‘MET GROOT VERLANGEN’
Terwijl Johannes in de woestijn predikte en doopte, vroegen sommige mensen hem op de man af: ‘Wat moeten wij doen?’ Een heel concrete vraag: ‘Maar wij zelf … wat moeten wij doen?’ Johannes draait niet rond de pot dan of windt er geen doekjes om maar geeft duidelijke, directe antwoorden, aangepast aan ieders eigen situatie. Niet iedereen zal daarmee blij geweest zijn, want dat druiste nogal in tegen hun gewone manier van doen. Dat eiste bekering of ommekeer dus.
En toch, aldus Johannes, is dat de enige manier om klaar te staan als, na mij, diegene komt, die groter en sterker is dan ik. ‘Hij moet groter worden, ik zelf evenwel kleiner.’
Die ‘grotere’ hoopt eens te meer naar onze wereld te mogen komen, in ons en onder ons. Maken we ons klaar om Hem te ontvangen. Want naar Hem zien wij uit met een groot verlangen – meer dan de wachters naar de morgen – wij hopen en bidden dat zijn woorden en beloften levende, tastbare werkelijkheid mogen worden. En dat wij zelf dan ook, in zijn spoor, nieuwe, andere mensen mogen worden, doordrongen van een innerlijke vreugde die naar buiten treedt.
Zusters en Broeders,
laat de Heer uw vreugde blijven;
ik zeg u nogmaals:
wees altijd verheugd.
Laat iedereen u kennen
als vriendelijke mensen
want de Heer is nabij.
(Filippensen 4,4-5)
Eens vroegen de mensen aan Johannes de Doper:
`Wat moeten wij dan doen?’
Hij gaf hun ten antwoord
`Wie twee stel kleren heeft,
moet delen met iemand die niets heeft,
en wie te eten heeft,
moet hetzelfde doen.’
Ook tollenaars kwamen zich laten dopen en zeiden:
`Meester, wat moeten wij doen?’
Tegen hen zei hij:
`Vorder niet meer dan u is voorgeschreven.’
En ook soldaten stelden hem de vraag:
`En wij, wat moeten wij doen?’
Tegen hen zei hij:
`Pers niemand geld af,
ook niet onder valse voorwendsels,
maar wees tevreden met uw soldij.’
`Ik doop u met water.
Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik;
ik ben te min om de riem van zijn sandalen los te maken.
Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur.
(Lucas 3,10-16)
‘DAT LAAIEND VUUR, HET DOVE NIET!’
Kerstmis hangt al volop in de straten, maar in de kerk is Johannes de Doper nog steeds op post. En die spreekt geen zoete woordjes. In de beste traditie van de oude profeten, houdt hij een donderpreek: de Messias, die vlakbij is, heeft de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer eens goed opruimen en het kaf zal hij verbranden. In de kerk is het nog geen feest vandaag. Dat begint pas in de kerstnacht. Tot dan is het leven met een groot verlangen.
Geen zalig afwachten in de zin van: ‘nog even geduld, het zal wel vanzelf goed komen’. Johannes spaart zijn toehoorders niet, hij wijst hen terecht: ‘Breng vruchten voort waaruit bekering blijkt.’ En zonder omwegen geeft hij heel concrete voorbeelden als ze hem vragen: ‘wat moeten wij doen?’
Godsdienst – God dienen – heeft voor Johannes weinig te maken met een zelfzeker en warm gevoel van binnen. ‘Wat denken jullie wel’, zegt hij tegen de massa die naar hem toekwam in de woestijn. ‘Wat denken jullie? Wij zijn toch wel goed in Gods ogen. Wij zijn zijn volk, wij zijn zijn uitverkorenen, en nu zijn we ook nog door u gedoopt, wat kan ons nog gebeuren?’ ‘Ik doop u wel met water, zegt Johannes, maar er komt iemand die groter is. Hij zal u dopen in heilige geest en vuur’.
Een kindje, dat gedoopt wordt, het is zo mooi en vertederend. Maar dat lieflijke doopsel met water is maar een begin: de echte doop moet dan nog volgen: in heilige Geest en vuur.
De doop van Johannes, en ons sacrament van het doopsel, doet ons onszelf bevragen. Wij zijn gedoopt met water, maar leeft zijn Heilige Geest, dat vuur van Jezus ook in ons?
Wij bidden dat wij in deze dagen van de Advent vuriger gaan geloven en meer openstaan voor zijn heilige Geest. Zo kan Hij telkenjare wat meer naar ons, naar onze aarde komen.
Soms zullen wij dagen kennen met dat warme gevoel van binnen. Dan mogen we dankbaar zijn, want dat kan ons helpen. Maar dikwijls zal die steun er niet zijn. Vooral dan – en dat kan dikwijls zijn – zullen wij leven van het verlangen dat het vuur van zijn Geest weer oplaait en in ons mag blijven branden, want ‘dat laaiend vuur, het dove niet!’
LIED VOOR DE ADVENT
Ik heb mijn hart tot U geheven,
Heer, al mijn hoop zijt Gij.
Ik weet: Gij zult mij niet begeven;
mijn Heiland is nabij.
Al ligt de wereld diep verduisterd,
al drukt de grauwe tijd,
mijn hart heeft met geloof geluisterd,
mijn hart heeft zekerheid.
Mijn hart weet dat ons oud verlangen
weldra vervulling vindt.
Het eeuwig Licht is reeds ontvangen,
de maagd verwacht haar Kind.
Vergeef, Heer, al mijn slechte daden,
zet recht mijn dwarse voet
en leer mij lopen langs uw paden
mijn Heiland tegemoet.
Gerard Wijdeveld
|