| 2DE DROEVIGE MYSTERIE   JEZUS WORDT GEGESELD   SANHEDRIN   Zij hebben u vernederd, maar niet klein gekregen; Zij hebben u ontkleed, en ziet, gij waart niet naakt; Zij sleepten u voor ‘t recht en eisten dat gij spraakt. Uw enig antwoord was: ‘Nooit heb ik iets verzwegen.   Gaat naar het ganse volk ter kerk en langs de wegen, Want nergens heb ik van mijn woord geheim gemaakt, En dient er in mijn leer of leven iets gewraakt, Dan schreeuwen het de stenen van de straat u tegen.’   Uw beulen ken ik van nabij, en vooraleer Ik vonnis, zal ik ‘t oordeel naar mijzelve richten, Doch, Jesus, welk een troostend voorbeeld gaaft gij hier:   Die need’rig waart als geen, bleeft voor de rechtbank fier, Die voor uw beulen boogt, verhieft u tegen ‘t schenden Door laffe lasten, en het roven van uw eer.   Anton van Duinkerken    Petrus   Hij stond wreed voor de rechterstoel gebonden, en zij verweten mij zijn vriend te zijn en lasterden, wat heilig is en rein, als laagheid en afschuwelijke zonden.   ‘k Zag hoe zij Hem bespotten en verwondden. Hij leed geduldig smaad en vuige pijn. Ik vreesde hunner ogen valse schijn en dat ze als Hem mij martelden en schonden.   Zij vroegen huichelend: gij hebt Hem lief? Eer Hij naar mij zijn tedere ogen hief had ik mij vloekend van Hem afgescheiden.   Toen stiet de haan zijn schelle morgenkreet. ‘k Voelde mijn hart, dat borst van bitter leed. ‘k Voelde mijn ogen, hoe ze brandend schreiden.   Willem de Mérode 
 
  
 
  
 
 
 
 |