Ballade de tout mon coeur
Denk ik aan ’t glas waaruit ik met u dronk
Eer het uw mond ontzonk,
Waarop de goede spreuk geschreven stond:
De tout mon coeur.
Dan denk ik weer aan wat mij werd ontzegd
Toen ge zijt in het diepe graf gelegd,
Die met uw laatste adem hebt gezegd:
De tout mon coeur.
Zie ik de bloem, gestorven in het gras
Die deze lente nog uw vreugde was
Dan denk ik weer hoe moe gij hebt gezegd:
De tout mon coeur.
Hoor ik de deur, die kraakt in winternacht,
Dan staat het hart stil, dat u toch verwacht,
Ja, iedere nacht verwacht
De tout mon coeur.
Al is er niets, niets dan de winternacht,
Hoe hoor ik toch die zachte woorden weer,
Al woedt de wind, al slaat de regen neer:
De tout mon coeur.
‘k Wilde mijn werk doen in mijn eenzaamheid
En u die verre zijt
Als grafschrift geven wat gij hebt gezegd:
De tout mon coeur.
Dat was uw vraag, eer gij werdt neergelegd
In dat wit bed, om niet meer op te staan,
Waar ik het kruis heb om uw hals gedaan,
De tout mon coeur.
En op uw haar mijn handen heb gelegd
Die nacht, dat ik voor ’t laatst u heb verstaan
Toen gij mij hebt gezegd:
De tout mon coeur.
Envoy à Dieu:
Prince, dit was mijn troost, mijn toeverlaat,
Dat zij gezegd had op die avond laat:
De tout mon coeur.
Maar deze nacht hebt Gij mij op doen staan
En mij die woorden waarlijk doen verstaan:
De tout mon coeur.
’t Was niet aan mij, het was aan U gezegd;
Ook deze troost was mij niet weggelegd,
Nu rest mij niets, tot ik eens zeg: Seigneur ...
De tout mon coeur.
J. W. F. Werumeus Buning
|