ik ben het nog niet vergeten hoe we in dat bos niet begonnen te vrijen omdat de merels ons in het oog hielden omdat twaalf fietsers hun fiets tegen de boom zetten waaronder wij lagen en de vlinders op je lippen landden omdat ze dachten dat het lentebloemen waren
nu, zandgestraald door de jaren, achter de omheining van je lichaam ben ik het zachte ritselen van je vingers gewoon ik hoor de ochtendvogels van je woorden gaten in de lucht fladderen ze zoeken naar de nadorst van onze zoenen en ik kijk hoe je op de wijze van het huis je koekje in je koffie sopt en de koffie van je lepeltje likt likje na likje