NEGENDE STATIE
JEZUS VALT VOOR DE DERDE KEER
Ik denk: als ze maar niet om mij lachen,
en triomferen als mijn voet struikelt;
haast verlies ik de grond waar ik sta.
(Psalmen, 38, 17-18)
Zijn engelen zullen U op de handen nemen,
opdat ge uw voet niet zult stoten aan een steen.
(Lukas, 4,11)
DE HEER JEZUS,
valt voor de derde keer, en ligt.
Men geraakt het gewoon,
het is gewoon niet meer de moeite
van het opdringen waard.
Soldaten, tegenstanders en hogepriesters
achterin achteraan in de massa
gnuiven van zelfverzekerdheid:
Hij kan niets méér dan wij,
wij hoeven géén vrees te hebben voor
een plotselinge manifestatie
van macht en mirakel,
niet voor Zijn meesterschap over het lichaam,
niet voor Zijn bevelende stem tot de stof.
HEER JEZUS,
driemaal begeeft Gij, driemaal staat Gij weer recht.
Gij wankelt verder tussen het volk dat gaapt
en niet begrijpt.
Gij hebt in deze stad over gespreide mantels gelopen,
over palmtakken en lovertwijgen,
Gij werdt gedragen op verende schouders
in een wolk van sympatie.
Nu gevoelt Gij de harde grond,
het harde kruishout
en de mensen – een hard geslacht.
En tweeduizend jaar later, wij
U méér nabij?
TIENDE STATIE
JEZUS WORDT ONTKLEED
Zij verdelen samen mijn kleren:
er wordt om mijn mantel geloot.
(Psalmen, 22, 19)
Is niet het lichaam méér dan de kleding?
(Matheus, 6,25)
DE HEER JEZUS
wordt van zijn kleren beroofd.
Hij wordt de schamelste van allen,
ontluisterd en te kijk gesteld.
Het lichaam van de volwassen man
ontoonbaar, nog enkel raadbaar,
verdwenen onder sluiers van bloed.
Onheelbaar geschonden.
Zie de Mens,
zoals de mensen Hem gemaakt hebben.
Weerloos overgeleverd aan de wereld.
Het Lam dat voor zijn scheerder stom blijft.
HEER JEZUS,
in dat bitterste uur
hebt Gij U willen vereenzelvigen
met alle hulpelozen
die overgeleverd zijn aan de grillen en begeerten,
aan de hartstocht en de harteloosheid
van anderen.
In alle komende eeuwen.
Tot in onze tijd.
Anton van Wilderode: ‘De weg die Hij ging’
Foto’s: Kerk Waarschoot
|