Plaats Leiden
Datum 25-06-1814
Kind Martinus Johannes Schretlen
Plaats geboorte Leiden
Datum geboorte 25-06-1814
Woonplaats kind Hogewoerd, wijk 3, no 431
Vader Daniel Schretlen
Beroep smit
Moeder Maria Helena Sala
Archiefnr 0501A
Inventarisnummer 7416
Aktejaar 1814
In het jaar achttien honderd veertien, den zeven en twintigsten Juni
is voor ons President van de provisionele Regering der Stad Leyden, Departement der Monden van de Maas, gecompareerd, Daniel Schretlen, smit, oud 34 jaren, wonende op de Hogewoerd Wijk 3 No. 431, welke verklaard heeft dat ten 25 Junij 1814, des morgens ten tien uren, geboren is een kind van het mannelijk geslacht, van hem comparant, en van Maria Helena Sala, deszelfs huisvrouw en welk kind genaamd zal worden, Martinus Johannes.
De gemelde verklaring is gedaan in tegenwoordigheid van Willem van Putten, oud 27 jaren, wonende op de Hogewoerd Wijk 3 No. 432, en van Martinus Fleur, blikslager 60 jaren, wonende op de Hogewoerd Wijk 3 No. 413
En heeft de Vader en de getuigen deze met ons na gedane voorlezing onderteekend.
D. Schretlen
Willem van Putten
Mart Fleur
...
Bij proclamatie van de prins van Oranje van 21 november 1813 werden de bestaande bestuurscolleges, waaronder de gemeentebesturen, voorlopig gehandhaafd. In Utrecht had dat ook moeilijk anders gekund: de Franse troepen verlieten de stad pas op 28 november. Twee dagen later vond hier de wisseling van de wacht plaats. Als vertegenwoordiger van de commissarissen-generaal van het departement van de Zuiderzee - waartoe Utrecht toen behoorde - verscheen kolonel J. van den Bosch in de raadzaal en deelde mee dat hij op last van prins Willem Frederik als Hoge Overheid de Raad der Municipaliteit ontbond en een provisionele regering instelde. De vijftien leden werden - voor zover aanwezig - onder eedsaflegging geïnstalleerd. Van deze groep maakten onder anderen deel uit de oud-adjoint (adjunct-maire) P.A. Beelaerts en zes leden van de oude Raad der Municipaliteit. Zij waren de opvolgers van de maire en de vier, vanaf 1812 drie adjoints, die vanaf 1811 het dagelijks bestuur van de stad hadden gevormd. De meesten van hen waren patriciërs met een orangistische achtergrond. Afgesproken werd dat de gewone vergaderingen voorlopig iedere dag zouden worden gehouden.
Op 30 november werden al enkele raadscommissies ingesteld en op 20 december volgden de overige. Als president van deze provisionele regering was Ph. Ram aangewezen, maar omdat hij als gijzelaar in Frankrijk verbleef, werd zijn plaats ingenomen door de oud-marineofficier J. van den Velden. Deze trad met ingang van 1 januari 1815 vrijwillig terug en werd toen opgevolgd door R.A. Schutt.
Grondwetten en stedelijke reglementen
De grondwetten van 1814 en 1815 maken onderscheid tussen steden en plattelandsgemeenten. Het dagelijks bestuur van de steden berust bij enkele door de koning te benoemen burgemeesters. De Raad vormt het algemeen bestuur, en wordt gekozen door een kiescollege. De eerste maal gebeurt dit door de koning. Kiezers zijn bij voorkeur de aanzienlijkste burgers en worden gekozen door de stemgerechtigden, te weten 'de gezeten burgeren, eene zekere, in iedere stad bij het stedelijk reglement te bepalen som betalende in de beschreven middelen'.
De grondwet schreef de opstelling voor van reglementen voor het plaatselijk bestuur. De serie stedelijke reglementen, die onderling nauwelijks verschilden, werd vastgesteld bij KB van 5 november 1815. De concepten waren opgesteld door stedelijke commissies, waarvoor een circulaire van de Gouverneurs des Konings van 9 augustus 1814 als 'leidraad der deliberatiën' had gediend. Uniform zijn de volgende bepalingen: Het college van burgemeesters bestaat uit twee tot vier raadsleden. Jaarlijks is een der burgemeesters aftredend en onmiddellijk herkiesbaar. De koning (her)benoemt uit een voordracht door de Raad van drie personen. Bij toerbeurt treedt een der burgemeesters gedurende een jaar op als president-burgemeester. Het kiescollege voor de Raad heeft drie jaar zitting; jaarlijks treedt een derde deel der leden af. Aan de verkiezing van raadsleden neemt slechts de helft der leden van het kiescollege (via loting) deel. De Raad benoemt de secretaris en de ontvanger, de eerste uit een voordracht door de burgemeesters. De andere ambtenaren worden beurtelings door Raad en burgemeesters benoemd, met uitzondering van de 'mindere' bedieningen. Die staan ter begeving van de burgemeesters. Tevens benoemt de Raad de vertegenwoordigers in het lid van de steden in Provinciale Staten.
De Raad koos haar vertegenwoordigers uit eigen midden, onder wie meestal de burgemeesters. In Gedeputeerde Staten was de stad met twee van de negen, vervolgens twee van de zes en tenslotte een van de vijf leden vertegenwoordigd.
|