'k Huiver van ontzag en glorie
als ik U in mij herken.
Maar ik schaam mij U te dragen
daar ik zo ellendig ben.
Heden zal ik voor U knielen,
morgen glijd ik weer vandaan,
om gebroken weer te keren.
't Licht gaat uit en 't licht gaat aan.
Als betoverd aangetrokken,
draai ik immer rond Uw schijn,
aarzelend en toch verlangend
vlam van Uwe vlam te zijn.
Ach, ik weet het, 't kan niet helpen,
eerst moet ik den trotsen muur
van mijn eigen ik afbreken,
en dan slaat dat zalig uur.
Dat is juist mijn angst en zorge,
en dàt is mijn laffe pijn,
dat Gij dan te groot geworden,
ik mij zelf niet meer zou zijn.
Felix Timmermans
|