Het andere lied
Nog zong hij ‘t zorgeloos vogellied, maar binnen ging die teêrheid niet.
Nog zong hij tot de nacht verdween, maar iedereen liet hem alleen.
Hij zong veel harten van geluk, maar ‘t zijne van verlangen stuk.
Toen zong een andre stem in hèm en dreef hem naar Jeruzalem.
Waar kruisen op den heuvel staan blinkt een gelaat en ziet hem aan,
Zet bleke lippen aan azijn en krimpt in d’allerlaatste pijn.
Maar vóór Hij ‘t hoofd neigt nog één maal: ‘Ik ben, Ik ben uw nachtegaal
en nimmer kan Mijn lied vergaan, al valt de zon, al valt de maan.’
O zorgeloze vogelkeel, zwijg niet, maar ken uw deel:
een wereld vol van duisternis, waar ook in lijden luister is -
en schoner waanzin vindt geen lied dan aan de kruisbalk is geschied.
Jan Engelman
|