HERFST IN DE POLDER
De dagen slaan de ogen neer;
ze kruipen krimpend naar het vroege duister.
De zomerbries verdween; nu suist er
een drieste najaarswind, en ‘t regent weer. . .
De polder schenkt zich leeg, wordt stil en grijs:
je komt de laatste bietevrachten tegen,
in slijkgedrochten langs de glibberwegen,
en eenzaam blijft het veld in maandenlang gepeins.
Alleen de stormen komen storen,
de poldervlakten wurgend in kakofone tonen:
een hels orgiegebral van huilende demonen,
het wild geraas van duizend duivelskoren.
Maar als de hellegeesten in hun roes bezwijken,
legt ‘t polderland zich klaar voor winterlijke tijd:
voor ‘t sneeuwkleed tot de kim met tederheid gespreid
en blinkende kristallen aan bomen langs de dijken.
Jef de Paepe
|