1STE DROEVIGE MYSTERIE
DE DOODSANGST VAN JEZUS IN DE HOF VAN OLIJVEN
Getsemane
Jezus, de laatste der nachten, Ging naar de hof der olijven, Liet zijn discipelen blijven Buiten de duistere gaard; Toen koos Hij drie uit hun midden, Met Hem te waken, te bidden, Maar door het bidden en wachten Werden hun ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken ? Eén in die smartelijke uren Met Hem de droefheid verduren Van Zijn verwerping, Zijn smaad ? Moest Hij, die zwartste der nachten, Eenzaam de kruisdood verwachten, Eenzaam de bitterheid smaken Van de triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen, In Uwe smarten verzinken, Gij, die de beker moest drinken, Die de verzoening ons bracht, Wie zal de angsten doorgronden Van deze nachtelijke stonden ? Wie zal de duisternis peilen Van deze duistere nacht ?
Karel van den Oever
Getsemane
Een boomgaard, even buiten de stad,
vriendelijk, bijna een klein park.
Kinderen komen er graag, het is
innemend van schaduw, de wind
fluistert met zilvergroen, onbezorgd
het voorjaar, een kleine oude vrouw
proeft glimlachend wat nog leven is,
een parmantige hond ziet een wit
steentje en snuffelt, tegen een rest
rossige muur ritselt een krant,
ook papier is thuis. Alleen straks,
over een paar uur, bijna nacht,
komt een jonge man, staat, ziet,
zegt schepping, omhelzing, maar is
de enige die hier niet wonen mag,
die als een worm wordt doodgetrapt.
Gabriël Smit
|