‘HET VERHAAL VAN DE BUUR
DIE EEN VIJAND WERD’
Een man wilde eens een schilderij aan de muur ophangen. Hij had wel spijkers maar geen hamer. Geen probleem evenwel, want zijn buurman had er wel een, en dus besluit de man om naar die buurman toe te gaan. Maar opeens begint hij te twijfelen:
‘Stel je voor dat de buurman mij zijn hamer niet wil lenen? Gisteren groette hij mij ook al zo vluchtig! Misschien had hij haast … of misschien deed hij alleen maar alsof en heeft hij iets tegen mij.
Wat dan? Ik heb hem nog nooit iets kwaad gedaan; wat denkt die dan wel. Als iemand van mij gereedschap zou willen lenen, zou ik het hem meteen geven. Waarom hij dan niet?! Waarom zou iemand zijn medemens niet zo een eenvoudige dienst bewijzen? Mensen als die vent maken je het leven zuur. En dan verbeeldt hij zich nog wel dat ik afhankelijk ben van hem. Alleen omdat hij een hamer heeft, en ik niet! Nu is de maat toch echt vol!’
En dus stormt de man naar de buren, belt aan, de buurman doet open, maar nog voor die ‘goeiemorgen’ heeft kunnen zeggen, schreeuwt de man hem al toe: ‘Je mag je hamer houden, pummel !!!’
(Bron mij onbekend)
|