In Eremo aan de waterkant
Jij staat verscholen in het lover,
Johannes duikt zich in het riet,
jij kleine kerkje, zomercover,
een fijn boeket, ‘k vergeet u niet.
Arduinen platen in je muren,
grafzerken uit een verre tijd,
stutten beschermend rijke heren,
rond Johannes, Jan de eremijt.
Hun namen, nauwelijks nog te lezen,
uw interieur van vol barok,
de soberheid van witte stilte,
wat siert het meest mijn polderdorp?
Zijn het uw rijke korenvelden?
Is het een zilver watervlak?
Zijn het uw taaie, noeste werkers?
Is het hun trotse hoevedak?
Vaak denk ik aan de vele mensen
ter beevaart gaande naar Sint-Jan,
te voet, per fiets, soms nog ter koetse,
en ‘k ruik de lekkere kersen dan.
‘k Voel me vertrouwvol rond uw schrijn
zo verder schuivend, sta na statie,
want tegen ziekte en elke pijn,
sta jij daar schutse, bied je gratie.
Sint-Jan de Doper, groot patroon
in een weids, vlak polderland,
met riethabijt, elk jaar getekend,
in Eremo, aan de waterkant.
Sint-Jan, 15/05/1982
|