ik ben een zin gevangen tussen hoofdletter en vraagteken op de hartslag van de tijd gedicteerd wat te doen wat te laten soms was het bidden dan was het bronstig blaten soms het murmelen van het strelen of het prevelen van een kus af en toe rijm ik zelfs op autobus
ik heb geen zin meer ik gooi al mijn woorden als duimspijkers op straat want in het station van het achterblijven valt al dagenlang de regen