Militaire dienstplicht in Belgiëxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Tot 1909 bestond het Belgisch leger uit vrijwilligers en lotelingen. In 1909 werd de dienstplicht voor een zoon per gezin ingevoerd, sinds 30 augustus 1913 de algemene dienstplicht.
België mobiliseert
Op 27 juli 1914 bestaat het leger uit 15 gevechtsklare eenheden waarvan er 11 door loting, 3 door persoonlijke dienstplicht en 1 door opgevoerde dienstplicht zijn samengesteld.
Het veldleger bestaat formeel uit 143.000 man, maar 40.000 zijn er niet komen opdagen. Verder zijn er 14.000 beroepsmilitairen, 65.000 in het vestingsleger en 190.000 rijkswachters en leden van het officierskader.
Op 21 juli 1914 kondigt België de algemene mobilisatie af. Het veldleger bestaat uit 6 divisies,
1 cavaleriedivisie (4.500 ruiters) en legertroepen. Een legerdivisie bestaat uit 3 of 4 brigades, op hun beurt bestaande uit 2 infanterieregimenten, een artilleriegroep (12 kanonnen na 75 mm), een regiment cavalerie, een regiment artillerie (36, 75 en 150 mm kanonnen), genietroepen en diensten.
Verder beschikt het leger over 37.600 paarden, 2.600 wagens en 1.500 auto's.
1e divisie in Gent, naar Groot-Brittannië gericht
2e divisie in Antwerpen
3e divisie in Luik, t.o.v. het Duitse leger
4e divisie in Namen, tegen de Franse troepen
5e divisie in Bergen, in de streek tussen Maubeuge en Rijsel
6e divisie in Brussel als hoofdkwartier van de cavalerie
Het veldleger beschikt over 93.000 geweren, 6.000 sabels, 324 kanonnen en 102 machinegeweren.
Het kader heeft geen ervaring en er bestaat geen opleiding voor soldaten zodat ze met hun verschillende uniformen en zonder wapens een ordeloze troep vormen. De infanterie is in reorganisatie en beschikt dus niet over voldoende zwaar geschut.
Dit alles staat onder het bevel van generaal Gerard Leman.
Ook de eensgezindheid omtrent de verdediging is ver te zoeken. Luitenant-generaal Selliers de Moranville wil het leger terugtrekken naar Antwerpen dat als bevoorradingsplaats dienst kan doen terwijl vestingtroepen in Luik en Namen de Duitse opmars zullen belemmeren.
Kolonel Baron de Ryckel wil daarentegen het veldleger positie laten nemen tussen de Ourthe en de Duitse grens met later eventueel terugtrekking tot Antwerpen.
Koning Albert I kiest uiteindelijk voor een legerconcentratie op de linkeroever van de Maas, met Antwerpen als basis voor bevoorrading.
|