dag papa, zegt zij als ik de ziekenkamer binnenkom haar glimlach schuift moeizaam naar me toe met de tederheid van trage regen in de wreedheid van deze onmetelijke dag ik hou meer van haar dan het gezond verstand me toelaat ik zou alles voor haar weggeven ik zou alles verliezen als ik haar kwijt zou zijn ik denk dat er een wereld binnen in de wereld bestaat en dat die de naam van mijn altijd kleine meid draagt
ik pluk een ruiker woorden en ik zie dat elke letter haar beter maakt
ik zou zo graag even slapen heel even maar een minuut of een eeuw slapend duurt dat even lang maar iedereen moet weten dat ik niet dood ben dat de lucht zo blauw is als de huiver rond mijn lippen dat ik het vriendje ben van de westenwind dat ik de onmetelijke schaduw ben van mijn loepzuivere tranen vlecht de manen van onze hartstocht rond mijn nek nu de maan tussen mijn lakens kruipt straks klinkt de stilte als muziek in mijn oren
er zijn mensen die zeggen dat de ene pijn de andere verjaagt maar dat is niet waar er zijn dan alleen twee plekken die pijn doen in plaats van één
als we samen zijn trekt een klamme hand een lijn van a naar b met krankzinnige kronkels en hopeloze wendingen illusies liggen verkleumd en van god verlaten langs de weg een wegwijzer naar adem happend op een kruispunt in drift omver getrokken we zijn de weg kwijt
een roze wolk druipt uit je mondhoek gulzig lik ik de dromen van je kin ik sta er tot mijn enkels middenin en buiten regent het oude wijven
met smoorwarme heupen loopt de zon door mijn tuin op hoge hakken maar ze maakt geen enkel geluid ze is een vogelverschrikker ze is een mensenverschrikker want niemand komt naar buiten je gaat er ook aan zeg ik tegen de hortensia die met de salvia samenspant tegen de rozenverraadster het gras is een vale oude jas en droog als de poten van een schildpad alleen de lavendelbloemen lachen in het Frans spreken Frans met elkaar met het irritante geluid van een overrijpe R laat er geen misverstand over bestaan deze hitte doet pijn aan mijn takken en mijn wortels ze schreeuwen om regen ik ga douchen
als je in de buurt bent word ik iemand anders ik voel hoe je naar me kijkt met ogen als donkere honing uitdagend en glijdend langs mijn grenzen glimlachend, knipogend, plagend je vult mijn kop met beelden wat ik zou doen als ik alleen zou zijn met jouw verlangen maar je schept er genoegen in om mijn uithoudingsvermogen te testen je maakt me zo moe ik zou zo graag onze monden en handen ruilen tot diep in de ochtend
drie mereljongen glippen door de mazen van de zomer mijn tuin in en verstoren de prettige chaos van mijn kleinzonen de lucht heeft witzwarte vogels verzonnen die zigzaggend de huizen aan de hemel naaien je schaduw knipt bloemen uit de struiken terwijl de zon penseelzacht sproeten op je armen schildert en je ligt daar zo mooi flair en libelle te zijn je maakt me zo gelukkig als een luis op een kam en ik geef je ogen de mooiste kleur die er niet bestaat hoe lang kan dit delirium nog duren zou het helpen als ik zout op de staart van de tijd leg
aan de overkant staan de deuren te geeuwen in de gevels de straat ligt erbij als een vrouw met een zware verkoudheid te moe om op te staan de lakens en de kussens zijn doorweekt en de vaat van gisteren staat nog op de stoep haar uitdagende avondjurk hangt uitgeput aan een boom straks gaat ze niet dansen en ruisen onder de hongerige blikken van de nacht
elke beek heeft de tijd nodig om binnen te dringen in de zee elke ster heeft de tijd nodig om het oog te bereiken de wind heeft de tijd nodig om de zeilen te strelen en de akkers hebben de tijd nodig om het graan te doen rijpen onder de schorsen borrelt de tijd en plots is er de zon en zijn er druiven niet te tellen druiven
als ik je zie ben ik zo blij als een dolgedraaid kind op de paardjesmolen je ligt op het puntje van mijn tong met de smaak van radijsjes je bent meer dan de optelsom van alle stiltes om je heen je ruikt naar de lentebloei van duizelende magnolia's het is tijd om je uit te kleden hoera je witte jurk ligt als een plas aan je voeten en als je lacht begint God in zijn handen te klappen ik ruik het begin van een zomer
ik ben het nog niet vergeten hoe we in dat bos niet begonnen te vrijen omdat de merels ons in het oog hielden omdat twaalf fietsers hun fiets tegen de boom zetten waaronder wij lagen en de vlinders op je lippen landden omdat ze dachten dat het lentebloemen waren
nu, zandgestraald door de jaren, achter de omheining van je lichaam ben ik het zachte ritselen van je vingers gewoon ik hoor de ochtendvogels van je woorden gaten in de lucht fladderen ze zoeken naar de nadorst van onze zoenen en ik kijk hoe je op de wijze van het huis je koekje in je koffie sopt en de koffie van je lepeltje likt likje na likje
als een druif heb ik me volgezogen met de zon van de zomer kneed me nu pers me uit en drink me met grote slokken laat mijn sap langs je lippen lopen het doet zo goed te weten dat ik jouw drank ben en jij mijn dorst
dag winter in dit landschap van mij zoals je daar ligt moet je niet liegen als er iemand vraagt wanneer de lente komt geen excuses van te veel werk of druk druk druk of ik wil nog wat slapen onder mijn sprei en me even draaien op mijn zij het is beter dat je blijft zwijgen en luistert naar de wind uit het noorden ik denk dat het gewoon een kwestie van geduld is en dat de krokussen en de narcissen er eerder zullen zijn dan we denken
ik hoor de winter want het vriest dat het kraakt de meeuwen fladderen gaten in de lucht drie koeien in de wei met hun hoge schoft naar het noorden koud zeggen ze tegen mekaar ik voel je lichaam tegen het mijne zo warm als een brood dat net uit de oven komt de grond bevroren als een uitdeinende klomp vlees bessen aan de struiken rijp en rood als bloedblaren morgen gaan de merels er mee vandoor en als dan alles donker wordt dan brandt er in jou nog licht
jij staat altijd op mij te wachten zoals het glas wijn staat te wachten op de lippen vol en geduldig daarom wil ik je blijven dragen als een warme jas, me opvouwen in je armen, voor altijd met mooie woorden je haren strelen
de rimpels tussen mijn wenkbrauwen worden gladder vangen minder schaduw jij strijkt mijn gezicht glad want jij bent mijn antirimpelcrème voor mij is dit een geruststellende gedachte elke dag die ik ouder word heb ik je meer nodig jij bent de vierkantswortel die me uit de oneindigheid trekt
achter de lakens van het licht heb ik je geofferd liet ik je as neerregenen op de lippen van de seizoenen maar steeds staan tussen mijn ogen en jouw tranen die koffer en de afstanden van zoveel uren naar het vuur van de passie in een franssprekend land
schrijven doe ik graag liever dan spreken als ik schrijf hoort niemand waar ik ben hoort niemand hoe ik struikel over de stoep van mijn woorden niemand ziet dan de achtergebleven broodkruimels op mijn slechtgeschoren wang niemand ziet dan dat mijn verlangen angst is geworden niemand hoort dan dat ik je mis
er hangen duizend spreeuwen kwetterend in de oranje lucht een kleed dat boven mijn tuin wordt opgeschud lang en dun en dan weer dik als een luchtballon stuk voor stuk felle zwarte krijsers als groep imposant en angstaanjagend heersers van het luchtruim
is het de wijsheid of de onrust die ze elk jaar vlucht na vlucht naar het zuiden drijft
Vroeger stond mijn straat in vuur door de prachtige kleuren van de Japanse kerselaars . Vandaag werden alle bomen gerooid om plaats te maken voor een nieuw voetpad. Het zal nooit meer zijn zoals gisteren ...
iedere lente kwamen de twee duiven terug in de boom voor mijn huis bouwden zij hun nest met vergeten takken van het struikgewas
ze zullen de boom niet meer terugvinden op zijn plaats stond vandaag een bulldozer zijn rook een nutteloze parasol een luidruchtige wolk tussen de lippen van de lucht
morgen rust mijn boom in de as van de ovens en leunt de zon op het nieuwe voetpad ik wacht gespannen op de kwade blikken van de duiven
het woord liefde je krult je tong omhoog en zet het puntje ervan zachtjes tegen je verhemelte luchtig zoals je la-la-la zingt dan laat je je tong los als een mooie vlinder die zelfverzekerd door de tuin fladdert op zoek naar een andere vlinder