de wolken hebben het gevecht met het blauw gewonnen ik gooi de regen als bloemen terug naar de schetterende vogels want wat blijft er over behalve onze woorden van gepelde lucht en onze kussen die in lippen verdeeld zijn
de schaterlach van je glanzende ogen ben ik kwijt met een krop in de keel schrijven mijn vingers je adem neer op vloeibaar papier ik ruik hoe mooi je voor me was
wat blijft er over behalve een lange ritssluiting van je voetafdrukken op het strand
kom binnen zeg ik in mijn huis van wind en wolken dag verzamelaar van mijn behangpapier met spreuken uit de voorbije winter luister naar de ademhaling van het land hier sliepen gisteren de insecten als pelsdieren in de gietvorm van de eeuwigheid zie hoe het licht wiegt als water warmwaait naar de klanken die mekaar met smaak naar binnen spelen hoor de zon kookt de tongen van de vrouwen als mossels los ik spring van vreugde op mijn schouders onze magazijnen zitten vol zomer
vijf keer werd de morgen dag zodat het feest zou kunnen beginnen zon op de huizen zon op beton het vertrek naar de verre velden en naar de druiven waarmee alles begon
zodat ik alleen zou kunnen achterblijven in het binnenland van mijn gedachten in de nagelaten zomer van een dorp dat Damery heet
zodat ik stil als een beek tussen de tedergroene ranken van de chardonnay zou kunnen verdwijnen zodat ik niets meer dan wat gerimpel zou voelen terwijl de namiddag van de warmte achterover valt
deze bomen met het geluid van water waaronder wij als haastig opgekalkte muren van elkaar hielden met zoekende vingers stootte je de stilte om de volgende dag lag het gras nog plat
ik streel je je huid smeekt mijn vingers : ga niet weg nee , ik ga niet weg, ik wil het keer op keer horen dat spreken van je huid tegen mijn vingertoppen dat vragen stellen en antwoorden geven terwijl ik in het donker lig en met grote ogen luister hoe de geur van je haar me vertelt hoe goed je voor me bent
Enkele oude mannen onder de schaduw van de lindebomen. Ze deden me denken aan oude wolven. Aan oude dieren die de overtocht hadden gehaald, de schaduw opzochten en tevreden waren. Ze wonden zich nergens meer over op en spraken nauwelijks met elkaar. Ze hoefden niet meer zo nodig, ze wilden enkel nog een beetje petanquen... Op een gegeven moment liep een jonge vrouw voorbij, een mooie vrouw, een vrouw die je nakeek, die ook wilde dat je ze nakeek. Maar die kerels zagen haar niet gaan, echt waar, ze raapten enkel hun ballen op. Zou ik dat later ook voor mekaar krijgen ? Gewoon niet kijken ?
Als je nooit geboren was, had je dit niet gelezen. En dat zou geen verschil gemaakt hebben. En als je er niet meer bent, is het alsof je dit nooit gelezen hebt. Het maakt ook geen verschil... Maar nu, terwijl je dit leest, gebeurt er iets : het knabbelt een paar seconden aan je lijf, alsof een beestje van letters knagend de weg tussen jou en je volgende minuut verspert. Het peuzelt je tijd op. Het raakt nooit verzadigd. Je haalt het nooit meer in. De tijd is gekomen om bang te worden...
je lichaam is een snoepwinkel met die glimlach van suiker en daartussen je lippen met al die zoetjes en zuurtjes
van kop tot teen wil ik je proeven als een klein kind kan ik nergens mijn vingers afhouden van je oren niet, van je dijen niet of van één van je borsten niet
kijk eens, zeg je, ik heb er zo twee ooh ! antwoord ik vol verbazing ooh ! daarom ben je twee keer zo mooi
vandaag is het een heel goede dag om bij me te zijn de zon schijnt, maar we kunnen regen spelen of koffie met croissants onder de lakens delen of een bord met gerookte zalm en muziek of niets weet je wat we spelen honger en laten niets van mekaar over
in het land van de tomaten is iedereen gelijk hoewel, er zijn verschillen wanneer ik ze goed bekijk de ene met een hoedje al de anderen poedelnaakt maar toch moet je bekennen dat die ene beter smaakt
wierook zwaaiend over de kleinkinderen zich genoegzaam wentelend in de dagelijkse ongemakken ingelijfd bij de vergrijsde babyboomers
onder zachte dwang zijn we de Schelde afgezakt op het schip "Abendrot" koffie en gebak helemaal gratis een theedoek om mee naar huis te nemen hè, hè, deze dag kunnen ze ons niet meer afpakken
het veld laat de gordijnen neer groen op groen rukkend aan het licht tot bij het gras de regen is het langverwachte teken het applaus van de wolken het geluid de bliksem gaat fier als een gieter de donderslag vooraf we vullen onze lippen met vogels zacht
Ik weet wel : ik ben geen spiegel, kleurloos, gemaakt van puur licht. Ik ben een deur, waarachter ik gevangen zit. Ik wou dat je me hier zag languit met mijn handen vol vingers. Maar waarom sta je hier voor mij lachend je haar te kammen ?
met gezwollen borst ligt het brood op tafel in de schaal de appels te lui om rood te worden de kamer duwt de schaduwen voort de tijd ineengekrompen tot een handvol woorden achter het zonlicht wacht in de vorm van een autobus ons afscheid
koning winter heeft zich gekroond tot Witte Kerstmis met lichtblauwe ogen
hij geniet en jaagt met volle borst de wind door het kreupele hout recht op zijn paard schreeuwt hij dromen aan flarden beledigt hij de hardnekkige rozen van de zomer
geef hem maar de macht laat hem de wegen met ijs bezetten de treinen halt toeroepen de aarde dolkdiep treffen