TWEE-EN-VEERTIG
Soms denk ik, Heer, dat ik naar U verlang,
maar dat lieg ik, ik verlang naar het leven,
naar wat mensen en dingen mij kunnen geven.
In uw naam? Dat is van geen belang,
dat vraag ik mij niet af. Ik wil gelukkig
zijn, dat wil zeggen: plezierig. Ik wil
hebben wat ik wil. Houdt het zich stil,
komt het niet, vlucht het, is het nukkig
als een bedorven kind, dan word ik nijdig,
wanhopig, moedeloos, begin ik te verlangen
vrij ervan te zijn, vind ik het leven zwaar,
wil ik naar U, krankzinnig tegenstrijdig,
want o, als Gij mij op mijn woord zoudt vangen...
En dat duurt nu al twee-en-veertig jaar.
Gabriël Smit
|