deze bomen met het geluid van water waaronder wij als haastig opgekalkte muren van elkaar hielden met zoekende vingers stootte je de stilte om de volgende dag lag het gras nog plat
ik streel je je huid smeekt mijn vingers : ga niet weg nee , ik ga niet weg, ik wil het keer op keer horen dat spreken van je huid tegen mijn vingertoppen dat vragen stellen en antwoorden geven terwijl ik in het donker lig en met grote ogen luister hoe de geur van je haar me vertelt hoe goed je voor me bent
Enkele oude mannen onder de schaduw van de lindebomen. Ze deden me denken aan oude wolven. Aan oude dieren die de overtocht hadden gehaald, de schaduw opzochten en tevreden waren. Ze wonden zich nergens meer over op en spraken nauwelijks met elkaar. Ze hoefden niet meer zo nodig, ze wilden enkel nog een beetje petanquen... Op een gegeven moment liep een jonge vrouw voorbij, een mooie vrouw, een vrouw die je nakeek, die ook wilde dat je ze nakeek. Maar die kerels zagen haar niet gaan, echt waar, ze raapten enkel hun ballen op. Zou ik dat later ook voor mekaar krijgen ? Gewoon niet kijken ?
Als je nooit geboren was, had je dit niet gelezen. En dat zou geen verschil gemaakt hebben. En als je er niet meer bent, is het alsof je dit nooit gelezen hebt. Het maakt ook geen verschil... Maar nu, terwijl je dit leest, gebeurt er iets : het knabbelt een paar seconden aan je lijf, alsof een beestje van letters knagend de weg tussen jou en je volgende minuut verspert. Het peuzelt je tijd op. Het raakt nooit verzadigd. Je haalt het nooit meer in. De tijd is gekomen om bang te worden...
je lichaam is een snoepwinkel met die glimlach van suiker en daartussen je lippen met al die zoetjes en zuurtjes
van kop tot teen wil ik je proeven als een klein kind kan ik nergens mijn vingers afhouden van je oren niet, van je dijen niet of van één van je borsten niet
kijk eens, zeg je, ik heb er zo twee ooh ! antwoord ik vol verbazing ooh ! daarom ben je twee keer zo mooi
vandaag is het een heel goede dag om bij me te zijn de zon schijnt, maar we kunnen regen spelen of koffie met croissants onder de lakens delen of een bord met gerookte zalm en muziek of niets weet je wat we spelen honger en laten niets van mekaar over
in het land van de tomaten is iedereen gelijk hoewel, er zijn verschillen wanneer ik ze goed bekijk de ene met een hoedje al de anderen poedelnaakt maar toch moet je bekennen dat die ene beter smaakt
wierook zwaaiend over de kleinkinderen zich genoegzaam wentelend in de dagelijkse ongemakken ingelijfd bij de vergrijsde babyboomers
onder zachte dwang zijn we de Schelde afgezakt op het schip "Abendrot" koffie en gebak helemaal gratis een theedoek om mee naar huis te nemen hè, hè, deze dag kunnen ze ons niet meer afpakken
het veld laat de gordijnen neer groen op groen rukkend aan het licht tot bij het gras de regen is het langverwachte teken het applaus van de wolken het geluid de bliksem gaat fier als een gieter de donderslag vooraf we vullen onze lippen met vogels zacht
Ik weet wel : ik ben geen spiegel, kleurloos, gemaakt van puur licht. Ik ben een deur, waarachter ik gevangen zit. Ik wou dat je me hier zag languit met mijn handen vol vingers. Maar waarom sta je hier voor mij lachend je haar te kammen ?
met gezwollen borst ligt het brood op tafel in de schaal de appels te lui om rood te worden de kamer duwt de schaduwen voort de tijd ineengekrompen tot een handvol woorden achter het zonlicht wacht in de vorm van een autobus ons afscheid
koning winter heeft zich gekroond tot Witte Kerstmis met lichtblauwe ogen
hij geniet en jaagt met volle borst de wind door het kreupele hout recht op zijn paard schreeuwt hij dromen aan flarden beledigt hij de hardnekkige rozen van de zomer
geef hem maar de macht laat hem de wegen met ijs bezetten de treinen halt toeroepen de aarde dolkdiep treffen
wie ben ik gemaakt uit ledematen en ogenblikken een toevallig mens van decennia geleden al is dat minder dan een zoutkorrel opgelost in het water van de tijd
mijn ouders en mijn kinderen leven in mijn gewrichten ik voel het ik ben de som van hun vragen de echo van hun antwoorden ik ben onaf en onderweg tot de dag van de grote motorpech
er lag sneeuw op het strand en we maakten grapjes over die gekke kerel die kaarsen op zijn hoed stak om 's avonds de zee te schilderen
helemaal alleen bleef hij scheelkijken naar het donker onrustig zwaaiend met zijn penseel de ene donkere verf op de andere stapelend terwijl wij om ons heen stonden te kijken hoe de kaarsen op zijn kop flakkerden en vervolgens één na één uitdoofden achterna gezeten door de schaduw van de wind
Je woorden liggen topless voor het oprapen maar ik loop er omheen bang om me te snijden aan de scherpe medeklinkers
Zwijgend zoek ik mij een weg door het alfabet van twijfels en beloftes tussen de regels door over de komma's en de punten rakelings langs het grote vraagteken
Ik vraag me af : waar blijf ik staan wat neem ik mee van al die chaos die hier ligt, van alle woorden misschien dat ene die ene lettergreep: