is mijn leven een moment waarop ik besef dat alles een doorzeefde droom is dat ik denk dat ik niet besta in deze onbegrensde ruimte van tijdeloosheid wit papier doet zo'n pijn en het laat me weten dat enkel de woorden die geschreven zijn een kans maken om echt te zijn
je houdt het licht tegen met je korenblondwiegend haar het brandweerautorood van je lippen geurt naar de zon in een doorstoofd aroma van champagne je danst de flamenco met golvende gitaarklanken van blauwe vogels je wolkenkrabberkus smaakt als een ruimtelift naar de maan en terug
overdrijf ik ik denk het wel maar er zijn dan ook geen gewone woorden voor de vragende reediepbruine ogen van jou
de zon heeft de schaduw een meter verder geduwd ik kauw op de lucht maar de wolken smaken naar niks haaks op mezelf bewoon ik mijn lijf beurtelings groei of lok ik mijn eigen chaos binnen ik heb mijn huis in brand gestoken voor het wordt vertrapt door nachten en door woorden ik ben de kiezel op het pad naar onderweg
hier loop ik hand in hand met mezelf naar het huis waar niemand wacht alleen de wijn, de nacht en ik de blauwe geur van seringen brengt me naar het fluisteren van de minnaars die we waren huid en handen zacht als confituur ik kan de geheimen van de muren horen ze eten uit mijn handen behoedzaam schrijf ik de nacht neer in paarse woorden als kruimels strooi ik je naam zoek me vind me maar ik zie alleen de vogels merels denk ik
de wind zit schrijlings schommelend op een witte appelboom het ongewone uur waarop het licht werd deed voor het ergste vrezen er is iets gaande want de mussen gedragen zich onvoorspelbaar de echte vogels zuigen zich vol muziek de weiden dansen onder de lammeren door het pasgeboren gras en de zon, ja die kent geen genade, denkt dat ze in Afrika is als ik maar geen koortslip krijg of twee want de lente staat hunkerend voor mijn deur en vraagt om een kus
hier drukt de wind zijn lippen als een kus tegen de bomen ik luister naar verre, mooie muziek in het schoonschrift van mijn dromen lig je op mij te wachten ik wrijf je in met mijn vingertoppen heb je de bijsluiter goed gelezen vraag je ja, zeg ik, ik moet je strelen tot jij geheel en al door mijn huid bent opgenomen
er is zoveel wat ik niet begrijp het in en uitademen van eb en vloed de onderaardse lavastromen het schateren van de bok de routes van de wilde ganzen de dienstregeling van de spoorwegen de olievelden in Texas de hartslag van de kolibries tussen de lianen van het amazonewoud het gezang van de potvissen onder het pakijs van antarctica het dansen van de soepletters
er is zoveel wat ik niet begrijp zoals die kus van jou lang geleden die maar niet wil opdrogen
ik, het zoekende water, onrustig, wil je slok na slok ontdekken ik wil stromen door jou, langs jou jij bent mijn rivier, liefste, geef me de goede richting aan , dam me in, bundel mijn geweld
als ik niet ingedamd word stroom ik over, richt ik vernieling aan, verlies ik mijn kracht maar laat mij mijn eigenzinng water, want een oever waarlangs geen water stroomt brokkelt af, valt uit elkaar in kleine brokjes verdriet Begrijp je dat, liefste ?
de tijd sluipt door de straten grijnst zijn tanden bloot en jaagt op mij als een leeuwin slaat toe springt me naar de strot mijn leven krimpt, de kop almaar dieper in de kas dagen worden uren, denken wordt doem, het hart verstart en maakt zich ongerust als een poes die haar eerste aarzelende stapjes maakt in de sneeuw mij rest het pijnlijke licht van lage zon en het kraken van adem die stamelt
de kou van december vraagt naar de trage wolk in mijn ogen.Naar mijn naam. ik antwoord : Dat ik lucht ben, dat de verte mijn hoofdkussen en de hemel mijn huis is. Tussen mijn wimpers verkleumen de daken. Paars. De tijd glijdt. Naar het donker. Onder de langgerekte vingers van het gras. de avond schudt mij dooreen als een spel kaarten. Ik mag niet vergeten aan jou. Te denken
hier bij het graf van vader en moeder hangt de geur van gedempte gesprekken vallen de woorden langzaam uiteen in de wind stapvoets naar het zuiden de grond ligt verkleumd onder de zware lucht die een grijs hemd heeft aangetrokken de grafstenen zijn moe en leunen op hun elleboog om de levensloop van vage letters en voorbije cijfers te dragen ik kijk de foto van mijn moeder recht in de ogen
dromen zijn zwerfkatten die met gele ogen langs mijn huid naar binnen sluipen mijn huid zo dikwijls betast, gestreeld, gekrabd, huid die samen met mij geworsteld heeft op het strand, op autozetels, op satijnen lakens en samen met mij troost zocht bij een andere huid
mijn dromen spelen een luguber spel met elkaar ze knopen zich aaneen en botsen tegen mekaar op ze dansen en strompelen spreken elkaar tegen en vullen elkaar aan ze zingen en betogen strelen en slaan walgen van mekaar en hebben lief en als het licht huivert voor de avond roerloos en blauw wordt blijven mijn dromen warm en naakt achter zoals slapen zonder slipje
dag papa, zegt zij als ik de ziekenkamer binnenkom haar glimlach schuift moeizaam naar me toe met de tederheid van trage regen in de wreedheid van deze onmetelijke dag ik hou meer van haar dan het gezond verstand me toelaat ik zou alles voor haar weggeven ik zou alles verliezen als ik haar kwijt zou zijn ik denk dat er een wereld binnen in de wereld bestaat en dat die de naam van mijn altijd kleine meid draagt
ik pluk een ruiker woorden en ik zie dat elke letter haar beter maakt
ik zou zo graag even slapen heel even maar een minuut of een eeuw slapend duurt dat even lang maar iedereen moet weten dat ik niet dood ben dat de lucht zo blauw is als de huiver rond mijn lippen dat ik het vriendje ben van de westenwind dat ik de onmetelijke schaduw ben van mijn loepzuivere tranen vlecht de manen van onze hartstocht rond mijn nek nu de maan tussen mijn lakens kruipt straks klinkt de stilte als muziek in mijn oren
er zijn mensen die zeggen dat de ene pijn de andere verjaagt maar dat is niet waar er zijn dan alleen twee plekken die pijn doen in plaats van één
als we samen zijn trekt een klamme hand een lijn van a naar b met krankzinnige kronkels en hopeloze wendingen illusies liggen verkleumd en van god verlaten langs de weg een wegwijzer naar adem happend op een kruispunt in drift omver getrokken we zijn de weg kwijt
een roze wolk druipt uit je mondhoek gulzig lik ik de dromen van je kin ik sta er tot mijn enkels middenin en buiten regent het oude wijven
met smoorwarme heupen loopt de zon door mijn tuin op hoge hakken maar ze maakt geen enkel geluid ze is een vogelverschrikker ze is een mensenverschrikker want niemand komt naar buiten je gaat er ook aan zeg ik tegen de hortensia die met de salvia samenspant tegen de rozenverraadster het gras is een vale oude jas en droog als de poten van een schildpad alleen de lavendelbloemen lachen in het Frans spreken Frans met elkaar met het irritante geluid van een overrijpe R laat er geen misverstand over bestaan deze hitte doet pijn aan mijn takken en mijn wortels ze schreeuwen om regen ik ga douchen
als je in de buurt bent word ik iemand anders ik voel hoe je naar me kijkt met ogen als donkere honing uitdagend en glijdend langs mijn grenzen glimlachend, knipogend, plagend je vult mijn kop met beelden wat ik zou doen als ik alleen zou zijn met jouw verlangen maar je schept er genoegen in om mijn uithoudingsvermogen te testen je maakt me zo moe ik zou zo graag onze monden en handen ruilen tot diep in de ochtend
drie mereljongen glippen door de mazen van de zomer mijn tuin in en verstoren de prettige chaos van mijn kleinzonen de lucht heeft witzwarte vogels verzonnen die zigzaggend de huizen aan de hemel naaien je schaduw knipt bloemen uit de struiken terwijl de zon penseelzacht sproeten op je armen schildert en je ligt daar zo mooi flair en libelle te zijn je maakt me zo gelukkig als een luis op een kam en ik geef je ogen de mooiste kleur die er niet bestaat hoe lang kan dit delirium nog duren zou het helpen als ik zout op de staart van de tijd leg