DE NACHTEGAAL
Ik hoorde de nachtegaal zingen een morgen, heel vroeg, in april, hij zong van verloren dingen, ik luisterde, ademloos-stil. Schuldeloos, schoon en zuiver klonk mij die oeroude wijs, er doorvoer mij een vreemde huiver als de koelt’ uit een ver paradijs. De dag kwam met licht en geruchten, toen zweeg plots het nachtegaalslied, waar ook, sinds dat uur, ik mocht vluchten, vergeten kan ik het niet.
Frans De Wilde
|