32ste ZONDAG C – 10 NOVEMBER 2013
‘EEN GOD VAN LEVENDEN’
November wordt wel eens de dodenmaand genoemd en ook vandaag gaat het in de lezingen nog over het einde van ons leven: wat gebeurt er met ons, als ons lichaam sterft?
Misschien waren we hulpeloos, toen een geliefde wegviel, misschien zagen we geen toekomst meer, en leek ons leven zonder waarde.
Wij bidden om de genade van een groot geloof: dat wij, over alle verdriet en leed heen, vertroosting mogen vinden in de Schrift: ‘Gij zijt niet als mensen, die geen hoop hebben.’
‘De Heer is toch geen God van doden, want voor Hem zijn allen levend.’
Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft nagelaten, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.
Nu waren er eens zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.’
(Lucas 20,27-38)
‘VERTROUWEN OVER DE DOOD HEEN’
Het zijn gekende woorden, maar het blijft een vreemd verhaal, dit evangelie. Een ander, gekend woord van Jezus kan ons helpen, omdat het over vertrouwen spreekt: ‘Word als kinderen’. Een klein kindje is totaal afhankelijk: papa en mama geven eten en trekken de kleertjes aan. Het kindje kan niets zelf, maar weet dat het papa en mama mag vertrouwen.
Grote mensen denken licht dat ze alles kunnen. Dat is overmoed. Daarom zegt Jezus: ‘Word als kinderen!’ Eigenlijk zegt Jezus: ‘Kijk, grote mensen: kleine kindjes weten dat zij niet veel kunnen. Word even nederig! Je mag dan nog zo groot zijn, er is zoveel, dat je niet in handen hebt. Sterven is zo iets: met die eindigheid ben je geboren. En net als kindjes, mag je dan op Iemand rekenen: God heeft je tot leven geroepen, Hij zal je niet in de steek laten.’
Pijn wordt draaglijker, als je er niet alleen voor staat. Leed wordt geheeld als het gedeeld wordt. Zo is het ook voor dat grootste leed van het laatste afscheid: God laat ons niet vallen in dat ultieme uur. Hij neemt ons op in zijn hemel, voor altijd mogen wij bij Hem zijn, geborgen in zijn Liefde. Ons diepste verlangen wordt ingelost in een volkomen Leven.
Hoe die hemel is, kunnen we niet vatten. We hoorden van rijstpap en gouden lepeltjes. Kindertaal, die wijst op een volkomen vreugde, die niet voorbijgaat. Na een leven, dat soms kan wegen als zware zomerhitte, komen wij thuis, geborgen in Gods lommer.
Mogen wij dat geloven? We hebben geen zicht en we hebben geen weet, maar Jezus heeft er over verteld, dikwijls en in vele beelden. Meer dan wie ook mogen we Hem vertrouwen, omdat Hij één en al Liefde is, in woord en daad. We mogen Hem geloven op zijn woord. Ook als wij nederig ons hoofd moeten buigen voor een mysterie dat alle begrip te boven gaat.
Leven is… van bloesem tot volle bloei, tot vrucht komen, rijpe vrucht in de zomerjaren: blaken van levenslust, onvermoeibaar, gaaf, sterk en recht.
En dan stilaan… wat meer doorbuigen, rimpels krijgen, van kleur verschieten, moe worden in de levensherfst.
En uiteindelijk… tot rust komen, in slaap vallen, stilaan uit handen laten gaan, overlaten aan anderen, weten dat zal komen wat men ‘heengaan’ noemt.
En toch niet treurig worden, want dit heengaan is een gaan naar een nieuwe, eeuwige lente, waar de bloesem nooit verbleekt omdat de God in wie wij geloven, een God van levenden is, die samen wil zijn met jou en mij.
(Bron: Zondagsvieringen Dominicanen)
|