de winter slaat met vlijmscherpe zwaarden van de wind littekens in de wangen van de huizen de velden kantelen tot een wreed en warm geheim van de zomer geen beeld blijft ongeschonden als jij schaatst in de open leegte van deze vloeipapieren droom het eenzame licht geslepen op een veel te zachte boom lokt de wandelende struiken in hinderlaag kinderen oefenen onder een hoestend hoofd in de gietvorm van de eeuwigheid met kogels van vrede de zon breekt middendoor en ik loop in de maagdelijke sneeuw achter de stukken te zoeken
je pelsdierzachte handen reizen geruisloos langs de geschiedenis van mijn wangen en laten me terug opstijgen naar de zon
het is heet hier maar ik ben niet bang om in te slapen omdat je me zo innig en omsluitend tegen je aandrukt
de lotusbloem spreidt haar vleugels over mijn lichaam en het kaarslicht van je ogen toont me de weg over de losse planken naar de sterren
de warmte van je woorden raken behoedzaam mijn huiverende ogen in het midden van de nacht vind ik de tranen terug die we samen smolten op deze trappen van glazuur