden.
Ja, Vader, zo
hebt Gij het gewild.
Daarop richtte Jezus zich tot de omstaanders en
zei:
Kom tot Mij, gij
allen, die uitgeput zijt,
en onder lasten
gebukt gaat.
Ik zal u rust en
verlichting schenken.
Neem mijn juk op uw schouders en wees mijn leerling,
want Ik ben
zachtmoedig en nederig van hart.
Zo zult gij rust
vinden,
want mijn juk is
zacht en mijn last is licht.
(Matteüs 11, 25
30)
Mijn Jezus
ik geef U mijn handen
om uw werk te verrichten.
Ik geef U mijn voeten
om uw weg te gaan.
Ik geef U mijn ogen, opdat Gij
ze zoudt richten en doen stralen
in uw zachtheid.
Ik geef U mijn verstand
om te denken.
Ik geef U mijn geest
om in mij te bidden.
Ik geef U bovenal mijn hart
om met dat hart uw Hemelse Vader
te beminnen en alle mensen.
Laat mij kleiner worden
en word Gij groter in mij,
opdat niet ik meer leve,
niet ik meer werke,
maar Gij, Almachtige God,
Zoon van de Hemelse Vader,
liefdevolle verlosser.
O Jezus, leef in ons allen.
Zalige Edward Poppe
HET IS EEN SCHOON DING
EEN GOED MENS TE ZIJN
Frederik Van Eeden
(P.S. Wegens bezoek uit Brazilië zal deze blog tot eind deze
maand minder regelmatig bijgewerkt worden.)
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6
april, 31 mei, 4 en 7 juni)
De derde strofe dus uit hetzelfde gedicht dat vorige dagen
reeds uitvoerig aan bod kwam, en dat mijns inziens, tot op vandaag, één van de
mooiste Christus-gedichten blijft, die ooit werden geschreven. Zoals reeds
gezegd werd: niet over de historische Jezus, die hier weldoende wandelde op
onze aarde, en evenmin over de verrezen, verheerlijkte Christus voor altijd
gezeten aan de rechterhand van de Vader.
Veel concreter, veel
meer levensnabij is het gedicht: hoe kan die man uit Nazareth na zoveel eeuwen
nog iets betekenen voor de mens van vandaag. Van der Plas zelf schrijft over
dit alles op een zeer persoonlijke wijze. Hij spreekt voortdurend in de
ik-vorm: Jij, man van zo lang geleden, wat kan Jij nog met mijn leven te
maken hebben?
Het antwoord dat de dichter persoonlijk ervaren heeft is
beklijvend en betekenisvol voor vele mensen, althans indien zij niet gedachteloos
meelopen met de massa. Over dit laatste persoonlijk nadenken en niet zomaar
klakkeloos kuddelopen schreef Mark Van de Voorde onlangs:
We zijn zo graag
onszelf, maar we willen o zo graag ergens bijhoren. Het compleet autonome
individu bestaat niet, want ook een individualist kan niet zonder de anderen.
Daarom is zelfstandig denken, vooral tegen de stroom in, zo moeilijk. Als je
niet meebent, hoor je er misschien ook niet bij. We willen wel opvallen maar
niet uitvallen. En dus trachten we uit te blinken door mee te doen: door net
dat tikkeltje brutaler hetzelfde te zeggen, door net dat beetje opzichtiger
hetzelfde te dragen En het gekke is dat al die anderen die ook zo hun best
doen om zichzelf te zijn en zich daarom bij de heersende trend aansluiten, nog
geloven ook dat je origineel bent. De originaliteit van de nabootsing is een
merkwaardig fenomeen. Het bepaalt veel van wat we doen. Altijd geweest
trouwens. Schrijvers die zich in de tijd door gedurfde kapsones lieten
opmerken, blijken achteraf gezien niets anders gedaan te hebben dan hardop te
zeggen wat toen bon ton was. Jezelf zijn is vaak meer begoocheling dan
werkelijkheid. Ook op levensbeschouwelijk vlak.
(Bron: Mark van de Voorde, RKNieuws.net, Nieuwsbrief van 29
mei 2010)
Van der Plas loopt niet mee in dat rijtje van de trendy
kuddedenkers met grote mond en kleine
mening. In tal van beelden geeft hij aan hoe hij, volwassen wordend, heel sterk
die nood aan een geloof in Jezus in zijn eigen leven ervaren heeft. De eigen
ervaring was zijn grootste leerschool om Jezus te herontdekken, want zonder
zulk geloof verloor zijn leven elke zin: eeuwigheid staat in de nacht voor de
deur.
Bovendien moet dit geloof veel meer zijn dan een onnadenkend
vastklampen aan mooie woorden, ooit gehoord en ooit geloofd, maar in wezen leeg
en zonder inhoud als ze niet gestaafd worden door zelf overwogen ervaringen.
Vandaar de schreeuw, die telkens weerkeert in almaar nieuwe beelden: Sta uit
de oude verhalen op, die thuis in het boek stonden, en wees waar. Laat mij nu
reeds iets van jou merken, want een belofte van leven, die alleen maar over een
leven later spreekt, is ongeloofwaardig. Als je werkelijk leeft en ook
werkelijk leven geeft, dan moet daar ook hier en nu al iets van zichtbaar en
tastbaar worden. Het laatste zinnetje kan verwarring wekken; een oppervlakkige
lezing kan de indruk wekken dat de dichter een volkomen leven in volkomen
vreugde later afwijst. Niets is minder waar. De dichter zegt enkel op
krachtige wijze: als jij, Jezus, zoals mij altijd gezegd werd, de ware
innerlijke rust aan mensen schenkt, dan kan dat niet enkel de eeuwige rust
van het R.I.P. zijn, maar dan moet een glimp van die rust en die vrede reeds
in mijn aardse leven voelbaar zijn: wees waar, hier op de kolkende zee.
'Die Jezus sluimert
in mijn achterhoofd.
Af en toe krijg ik nog een schok van herkenning
bij een of andere
ervaring.
Dan zeg ik:
Jezus heeft het, in
die of die parabel,
al begrepen en
prachtig gezegd.
Soms denk ik:
Hij zal wel liedjes
gezongen hebben
en gekke verhaaltjes
verteld hebben aan de kinderen.
Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen
blijven.
Men steekt ook geen lamp aan
om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten,
nee, men zet hem op een standaard,
zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is.
Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen,
opdat ze jullie goede daden zien
en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel.
(Matteüs 5,13-16)
'Jullie zijn het zout van aarde, jullie zijn het licht in
wereld'. Toen ik deze woorden las, dacht ik aan een mailtje, dat ik kreeg ik van een vriend, die bisschop is
in Brazilië. Een oude winkelier was om enkele centjes vermoord door 2 jongens
van 16, 17 jaar. Meteen was er in het dorpje een grote volkswoede ontstaan, en
een aantal mensen hebben deze jongeren meteen gelyncht. Een spiraal van geweld
leek losgebroken, met de ene moord na de andere. Gelukkig slaagden enkele
mensen erin om de rust te doen weerkeren. Enkele dagen later is er in datzelfde
dorpje een vredesmars gehouden: mensen, die opkwamen tegen de toename van het
geweld. Mensen van het licht!
Eigenlijk toont
dit alleen maar iets, wat wij allemaal heel goed weten: onze wereld vertoont
veel duistere kanten, en is niet zo goed als hij zou kunnen zijn, niet zo goed
als God hem gedroomd heeft, en dat is hetzelfde als: niet zo goed als wij hem
dromen. Denk maar aan de affiche van Broederlijk Delen heel wat jaren geleden:
Stop! Andere wereld! Dat is niet alleen zo in Brazilië, maar eigenlijk in heel
de wereld, ook bij ons.
Er zijn voorbeelden
te over: kindsoldaten, oorlogen, misdaden, kinderen, die mishandeld worden of
ouders die gepest worden door rotverwende kinderen, honger in de wereld
Overal vind je duistere kanten, overal ook vind je kinderen van het licht.
We moeten daarbij zelf een keuze maken: aan welke kant
willen wij staan:
aan de duistere kant
of aan de
kant van het licht
aan de kant van hen, die geslagen worden door het leven
of aan de kant van hen die slagen
toebrengen?
aan de kant van
hen die willen helpen bij miserie
of aan de kant van hen, die verdriet
veroorzaken?
aan de kant van
hen, die de wereld willen veranderen en beter maken
of aan de kant van hen die alle
geweld willen laten voortduren?
Onze levenswijze
is een antwoord: ik wil behoren tot die groep van mensen, die aan de goede
kant staan: de kant van de mensen, die licht in wereld willen zijn, of bij
hen die duisternis brengen.
De oproep van Jezus vandaag is een oproep om licht te brengen,
in een wereld, die veel duistere kanten vertoont. Maar deze oproep is ook een
waarschuwing. Wij zijn gemakkelijk geneigd om het licht van ons geloof te
verbergen. Lang geleden kreeg ik eens drie brieven van leerlingen, uit dezelfde
klas, die er over kloegen, dat zij de enigen waren in hun klas, die geloofden.
Zij wisten het niet eens van elkaar, zo goed hadden zij hun geloof verborgen
gehouden. Laten wij anders zijn, en ons geloof laten stralen. We hoeven ons
niet te schamen daarover , er zijn veel grote monden, die beter wat minder
zouden bazelen, omdat zij zo weinig te vertellen hebben.
(Over dit gedicht werd op deze blog reeds geschreven op 6 april,
31 mei en 4 juni)
De tweede strofe dus uit het gedicht van de vorige dagen. De
kindertijd, met zijn warme geborgenheid, met de vanzelfsprekende nabijheid van
Jezus ook, heeft helaas niet mogen duren. Aan het einde van dat zorgeloze
stukje leven kwamen trouwens reeds de eerste twijfels. Was hij meer dan de
warmte van binnen, was hij meer dan de reuk van de wassen kaarsen en het twinkelende
spel van die vlammetjes, alles zo mooi en zo verleidelijk?
Plots gaat een wereld open, die veel weider is. Het veilige
nest van het besloten gezin breekt open en je gaat op eigen vleugels: binnen
gaat almaar meer over in buiten. En buiten op zee is hij gestorven. Niet
als een held op het veld van eer, maar roemloos, zonder geschiedenis, een
naam uit een vroom beduimeld boek, dat eigenlijk weinig meer te bieden had dan
een waardeloos vodje papier, kortom wat ongeloofwaardige nonsens, mooi maar
niet echt. Want het was mooi toen om dat te mogen geloven, zoals zoveel van
toen zo mooi was, maar het was niet waar of echt. Zoals ook Sinterklaas, die goedheilig
man, zo mooi was, maar helaas niet meer dan een kinderdroom.
En waar Sinterklaas, ook nadat het geloof in hem niet echt
of levend bleek, toch lief en goed bleef, zo is het Jezus niet vergaan. Hij
bleek geen mooi bedrog meer, maar gemene volksverlakkerij met kwade bedoelingen.
Het groot geworden kind is met dit alles niet gelukkig. Het
huilt om vroeger, het huilt om wat teloor ging en zo deugd deed, terwijl er nu
buiten, in die grote wereld van geleerde mensen en van kwade machten niets is
om de leegte te vullen, die overblijft nu hij daar buiten op zee, roemloos en
zonder geschiedenis gestorven is.
En zoeken helpt niet,
evenmin als beloven, wat dan ook: hij was weg en zijn aftocht was een vertrek
met een spoorkaartje enkele reis. Het was helemaal geen heen en terug of alleen
maar even weg zijn. Geen vaarwel en tot ziens, maar adieu, voor altijd en
voor goed. Nergens was hij meer, nergens nog een spoor van hem te vinden.
De verloren droom van de kindertijd, hoe vaak en door
hoevelen bezongen, hier nu sterk verwoord door van der Plas, in de belichting
van een geloofscrisis die zoveel jongeren doormaken. Een moeilijke tijd, die
puberteit, een tijd ook, die soms wel heel lang kan duren, tot een nieuw
evenwicht gevonden wordt, dat de ziel opnieuw die diepe rust schenkt.
mijn moeder is mijn
naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd
overgeleverd,
een brood nam, het dankgebed sprak,
het brood in stukken brak en zei:
`Dit is mijn lichaam; het is voor jullie.
Blijf dit doen om Mij te gedenken.'
Na de maaltijd zei Hij zo ook van de beker:
`Deze beker is het nieuwe verbond door mijn bloed.
Blijf dit doen om Mij te gedenken,
telkens wanneer jullie eruit drinken.'
Telkens als u dus dit brood eet en uit de beker
drinkt,
verkondigt u de dood van de Heer totdat Hij komt.
(uit de eerste brief aan de
Korintiërs 11,23-26)
Vandaag vieren
wij dat Jezus in tekenen van brood en wijn bij ons wil blijven. Neemt en eet,
dit is mijn lichaam. Het zijn woorden van intens geloof, niet alleen voor een
vrome eucharistie of een stille, intieme aanbidding. Het zijn vooral woorden
van geloof die beleefd moeten worden in ons dagelijkse leven.
Als wij daar
niet delen van onszelf, zijn het enkel loze woorden in de wind. Ons hele leven
moet doordrongen worden door die woorden van Jezus: Dit is mijn lichaam, dat
voor u gegeven en gebroken wordt.
Sacramentsdag is het feest van Jezus, die gegeven
en gebroken wordt: Jezus is zich ten volle bewust van zijn zending en in volle
overgave blikt hij vooruit op zijn lijden, zijn kruis, zijn gegevenheid tot het
uiterste.
De oorsprong van dit feest ligt in de woorden van
Jezus bij het Laatste Avondmaal. In die zwaar geladen sfeer van het laatste
samenzijn werden zij voor het eerst uitgesproken. We kennen de feiten: Jezus
nam wat brood, en brak het, en gaf een stuk aan elkeen. We kennen ook de
woorden: Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven en gebroken wordt.
Toen Jezus deze woorden sprak, dacht hij aan de
komende uren: wat ik hier met dit brood doe breken en delen dat zal nu ook met mij gebeuren.
In een simpel gebaar toont Jezus: Ik zal gemarteld worden en gekruisigd. Ik
zal gegeven en gebroken worden totterdood. Want hiertoe ben ik in de wereld
gekomen, niet zomaar, maar opdat alle mensen leven zouden hebben, en wel leven
in overvloed.
Het gebroken brood zegt ons nog meer. Ook jullie
zijn hiertoe geroepen. Als je ten einde toe mijn weg wil gaan, als je echt wil
leven voor het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zal geen aardse
roem je deel zijn. Wat de machten van het kwaad met Mij gaan doen, zal ook met
jullie gebeuren. Dat vraag ik jullie: om ten einde toe mijn weg te gaan,
gegeven en gebroken. Opdat ooit de gerechtigheid van God het moge halen op de
machten van kwaad en onrecht, die zo welig tieren. Opdat mensen, die arm zijn, hier
en elders, wereldwijd, leven mogen vinden in overvloed.
Zo is Sacramentsdag en eigenlijk elke eucharistie
een bewogen herinnering aan wat toen gebeurd is. Maar er is meer: in elke
eucharistie aanvaarden wij, in volle overgave, hoe schamel wij ook zijn,
telkens opnieuw onze eigen roeping om zo te leven: Hem achterna. Desnoods
gegeven en gebroken.
Er was eens een
grote groep mensen bijeen gekomen
en toen riep
Jezus zijn leerlingen bij zich en zei:
Ze zijn belust op de voornaamste zetels in de synagoge,
en op de ereplaats bij het feestmaal.
Die mensen zijn het,
die de huizen van de weduwen verslinden
en voor de schijn lange gebeden opzeggen.
Over hen zal een bijzonder streng oordeel geveld worden.
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe hoe de menigte er kopergeld in wierp.
Hij zag ook dat veel rijken er veel in gooiden.
Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in
gooide,
ter waarde van een cent.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
Ik verzeker jullie,
die arme weduwe offerde meer dan al die anderen.
Want allemaal gooiden ze er iets in van hun overvloed,
maar zij gaf van haar armoede
alles wat ze had, alles waar ze van moest leven.
(Marcus 12,38-44)
Jezus stelt de verwaandheid en de schone schijn van heel
wat hooggeplaatste dames en heren naast het gedrag van een arme weduwe, die door en door nederig en bescheiden is. Eens te meer spreekt Hij harde woordenover de tomeloze
zucht naar macht en de blinde drift naar eer en voordeel, van zovelen, die zich meer en beter achten dan de
andere, gewone mensen. Maar ontroerend teder
en liefdevol zijn zijn woorden over de mildheid van een kleine vrouw zonder
aanzien. Die
woorden werden niet door iedereen in dank aanvaard.
Liefde kan echt gemeend of vals zijn. Gaat het om sentiment,
dat zichzelf koestert, of is er sprake van liefde, die belangeloos en
zelfvergeten is? Zo is het met de twee penningskes van die kleine weduwe. Dit
ontroerend gebaar staat los van elk sentiment, maar is een liefde, die zichzelf
vergeet voor God en de medemens.
De gezindheid waarmee wij geven, heeft meer belang dan de
omvang of de grootte. Ouders zijn vertederd door het veldbloempje of de
tekening van hun kind omwille van de liefde die erin steekt. De liefde, die in
een gebaar vervat ligt, maakt de rest bijkomstig. Wie mee leeft, mee voelt en
mee lijdt, zit niet te rekenen en meet zijn mildheid niet af. Zo iemand kan ook
iets afstaan van wat hij zelf nodig heeft.
Dat kan weer wereldvreemd en bovenmenselijk lijken, maar het
is niet zo. Godsdienst is geen topsport voor supermensen. Jezus is niet uit op
sensatie: hij spreekt voor gewone mensen. Zelf moeten we eerlijk nagaan wat we
aankunnen. Deze oproep van liefde geldt niet alleen voor elk van ons apart: ook
als kerk moeten wij ons kritisch durven bevragen. Getuigen wij, als Kerk,
genoeg van het Woord van God, dat leven geeft, of vergeten wij dat Woord, en
zijn wij bezig met diplomatie, berekening en aardse zekerheden?
Er zijn ontzettend veel goede mensen, doorgaans ongezien,
die in hun dagelijkse leven echt kerk zijn. Maar het blijft een feit dat vele
mensen het moeilijk hebben met die Kerk, omwille van haar macht, rijkdom,
diplomatie en berekening. Die grote Kerk kunnen wij niet veranderen; het stukje
kerk dat wij zelf zijn, daar hebben wij wel greep op. Laten wij proberen zelf
als echte gelovigen te leven, in alle eenvoud en zonder veel grote woorden.
Vorige maandag, 31 mei, en ook reeds op 6 april werd de
volledige tekst van dit prachtige gedicht van Michel van der Plas gegeven.
Vandaag een uitnodiging om even te mediteren over de eerste strofe, die in
enkele rake beelden de kindertijd tekent van zoveel mensen. Meer dan
waarschijnlijk vinden we in de ervaringen van de dichter ook heel wat, dat onze
eigen kindertijd oproept. Ongetwijfeld zullen lezers van een zekere leeftijd
bij de overweging van deze strofen met enige nostalgie terugdenken aan hun
eigen kindertijd, zoveel jaren her.
In de warme geborgenheid van het diep gelovige gezin
binnen, tot tweemaal toe herhaald in de eerste versregel was Jezus altijd
aanwezig, zodanig zelfs dat hij familie was. Er werd immers, ook thuis, uit
het boek voorgelezen, waarin al die mooie verhalen over hem stonden.
Elke tijd van het jaar was er wel een feest dat naar hem
verwees: de tederheid van Kerstmis evenzeer als de harde dagen van zijn lijden
en zijn kruisdood. Hij stierf wel telkenjare maar telkenjare was er ook Pasen.
Maar meer nog dan die jaarlijks weerkerende feesten woonde
hij binnen de muren van het ouderlijk huis. Vader en moeder, allicht elk op hun
eigen wijze, waren zo gelovig, dat hun aanwezigheid alleen al volstond om Jezus
nabij te brengen. Er waren zovele, heel kleine, heel dagelijkse rituelen
binnenskamers: het kruisje voor het slapengaan en zelfs het kruisje dat moeder
vluchtig sloeg, telkens zij een vers brood aansneed, het vrome gebed, de oogjes
toe, voor en na het eten.
Ook buitenshuis woonde hij tussen de mensen, in het Latijn
van de mis van toen, en voor een kind zeker in het speelse klingelen van de
belltejes, bij het Sanctus, de consecratie en het gewijde ogenblik van de
communie, nuchter genuttigd voor dag en dauw.
Christus, zijn plechtige naam, klonk hard in de oren, maar
bij een bezoek aan een abdij verdween die gestrengheid en werd alles anders,
zachter, gehuld in een warme waas van zoete tederheid, als monniken in hun
sobere gregoriaans over Jezus zongen. De woorden waren onverstaanbaar, de
melodie alleen ademde een aanlokkelijke betovering. Het was muziek voor de
oren, muziek voor het hart.
En zo werd hij een hartsvriend, binnenskamers, evenzeer als buitenshuis.
Alles sprak van hem, overal was hij hoewel onzichtbaar lijfelijk aanwezig.
Hij hoorde erbij, overal, altijd. Je kon hem wel niet zien, maar het was alsof
je hem in levende lijve kon voelen.
Maar kind blijf je niet, je wordt groter, de wereld wordt
ruimer, en de eerste twijfel rijst. Was hij wel meer dan een broze illusie, zo
deugddoend weliswaar, maar was hij wel meer dan een mooi bedrog? Was de warmte
die je binnenin voelde wel meer dan de reuk van de kaarsen en het speelse
dansen van de vlammetjes? En bovenal: het was zo goed om allen samen zo rustig
samen te zijn, je werd er warm van binnenin en je dacht spontaan dat die warmte
van hem uitging. Maar was die warmte van binnen wel meer dan de warmte van het
ingetogen samenzijn?
't Kruiske
t Eerste dat mij
moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen,
als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, t was, te gader bei
mijn' handtjes doende: "Vader,
geef me 'en kruisken, als t u belieft!"
k Heb een kruiske
dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn' kake, zacht en zoet...
Ach, ge zijt mij, bei te gader,
afgestorven, moeder, vader,
t geen mij nu nog leedschap doet!
Maar, dat kruiske, t
is geschreven
diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied;
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete
t kruisken derven,
nog en hadd' hij t kruisken niet!
In die tijd trad een
schriftgeleerde op Jezus toe
en legde Hem de vraag voor:Wat is het allereerste gebod?
Jezus antwoordde:Het eerste is:
Hoor, Israël!De Heer onze God is de enige Heer.
Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,
geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht.
Het tweede is
dit:
Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.
Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem:
Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd:
Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart,
heel zijn verstand en heel zijn kracht
en de naaste beminnen als zichzelf,
dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem:
Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.
(Marcus 12,28b-34)
Alweer bekende
woorden. Zo vaak gehoord, zo dikwijls al gezegd. Jezus vraagt een grondhouding,
een diepe keuze van ons hart, die ons dagelijkse leven richting geeft. Zo
verschilt Hij wezenlijk van de oude Joodse wet met zijn talloze geboden en
verboden. Juristen, advocaten en rechters vitten over punten, kommas en
procedures. Haarklieverijen die de grond van de zaak wegmoffelen. Het recht
dient niet altijd de gerechtigheid, laat staan de goedheid en de liefde, maar
vaak alleen het eigen gelijk.
Hoe anders is Jezus
in zijn rechtlijnigheid. Eén grondhouding van het hart, één gebod, één wet: de
liefde. Een liefde, die tegelijk op God gericht is en op de evenmens,
belangeloos en zelfvergeten. Dat is niet wereldvreemd of bovenmenselijk: God
vraagt van ons geen onmogelijke dingen. Godsdienst is geen soort van topsport
om de eerste, de grootste of de snelste te zijn in de liefde. Hij is zeer
menselijk in zijn vraag: dat wij, naar eigen best vermogen, proberen liefdevol
te leven.
Zo laat Hij een
grote vrijheid aan ons eigen eerlijk oordeel, aan ons eigen geweten. Hij vraagt
van ons dat wij, in elke concrete situatie, zelf op een eerlijke manier
uitmaken wat goed en liefdevol is. De richtlijn is allesomvattend; zij geldt
altijd en overal. Maar de toepassing kan erg verschillen, omdat onze levens zo
verschillend kunnen zijn, van mens tot mens, van dag tot dag. Aan ons om in te
zien wat hier en nu goed en liefdevol is. Dit is geen alibi voor egoïsme;
integendeel het vraagt van ons dat wij in ons gewone leven vindingrijk zouden
zijn, begaan met de vraag: wat zou Jezus doen, hier en nu?
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus;
dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:
Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
Als iemands broer sterft
en een vrouw achterlaat maar geen kinderen,
dan moet zijn broer die vrouw nemen
om hem een nageslacht te geven.
Nu waren er eens zeven broers.
De eerste nam een vrouw,maar liet bij zijn dood geen kinderen na.
Toen nam de tweede haar,maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom,
geen van de zeven liet kinderen na.
Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan,
van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn?
Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.
Jezus antwoordde:Zijt gij niet op een
dwaalspoor,
juist omdat gij nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan,
huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven,
maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft,hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen,
waar het gaat over de braamstruik,hoe God tot hem zei:
Ik ben de God van Abraham,
de God van Isaäk en de God van Jakob?
Hij is geen God van doden maar van levenden.
Ge verkeert in grote dwaling.
(Marcus 12,18-27)
Tegenover dit vreemde verhaal, dat eigenlijk handelt over de
verrijzenis van de doden, zou ik willen verwijzen naar het doopritueel.
Doorgaans wordt bij een doopsel een stukje uit het evangelie gelezen, waarin
Jezus zegt: Word als kinderen. De betekenis van deze tekst kan ons helpen om
de woorden van vandaag beter te verstaan.
Als klein kindje kan je niet veel zelf doen, je bent geheel
afhankelijk: je moet eten krijgen, papa en mama moeten je kleertjes helpen
aandoen, er is eigenlijk niets dat je zelf kan : maar je weet vanzelf dat je op
andere mensen mag rekenen. Je weet vanzelf dat je op andere mensen mag
vertrouwen.
Jezus steekt een vermanende vinger omhoog, om grote mensen
op een fout te wijzen; dat ze gemakkelijk denken, dat ze alles kunnen. Dat is
hoogmoed, overmoed. Daarom zegt Hij: Word als kinderen! Hij bedoelt daarmee
niet dat ze opnieuw luiers moeten aandoen, of de papfles krijgen. Hij bedoelt
iets heel anders: Kijk, grote mensen: zoals kinderen heel veel niet zelf
kunnen doen, zo is het ook met jullie: je mag dan nog zoveel kunnen, er blijven
altijd dingen, waar je niets aan kan veranderen. Doodgaan is zo iets. Daar
kunnen we niets aan veranderen. En net zoals de kinderen, moet je dan weten,
dat je op Iemand kan rekenen, en die Iemand is God. Die heeft je tot leven
geroepen en die zal je ook nadien niet in de steek laten.
Doodgaan is een vorm van verdriet, misschien wel de ergste.
En verdriet wordt genezen, als er iemand meeleeft. Zo is het ook met sterven:
we mogen geloven dat God met ons meeleeft. Daarom zal Hij ons ook niet in de
steek laten, als we dat grootste verdriet meemaken. Hij zal ons opnemen bij Hem
in de hemel.
Hoe die hemel er uitziet, moeten we niet proberen te denken.
Vroeger zei men aan de kinderen: daar eten ze rijstpap met gouden lepeltjes.
Daar is natuurlijk niets van aan. Het is alleen maar een manier van spreken, om
te zeggen dat we daar voorgoed en volop in vreugde en geluk zullen leven.
Mogen wij dat geloven? Jezus heeft daar veel over verteld in
vele beelden heeft Hij daarover gesproken, en wellicht is Hij het meest
geloofwaardig, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. Daarom mogen we
Hem geloven op zijn woord, ook als we dat niet helemaal kunnen begrijpen.
In die
tijd stuurden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten
enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af
om Hem vast te zetten.
Dezen kwamen bij Hem met de vraag:
Meester, wij weten dat Gij oprecht bent en U aan niemand stoort,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid.
Is het geoorloofd belasting aan de keizer te betalen of niet?
Zullen we hem betalen of niet betalen?
Maar Jezus die hun
huichelarij doorzag, antwoordde:
Waarom probeert ge Mij te vangen?
Geef Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.
Zij deden het.
Jezus vroeg hun nu:
Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?
Ze antwoordden:Van de keizer.
Daarop sprak Jezus tot hen:
Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt
en aan God wat God toekomt.
En ze stonden verwonderd over Hem.
(Marcus 12,13-17)
Dit stukje evangelie toont veel kwade wil: de
tegenstanders van Jezus willen Hem vangen in zijn eigen woorden, en zijn
geloofwaardigheid wegnemen. Daarom beginnen ze vleiend, en dan stellen ze een
vraag, die schijnbaar niet kan beantwoord worden zonder gezichtsverlies. Wat
Jezus ook antwoordt: het zal wel altijd verkeerd uitgelegd kunnen worden.
Maar Jezus doorziet hun valsheid en noemt hen op
de man af: huichelaars. Toch zoekt Hij
niet te ontsnappen, Hij geeft een antwoord, dat eigenlijk zeer duidelijk is als
we er even over nadenken: Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en
geef aan God wat aan God toekomt. Jezus wijst zo op de rol van ons eigen
geweten in onze dagelijkse handelingen.
De keizer staat voor het burgerlijke gezag: wat
mogen gezagsdragers eisen? Zonder aan politiek te doen, mogen we toch zeggen
dat Jezus ons opdraagt om een eerlijke houding aan te nemen in politieke zaken.
Waar het onrecht manifest is, in eigen land, of op wereldvlak, mag ons dat niet
koud laten. Als de groten der aarde misbruik maken, mensen uitbuiten, en de
meest evidente mensenrechten schenden, mogen wij niet onverschillig blijven.
Maar geef ook aan God wat aan God toekomt. God
vraagt dat wij, naar best vermogen, voor iedereen betrachten wat rechtmatig is,
dicht bij ons maar ook op wereldvlak. In eigen land en in de wereld moet elke
vorm van onrecht diefstal genoemd worden.
Als Kerk moeten wij geen wereldse macht vormen,
die concurreert met de politieke macht. Maar wij moeten wel de politieke
machthebbers durven beoordelen vanuit de
weg en de waarden van Jezus. Geen partijpolitiek dus, die ons opgelegd wordt,
wel een persoonlijke opdracht in geweten:
-
met woord en daad opkomen
voor waarheid en rechtvaardigheid,
-
en ook de moed hebben om
uitbuiting, misbruiken en onrecht aan te klagen.
Als we dit ernstig nemen, zullen we wel eens meer
tegenstroom moeten roeien, maar zo is het nu eenmaal. Jezus heeft ons geen
gemakkelijke weg, maar wel een behouden thuiskomst beloofd.
De voorbije maanden werd op deze
blog dagelijks een overweging geplaatst, die aansloot bij de lezingen in de
eucharistie van de dag. Dit was evenwel niet het oorspronkelijke opzet, maar is
door omstandigheden zo geworden.
Vanaf vandaag wordt het originele
opzet opnieuw opgenomen, zoals dat ook in de titel en de ondertitel van de blog
vermeld wordt: Doorheen de dagen Ervaringen besproken. Binnen het raam
van dit opzet was er voorheen reeds het verslag van mijn reis naar Bahia, in
het Noordoosten van Brazilië. Dit verslag is overigens nog steeds beschikbaar
in het archief van deze blog, met name in de periode tussen 12 januari en 10
februari 2010.
Een nieuwe aansluiting bij het
originele opzet van de blog begint dan met een gedicht van de week: Christus,
van Michel van der Plas. Dit gedicht werd reeds eerder hier opgenomen, met name
op 6 april van dit jaar, dat was de dinsdag van de Paasweek.
Voor mij is het één van de
mooiste, zoniet het mooiste Christus-gedicht, dat ik ken. Misschien niet meteen
het gemakkelijkste om het bij een vlugge lezing meteen te waarderen, maar wel
met een rijke inhoud, die pas na enig herkauwen duidelijk wordt. Daarom zal dit
gedicht ook de volgende dagen regelmatig aan bod komen.
Bij de lezing van een gedicht is
het vanzelfsprekend altijd beter om zelf de inhoud te ontdekken. Ik hoef
niet te dicteren wat jullie dienen te vinden! Maar de ervaring heeft mij
geleerd dat het nuttig kan zijn om af en toe een eindje op weg te zetten. Voor dit
gedicht van Michel van der Plas zou ik dat op deze wijze willen doen.
Het gedicht handelt helemaal niet
over de historische Jezus of over de verheerlijkte Christus, maar wel over de
aanwezigheid van het geloof in Jezus tijdens drie grote perioden van een
mensenleven: kindertijd, puberteit en volwassenheid. Elke strofe bespreekt met
klare, rijke beelden een van deze perioden. Heel wat mensen zullen in een of
ander beeld een stukje uit hun persoonlijke geschiedenis vinden. Veel leesgenot
op je persoonlijke ontdekkingstocht!
P.S. Vanzelfsprekend zullen ook
in de toekomst meditaties over Bijbellezingen blijven verschijnen. Die behoren
nu eenmaal ook tot ervaringen doorheen de dagen!
Vandaag vieren we het feest van de H. Drie-eenheid. Het
is een moeilijk feest omdat het een poging is om verstaanbaar te maken wat nu
eenmaal onverstaanbaar is: het
diepste Wezen van God.
In het kruisje dat we maken verwijzen we naar dit diepste
Wezen:
-
we mogen God Vader noemen;
-
Jezus, die op onze aarde leefde en leed,
gemarteld en gedood werd, is niet alleen een mensenkind maar ook de Zoon van
God
-
En als Goede, Heilige Geest leeft God ook in ons
en om ons heen.
Zusters en
broeders,
gerechtvaardigd door het geloof
leven wij IN VREDE MET GOD
DOOR JEZUS
Christus onze Heer.
Hij is het die ons door het geloof
de toegang heeft ontsloten
tot die genade waarin wij staan;
door Hem ook mogen wij ons beroemen
op onze hoop op de heerlijkheid van
God.
Meer nog, wij zijn zelfs trots op onze
beproevingen,
in het besef dat verdrukking leidt tot
volharding,
volharding tot beproefde deugd
en die weer tot hoop.
En de hoop wordt niet teleurgesteld,
want Gods liefde is in ons hart
uitgestort
DOOR DE HEILIGE GEEST
die ons werd geschonken.
(Romeinen 5,1-5)
Een Naam voor God
De Heilige
Drievuldigheid, een moeilijk woord, dat we als kind van buiten leerden, zonder
er iets van te begrijpen. Het was goed bedoeld: laat de kinderen maar van
buiten leren. Want als zij de echte waarheid kennen, dan komt alles wel goed.
Zo is het helaas niet verlopen: velen haakten af, om vele redenen, maar toch
ook wel omdat de kilte van het denken zo veraf staat van de warmte van het
hart, dat ontroerd wordt door de ontmoeting met God.
Hoe God door theologen gedacht wordt één in drie
personen dat gaat ons petje te boven, en dat is zelfs niet eens zo erg. Wat
belangrijk is, is dat we zien hoe God zichzelf geleidelijk aan noemt. En dan
moeten we luisteren naar de bronnen van ons geloof, die een veel eenvoudiger
taal spreken.
Eén belangrijke bron vinden we al in het O.T. Mozes laat
de kudden grazen, en de Heer verschijnt hem in een brandende struik. Mozes
krijgt de opdracht om de Israëlieten uit het slavenhuis van Egypte weg te
leiden. Maar hij zegt: Als ik aan de Israëlieten zeg dat de God van hun
vaderen mij gestuurd heeft, en ze vragen: Wat is de naam van die God?, wat
moet ik dan zeggen? Toen antwoordde God hem: Ik zal er zijn voor u. Ik zal
er zijn voor u, het is de eerste naam, die God aan zichzelf geeft.
Eeuwen later, bij Johannes, vinden we in andere woorden
een zelfde naam voor God: God is Liefde. In deze namen, die God zichzelf
toekent raken we zijn meest intieme Ik. Bovendien spreken deze Bijbelse
namen, die God aan zichzelf toekent, onze hele persoon en niet enkel ons
verstand aan.
We mogen geloven in een God, die Liefde is, in een God,
die van zichzelf zegt: Ik zal er zijn voor u.
Zo wordt Hij ook het uiteindelijke rustpunt van ons leven
en ons streven. Wij, rusteloze zoekers naar geluk, vinden slechts rust in de
warme geborgenheid van de eeuwige Liefde, zoals wij God mogen noemen.
Onrustig blijft ons
hart tot het rust vindt in U.
denk aan wat de apostelen van onze Heer Jezus Christus al
hebben gezegd:
Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen,
die zich laten leiden door hun goddeloze begeerten.
Het zijn mensen die verdeeldheid zaaien
en alleen op het aardse gericht zijn;
ZE HEBBEN DE GEEST NIET.
Maar u, geliefde broeders en zusters,
MOET UW LEVEN BOUWEN
OP HET FUNDAMENT VAN UW ZEER HEILIG GELOOF.
Laat u bij het bidden leiden door de heilige Geest,
HOUD VAST AAN GODS LIEFDE,
en zie uit naar de barmhartigheid van onze Heer Jezus
Christus,
die u het eeuwige leven zal schenken.
Ontferm u over wie twijfelen
en red anderen door hen aan het vuur te ontrukken.
Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met
vrees;
verafschuw zelfs de kleren die ze met hun lichaam bezoedeld
hebben.
De enige God, die de macht heeft u voor struikelen te behoeden
en u onberispelijk en juichend van vreugde
voor zijn majesteit te laten verschijnen,
die ons redt door Jezus Christus, onze Heer,
hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht,
vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid.
Amen.
(Judas 17.20b-25)
Judas Taddeus, apostel
Naar het schijnt was Judas afkomstig uit Nazareth. Volgens
Lukas was hij een broer van Jacobus de Mindere (Lukas 6,16). De overlevering
beweert, dat deze Jacobus een 'broeder des Heren' was; in dat geval moet ook
Judas tot de familie van Jezus behoord hebben. Het is Matteüs, die aan Judas de
bijnaam Taddeüs (= 'dappere') toevoegt (Matteüs 10,03), terwijl Johannes hem
uitdrukkelijk onderscheidt van Jezus' verrader, Judas Iskariot (Johannes
14,22-23). Indien hij inderdaad familie is van Jezus, dan is waarschijnlijk de
brief van Judas, die in het Nieuwe Testament is opgenomen, van zijn hand.
Na het verhaal van de nederdaling van de Heilige Geest over de apostelen met
Pinksteren komen beider namen in de het Nieuwe Testament niet meer voor. Voor
wat er verder met hen gebeurde, zijn we aangewezen op de legendes. Daarin wordt
onder meer verteld, dat beide apostelen uiteindelijk in Perzië de marteldood
gestorven zijn.
(Bron: Dries van den Akker S.J.)
De Pinksterbloem bloeit
Wij vieren het feest van het Kind in de kribbe.
Wij lagen geknield bij een ruw houten kruis.
Wij mochten het weten, het graf werd geopend.
Maar met Pinksteren staan we verder van huis.
Dan denken wij aan de komst van de Trooster
maar leven daarna of Hij nooit is geweest.
Toch zegt Hij tot ons: Kind, wees stil, heb vertrouwen
Toen Jezus met
zijn leerlingen weer uit Jericho vertrok,
werden ze gevolgd
door een grote menigte.
Langs de weg zat
daar een blinde bedelaar,
een zekere
Bartimeüs, de zoon van Timeüs
Toen die hoorde
dat Jezus uit Nazareth voorbijkwam,
begon hij te
schreeuwen:
Zoon van David,
Jezus, heb medelijden met mij!
De omstanders
snauwden hem toe
dat hij zijn mond
moest houden,
maar hij
schreeuwde des te harder:
Zoon van David,
heb medelijden met mij!
Jezus bleef staan
en zei: Roep hem.
Ze riepen de
blinde en zeiden tegen hem:
Houd moed, sta
op, hij roept u.
Hij gooide zijn
mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
Jezus vroeg hem:
Wat wilt u dat ik voor u doe?
De blinde antwoordde:
Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien.
Jezus zei tegen
hem: Ga heen, uw geloof heeft u gered.
En meteen kon hij
weer zien en hij volgde hem op zijn weg.
(Marcus 10,46-52)
In enkele lijnen vertelt Marcus hier een kleurrijk
tafereeltje. Je zou het ook een Brueghel in woorden kunnen noemen: een blinde
man wordt door Jezus genezen en we krijgen de boodschap: uw geloof heeft u
gered. Een mirakel, maar naar de kern is het ook een gewoon ontroerend feitje,
dat elke dag kan gebeuren. En dat ook elke dag gebeurt. Dat is geen groot
nieuws meestal, maar we mogen evenzeer van een wonder spreken.
Een kleine mens van niemendal zit langs de weg te bedelen.
Toevallig komt Jezus daar voorbij. De blinde heeft al over Hem gehoord en nu
ziet hij zijn kans schoon: het moest maar eens lukken! En dus roept hij:
'Jezus, heb medelijden met mij'. Dan gebeurt het eerste wonder: Jezus ziet hem,
hoort hem en gaat hem niet voorbij. Hij heeft aandacht voor die verschoppeling
en meteen volgt het tweede wonder: de man is genezen!
Jezus is weer eens op weg met een hoop mensen. Ze verdringen
elkaar, ze duwen elkaar weg. De blinde heeft in dat gedrum geen schijn van
kans: ze
snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden. Maar Jezus is anders. Hij zegt: Roep hem. De
meute snapt niet dat Jezus naar die onbenul omziet, maar ze zeggen toch: Hou
moed, Hij roept u. De man springt op en gaat naar Jezus: Meester, zorg dat ik
weer kan zien. En Jezus geneest hem, door hem op te merken en enkele
woorden toe te spreken.
Jezus is anders.
Hij ziet en hoort die kleine mens. Hier en daar leeft die Jezus voort. In grote
namen van heiligen op de kalender. Maar vooral in gewone mensen, die nooit
genoemd of geroemd worden, omdat ook zij geen nieuws zijn. Jezus leeft voort in
mensen, die vandaag zijn zoals Hij. Mensen die door hun geloof genezen werden
en sindsdien anders zien en beter zien. Ze gaan de wereld met andere ogen
bekijken en zo verandert hun leven. Ze zijn door hun geloof genezen van hun
vroegere blindheid en kunnen nu op
hun beurt wonderen verrichten.
Het gebeurt elke dag: mensen, die afgesnauwd worden, opzij
geduwd. En plots is er iemand die hen opmerkt. Plots is er iemand, die hen
waardeert in dat algemeen misprijzen, die algemene vernedering en minachting.
En dan gebeurt het wonder: die kleine mens groeit, stijgt boven zichzelf uit.
Hij wordt méér en doet méér dan men ooit in hem zag en ooit van hem vermoedde.
Zó gebeuren wonderen. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in
onze wereld. Zo komt er hoop en kleur en vreugde in het leven van kleine mensen.
In die tijd trokken de leerlingen voort, op weg naar
Jeruzalem
en Jezus ging voor hen uit;
zij waren ontdaanen ook die Hem volgden waren bevreesd.
Hij nam opnieuw de twaalf terzijde
en begon hun te spreken over wat Hem zou overkomen: 'Wij gaan nu naar Jeruzalemwaar de Mensenzoon
aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd.
Zij zullen Hem ter dood veroordelenen aan de heidenen overleveren;
ze zullen Hem bespotten en bespuwen,
Hem geselen en doden,
maar drie dagen later zal Hij verrijzen.
Toen kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van
Zebedeüs,
naar Hem toe en zeiden:
Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.
Hij antwoordde hun:Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?
Zij zeiden Hem:Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter-
en de ander aan uw linkerhand moge zitten.
Maar Jezus zei hun:Ge weet niet wat ge vraagt.
Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink
en met het doopsel gedoopt te wordenwaarmee Ik gedoopt word?
Zij antwoordden Hem:Ja, dat kunnen wij.
Inderdaad,- gaf Jezus toe -
de beker die Ik drink zult gij drinken,
en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word
zult gij gedoopt worden;
maar het is niet aan Mij
u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand,
omdat alleen zij dit verkrijgenvoor wie dit is bereid.
Toen de tien anderen dit hoorden,
werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.
Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen:
Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn;
wie onder u groot wil wordenmoet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijnmoet de slaaf van allen zijn,
want ook de Mensenzoonis niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienenen zijn leven te geven als losprijs voor velen.
In die tijd nam Petrus het woord en zei tot Jezus:
Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.
Jezus antwoordde:
Voorwaar, Ik zeg u:
er is niemand die huis, broers, zusters,
moeder, vader, kinderen of akkers
om Mij en om de Blijde boodschap heeft prijsgegeven,
of hij ontvangt nu, in deze tijd, het honderdvoud
aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers,
zij het ook gepaard met vervolgingen,
en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.
Veel eersten zullen de laatsten zijn
en veel laatsten eersten.
(Marcus 10,28-31)
Het is niet zo
dat wij slechts één keer in ons leven geroepen worden. Talloze keren, als wij
attent en ontvankelijk zijn horen we Jezus eigen roepstem, want doorheen ons
hele leven spreekt Hij ons zachtjes aan en richt Hij zich tot ons. Zo is ons
doopsel reeds een eerste roeping om van Hem te getuigen.
Verderop in ons
leven blijft zijn stem telkens weer klinken. Het kan gebeuren dat wij ontrouw
zijn aan die eerste roeping, die van ons doopsel uitgaat. Maar daarom geeft Hij
nog niet af: als wij ons niet afsluiten, roept Hij ons tot berouw en bekering.
Blijven wij wel trouw aan onze eerste roeping, dan blijft Hij ons verder
aanspreken, almaar verder op de weg van zijn genade en zijn goedheid, almaar
meer ook in de richting van de heiligheid die Hij met ons voorheeft.
De voorbeelden in
de Bijbel zijn legio. Zo werd Abraham geroepen om huis en land te verlaten en
op weg te gaan (Genesis 12,1). Petrus was zijn netten aan het herstellen en
werd daar weggeroepen (Matteüs 4,18). Matteüs, een tollenaar, moest zijn
dubieuze handeltje en werk opgeven (Matteüs 9,9) en de profeet Elisa diende dan
weer van zijn boerderij weg te trekken (1 Koningen 19,19). Merkwaardig en zeer
leerrijk is het verhaal van Nathanaël die zijn aarzeling, zijn terughoudendheid
moest laten varen.
Zonder ophouden
worden we geroepen, van het een naar het ander, altijd verder, we hebben geen
rustplaats meer, maar klimmen op naar onze eeuwige rustplaats, en gehoorzamen slechts
de innerlijke roep om klaar te zijn om de volgende te horen.
Zonder ophouden
is er die roepstem, almaar meer en almaar weer en almaar verder op de weg van
Jezus zelf. We moeten dat leren verstaan maar zijn vaak hardleers om aan te
nemen dat Jezus onder ons aanwezig blijft en ons blijft roepen. Als was het met
zijn eigen ogen, zijn eigen hand, zijn eigen stem geeft Hij ons een wenk, een
teken: Kom, volg Mij.
We hebben het
niet door dat Hij ook ons roept, op dit eigenste ogenblik. We denken aan de tijd
van toen, de eerste leerlingen en vergeten zo gemakkelijk dat Hij evenzeer tot
ons spreekt, hier en nu, in mensen die naast ons gaan.
Bij het Laatste
Avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen:
Als jullie Mij liefhebben,
zul je ter harte nemen wat Ik jullie opdraag.
En Ik zal de Vader vragen
jullie een andere Helper te geven,
die voor altijd bij jullie zal zijn.
Als iemand Mij liefheeft,
zal Hij mijn woord ter harte nemen;
dan zal mijn Vader hem liefhebben
en zullen We bij hem ons verblijf gaan houden.
Wie Mij niet liefheeft,
neemt mijn woorden niet ter harte.
Het woord dat jullie horen,
is echter niet mijn woord,
maar dat van de vader die Mij gezonden heeft.
Dat is het wat Ik jullie te zeggen had,
nu Ik nog bij jullie ben.
De Helper
die de Vader jullie in mijn naam zal zenden,
zijn heilige Geest,
zal jullie verder in alles onderrichten:
Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd
heb.
(Johannes 14,15-16 en 23-26)
De heilige Geest
laat zich moeilijk vatten in woorden. Maar Hij is aan het werk in mensen, waar
iets bijzonders van uitgaat: hun woorden, hun daden komen diep uit hun hart, en
wijzen ons de goede weg. Laten wij bidden om zulke mensen te worden, mensen bezield
door de Heilige Geest, in wie Jezus zelf woont en ook vandaag nog zichtbaar
wordt.
Heer God, geef ons die diepe genegenheid,
die onze blik op Jezus richt,
en die zijn hart wil zijn in deze harde wereld.
Geef ons de vreugde om dankbaar te leven
dankbaar voor alles wat we gekregen hebben
dankbaar voor alles wat wij mogen zijn.
Geef ons geduld:
geduld met anderen die anders zijn,
geduld met onszelf, omdat wij zwak zijn,
en soms veel tijd nodig hebben
om die mens te worden, die we willen zijn.
Geef ons warmte in de omgang met elkaar
en laat ons gevoelig worden voor elkaars leed:
het groot verdriet misschien
maar ook die kleine pijnen,
waaraan een mens traag doodgaat.
Geef ons die goedheid, die iedereen het beste gunt.
Die ons open en onbevangen naar mensen toekeert,
zonder argwaan of bijbedoelingen,
maar vol vertrouwen op hun
goede wil.
Geef ons trouw om het gegeven woord nooit te breken,
en om onze roeping niet te vluchten.
Geef ons zachtheid om te beseffen
hoe kleine wonden pijn kunnen doen
en zachtheid om nooit één mens te kwetsen.
(vrij naar Carlos
Desoete en Valeer Deschacht)
Die mooie gaven van de Geest wil ik u van harte toewensen op
dit feest van Pinksteren, deze zalige hoogdag van Gods Goede Heilige Geest.
Toen Petrus zich omdraaide zag hij dat de leerling van wie Jezus hield hen volgde
de leerling die zich tijdens de maaltijd naar Jezus
toegebogen had
om te vragen wie het was die Hem zou verraden.
Toen Petrus hem zag vroeg hij Jezus:
En wat gebeurt er met hem, Heer?
Maar Jezus antwoordde:
Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat ik kom.
MAAR JIJ MOET MIJ VOLGEN.
Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en
zusters gedacht
dat deze leerling niet zou sterven,
maar Jezus had niet gezegd: Hij zal niet sterven,
maar: Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat Ik
kom.
Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt,
en het ook heeft opgeschreven.
Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is.
Jezus heeft nog veel meer gedaan:
als al zijn daden, een voor een, opgeschreven zouden worden,
zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken
die dan geschreven moesten worden.
(Johannes 21,20-25)
Daags voor Pinksteren lezen we de laatste verzen uit het
Johannesevangelie. De voorbije weken, sinds Pasen, kregen we vele mooie
Bijbelteksten. De eerste lezing werd steevast genomen uit de Handelingen van de
Apostelen, en zo hoorden we het wel en wee, de vreugde en het leed van de
eerste christenen.
In het evangelie lazen we eerst de verschijningsverhalen, en
daarna, mooie maar vaak moeilijke teksten over het Laatste Avondmaal. In deze
weken na Pasen werd dag na dag op een of andere wijze de kern van ons geloof
belicht: lijden, dood en verrijzenis van Jezus. Dikwijls was er sprake van
moeilijkheden, die Jezus volgelingen zullen wachten ALS ZIJ HEM VOLGEN.
De kern van ons geloof: daarbij gaat het, leerden we en
weten we, over lijden, dood en opstanding van Jezus. Bovendien werd ons gezegd
dat Hij daartoe door de Vader was gezonden, en dat Hij ons zijn Geest, de
Helper en Trooster zal zenden, die ons inzicht zal bijbrengen en sterken.
Al bij al is het vreemd dat deze boodschap op verzet botst.
Minder nobele gedachten worden door
boodschappers allerhande langs zoveel kanalen naar ons toegestuurd, en oogsten
geen vervolging, hoogstens een meewarig spotlachje en soms wordt dwaze nonsens
zelfs op gejuich onthaald.
Waarom voorspelt Jezus dan zo nadrukkelijk vervolging aan
hen, die Hem trouw blijven. Eigenlijk is de verklaring eenvoudig: HEM VOLGEN
heeft weinig van doen met een wekelijks geprevelde geloofsbelijdenis in de mis.
Zolang ons geloof niet verder gaat, vallen wij evenzeer als zoveel Joden uit de
tijd van Jezus onder zijn kritiek: Dit volk eert mij met de lippen, maar hun
hart is ver van Mij.
HEM VOLGEN leidt echter wel tot tegenkanting als wij niet
alleen met de mond wat mooie woorden mompelen, maar ook metterdaad onze stem
durven verheffen en de handen uit de mouwen durven steken, wanneer in onze
wereld, in onze omgeving, in onze kerk
de machten van dood en kwaad het halen en de vorst van deze wereld triomfeert.
Dan vraagt Hij ons om HEM TE VOLGEN en niet de gemakkelijke
weg van vlug en vluchtig succes te kiezen, maar net als Hij ons leven af te
stemmen op alles wat deugd heet en lof verdient. Want alleen zo kunnen mensen
leven, vreugde en vrede vinden.
En daartoe is Hij toch in de wereld gekomen:
OPDAT ZIJ LEVEN
ZOUDEN HEBBEN
EN WEL LEVEN IN
OVERVLOED
---
Vader,
ik verlaat mij op U,
doe met mij wat Gij goedvindt.
Wat Gij ook met mij doen wilt,
ik dank U.
Tot alles ben ik bereid,
alles aanvaard ik,
als uw wil maar geschiedt in mij
en in al uw schepselen;
niets anders verlang ik, mijn God.
Ik leg mijn leven in uw
handen,
ik geef mij aan U, mijn God,
met heel de liefde van mijn hart,
omdat ik U bemin,
omdat het voor mij
een noodzaak van liefde is mij te geven,
mij zonder voorbehoud op U te verlaten,
met een oneindig vertrouwen;
want Gij zijt mijn Vader.
Amen.