't Is plotseling koud, vooral 's morgens. Je adem wordt wolkjes, je vel trekt zich strak, het is alsof de winter reeds in je enkels hapt. Die dikke jas komt al van pas, bedenk je, terwijl je de deur achter je dichttrekt en er stevig de pas in zet, slalommend tussen grijs en nat, naar de bakker. Enkele dagen maar, denk je, als ik nu eens voor enkele dagen naar de zon zou vliegen, nog gauw even bijtanken voor de echte winter me nog strammer maakt. Even lekker morsen met de zon... Ik weet niet waarom, maar ineens denk ik aan die meer dan 6.ooo asielzoekers in ons land, die geen bed voor de nacht hebben. En die zigeunerkinderen die op de stoep slapen: het ene jongetje in een veel te kleine regenjas, het andere jongetje in geen regenjas... Zouden mijn twee kleinzonen, mijn prinsenkinderen, dit overleven ? Hoe zou het met mij zijn, moest ik weten dat ze voor mijn deur kamperen op een kartonnen doos ? Nee, ik blijf maar lekker thuis en even aan iets anders denken. Ik ga mijn pantoffels opzoeken, een Duvel binnen handbereik en de verwarming toch maar een graadje hoger...