4de VASTENZONDAG A – 26 MAART 2017 ‘HEER, MAAK DAT IK ZIEN KAN’
Vorige zondag kregen we een beeld van Jezus, als de Bron van Levend water, de bron van het echte Leven opdat ook wij tot een volkomen leven zouden komen. In de meest letterlijke en diepzinnige betekenis van het woord is Hij leven-gevend … Vandaag wordt Jezus voorgesteld als ‘het Licht voor de wereld’. Zoals (vrijwel) steeds wordt een wonderbare genezing belicht als een ‘TEKEN’, met name als een gelegenheid om een diepere, ‘symbolische’ boodschap door te geven. Waar mensen gevangen zitten in een of andere vorm van duisternis – kwaad, onderdrukking, misbruik, eigenwaan of wat dan ook – daar wil de Heer bevrijding en licht brengen, daar wil Hij zelf Licht en baken voor ons worden. En dan wordt alles anders …
Broeders en zusters, eens was u duisternis maar nu bent u licht, door uw bestaan in de Heer. Ga de weg van de kinderen van het licht. Het licht brengt goedheid voort en gerechtigheid en waarheid. (Brief aan de christenen van Efese 5,8-9)
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Hij spuwde op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien. --- Toen riepen de farizeeën tegen de man: ‘Jij, sinds je geboorte ben je een en al zonde, en nu wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg. Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het was, Heer, zou ik in hem geloven,’ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei Jezus. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij boog zich voor Jezus neer. En Jezus zei nog: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ Een paar Farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’ (Enkele verzen uit Matteüs 9)
LATEN WIJ BIDDEN OM LICHT IN ONS LEVEN
Weer heeft het evangelie een diepe inhoud. Jezus toont dat Hij licht brengt, ja zelfs het LICHT is VOOR DE WERELD: onder de schijn van dat Licht gezien wordt alles anders voor ons en worden ook wij zelf andere mensen.
Maar er is nog een andere opvallende vaststelling in dit stukje evangelie: de manier waarop mensen omgaan met deze blinde man. De Farizeeën kelderen hem; ze schelden en schimpen, en menen zo zelf groot te worden. Het toont alleen hun eigen trieste kleinheid. En het werkt als een boemerang: hun misprijzen keert terug op henzelf. Niet de blinde mens wordt afgebroken, zelf worden zij zielige schepsels! Hun verwaande, zelfvoldane hoogmoed belet hen om de grootheid van die kleine mens te zien: zijn nederige geloof ontgaat hen, en veel meer nog ontgaat hen de boodschap van Jezus. Hun verstokte eigenwaan maakt hen ziende blind en zo blijven zij gevangen in zichzelf. Zij zien niet hoeveel ruimer, hoeveel mooier de ware wereld is!
Hoe anders is de blinde man! Open, ontvankelijk en zonder vooroordelen! Zijn blindheid, zijn beperking helpt hem daarbij. Hij is er wijzer door geworden. Hij liep reeds zo vaak tegen een muur en moest al zoveel opgeven en loslaten dat hij niet meer vol is van zichzelf. Zo kan hij in alle nederigheid tot Jezus zeggen: ‘ik geloof, Heer’. Zo kan hij deemoedig en rustig zijn verhaal doen aan zijn belagers. Vrij van alle hoogmoed kan hij onbevangen naar de andere toegaan. Zijn nederigheid maakt hem groot. Zoals Jezus trouwens zelf zegt: wie zich verheft, zal vernederd worden. En zoals eveneens in de lofzang van Maria staat: ‘kleinen en armen maakt Hij groot’.
Hoe anders dan de farizeeën is ook Jezus zelf. Zomaar in het voorbijgaan, merkt Hij die kleine mens op, misprezen, uitgesloten, verschopt. Hij loopt er niet aan voorbij maar meteen ziet hij zijn leed en gaat Hij mede lijden. Letterlijk: hij lijdt mee en hij draagt mee. Zozeer leeft en lijdt en draagt Hij mee dat het leed wordt opgeheven: de blinde man wordt ziende.
Jezus zwijgt ook niet voor de valsheid van de Farizeeën. Zonder enige vrees ontmaskert hij de leugen van de wereld, de leugen van de groten, de leugen van de opgeblazen eigenwaan.
Een paar Farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden:
‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’
Zo tekent deze genezing ten volle Jezus’ grootheid. Jezus voert uit wat Maria in haar loflied over God zelf had gezongen: ‘Hij drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.’ Daarom kunnen wij alleen maar danken, en wij bidden:
Heer Jezus, wees Gij zelf het Licht vóór onze ogen, wees ook het Licht in onze ogen.
De blinde
Tussen de mensen verloren zit ik en ergens gaat hij. Hopeloos laat ik mij horen, maar hij is al voorbij. O Jezus Christus van Nazareth, hebt U geen oog voor mij?
Hoort U mij soms dan niet vragen waar ik op aarde toe dien? Onverwacht licht in mijn dagen, bent U het antwoord misschien? O Jezus Christus van Nazareth, geef dat ik U mag zien.
Meester vol mededogen, stem die vervaagt in de wind, gun me het licht van uw ogen, houd me niet langer blind. O Jezus Christus van Nazareth, maak toch dat ik U vind.
Michel van der Plas
|