MARIA IN DE JONGE KERK
Ik moet moedig zijn, de moeder
die moeizaam haar zoon overleeft,
een mond zijn voor hem, voor de woorden
die Hij vroeger gesproken heeft.
Hij wordt weer kind op mijn lippen,
ik lees zijn gestalte af
uit een spiegel van dertig jaren
van de kribbe tot aan het graf.
Een onuitsprekelijke vrede
Vervult ons zonder geluid.
De zaal is een huis geworden,
de zonen gaan in en uit.
Anton van Wilderode
|