3de VASTENZONDAG C – 3 MAART 2013
‘DE BOOM DIE GEEN VRUCHTEN DROEG’
Vandaag en volgende week gaat het over de pedagogie van God, de manier waarop God met ons omgaat en ons opvoedt. Twee grote kenmerken tekenen Gods handelwijze: geduld met mensen en bereidheid om te vergeven.
Dit is geen aansporing tot laksheid, wel een aansporing om onszelf en anderen niet met schuldgevoelens te beladen, maar om onszelf en anderen, in mildheid, lief te hebben en nieuwe kansen te geven.
Op zeker ogenblik kwamen er mensen bij Jezus met het bericht over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd. Hij zei daarop: `Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat hun dit is overkomen? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.
Of die achttien die gedood werden toen de Siloam-toren instortte, denkt u dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere inwoners van Jeruzalem? Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.'
Hij vertelde deze gelijkenis: `Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Hij kwam kijken of er vruchten aan zaten, maar vond er geen. Toen zei hij tegen de wijngaardenier: `Dit is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond nog verder in beslag nemen?''
De wijngaardenier antwoordde: `Mijnheer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten. Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht. Zo niet, hak hem dan maar om.'' '
(Lucas 13,1-9)
‘HAK HEM MAAR OM’
‘Hak hem maar om’, klonk het in het evangelie. Mensen kennen soms geen genade voor elkaar. Maar God toont geduld: ‘Laat hem dit jaar nog staan’. Mensen kunnen elkaar veroordelen, en meer dan we denken, veroordelen zij soms ook zichzelf. Schuldgevoelens kunnen terecht zijn. Maar soms worden wij verlamd door onszelf te verwijten, dat wij altijd in de fout gaan en altijd mislukken, ook als wij zo goed mogelijk proberen te leven. Zulke gevoelens doven elke levensvreugde. Hoe kunnen wij opbeuring schenken, aan mensen die zo binnenin gekneusd zijn?
Een beter beeld van God kan helpen dan. God is niet die strenge, straffende Rechter, voor wie wij volmaakt moeten zijn. Hij is de liefdevolle God, die van ons houdt zoals we zijn. Maar alleen woorden over God volstaan niet. Die God, die Liefde is, moet voelbaar worden. Niemand heeft ooit God gezien, maar aan elkaar kunnen wij iets van Gods Liefde tonen. Als God Liefde is, wil Hij nu reeds in voortekenen aanwezig komen. Lieflijke genegenheid en een warm hart zijn hier zeer belangrijk. Wij kunnen elkaar tonen: ‘Je hoeft dit nodeloze kruis van zelfverwijt niet langer te dragen. Wij houden van je, zoals je bent, omdat jij er bent en omdat je bent zoals je bent.
Wie in zijn leven nooit vergeving heeft ervaren, maar altijd verwijten moest slikken, kan moeilijk geloven in een God van Liefde, die vergeving schenkt en die het mogelijk maakt om verzoend met zichzelf te leven. Toch is God zo: de Liefde, die volkomen geworden is en altijd met open armen opwacht en ontvangt. De profeet Micha zei het gisteren nog: ‘Wie is een God zoals U, die de zonden vergeeft, en zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid?’ En wat te zeggen van die mooiste van alle parabels, die we ook gisteren hoorden: ‘de verloren zoon’, of ‘de goede Vader’?
Als wij proberen Gods goedheid uit te stralen, kan zijn Liefde doorbreken voor al wie klein en kwetsbaar is. Dan worden wij teken van hoop voor mensen die zonder enige reden van binnen gewond zijn. ‘Ik zal er zijn voor u’, met deze naam maakt God zichzelf bekend. Als wij er zijn voor elkaar, lijken wij een beetje op die God, die er voor ons is.
Nog een verhaal om af te ronden. In ‘Een mens van goede wil’ vertelt Gerard Walschap van een Vlaamse boerin Rosa, die ooit in haar leven een misstap beging. Niemand wist ervan, maar zij leefde tien jaar in wroeging. Tien jaar lang probeerde Rosa haar schuld te biechten, maar als het er op aankwam kon ze haar geheim niet over de lippen krijgen. Tenslotte trouwt zij met een oude jeugdvriend, Thijs, een man die de naam had door alles heen onkreukbaar te zijn. Eindelijk, op een zondagmorgen, vat de vrouw moed. Eindelijk vertelt ze dan van haar misstap en haar wroeging, en als ze uitgesproken is, wacht ze angstig af; wat zal haar man, de onkreukbare, gaan zeggen? Zal hij haar het huis uitsturen met de boodschap: dat had je eerder, vóór we trouwden, moeten zeggen. Het is stil … dan slaat de man zijn arm om haar heen en zegt: 'wat heb jij tien zware jaren achter de rug. En Rosa denkt bij zichzelf: zou God even barmhartig zijn als mijn man?
Hak mij niet om,
al bleef ik als de vijgenboom
reeds jaren zonder vruchten.
Gun mij nog vier seizoenen tijd
dat ik mij naar het licht omkeer.
Een herfst vraag ik,
die mij van mijn eigenwaan geneest.
Een winter om te sterven als zaad,
gehoorzaam in de grond.
En als de lente komt,
bekleed mij dan met bloesems,
een witte mantel,
even maar,
waarvan ik mij ontdoe
als Gij met zomerzon
mijn goede wil beloont.
Pluk dan mijn vruchten één voor één
en vergeet het jarenlange wachten.
(uit: Hoe gij bestaat, verwondert mij)



|