Nu volgt deel 6 van het rapport " Na meer dan 60 jaar Ufo-onderzoek nog steeds angst om de waarheid"...
Verbluft door de
spottende en belachelijkmakende reacties in de pers, waaraan Hynek blootgesteld
was in de nasleep van zijn persconferentie in DETROIT, vond hij uiteindelijk de
moed om ook publiek zijn mening te verkondigen, van wat hij al enige tijd in de
privésfeer vertelde:xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
-De pers
schildert mij af als de marionet van de luchtmacht en vermeldt
dat ik enkel vertel wat de luchtmacht mij
opdraagt te vertellen. Ik zou graag ...
een verklaring voorlezen aan het comité ...
een tekst, die zeker niet door de
luchtmacht ingefluisterd werd...
De aard van de activiteit die de pers in
MICHIGAN rapporteert, is niet
ongewoon. Het gebeurde alleen maar dat de
gebeurtenisisen van DEXTER en
HILLSDALE, nochthans van geringe betekenis,
de nationale media
langstelling haalden.
Nu, soortgelijke incidenten, en sommige
aanzienlijk meer intrigerend dan
deze, gebeuren al vele jaren... Ondanks het
schijnbaar zinloze van het
onderwerp, voel ik dat ik mijn
wetenschappelijke verantwoordelijkheid zou
verwaarlozen tegenover de luchtmacht,
indien ik niet zou verklaren dat het
totale UFO-fenomeen wel aspekten bezit, die
de moeite waard zijn om de
wetenschappelijke aandacht te krijgen... Ik
ben gelukkig dat mijn verschijning
voor het comité mij de gelegenheid geeft om
mijn aanbevelingen door te
geven, te herhalen. Eigenaardig, het is
mijn mening dat de massa opgeslagen
en toegenomen gegevens sinds 1948,
nauwgezet en kritisch onderzoek
verdienen door een burgerlijk panel van
fysische en sociale wetenschappers.
Deze groep zou als uitdrukkelijk doel
moeten krijgen het UFO-probleem
kritisch te onderzoeken of er al dan niet een groot probleem echt
bestaat.
De voorzitter van het comité L. Mendel
RIVERS gaf toe dat een onafhankelijke, burgerlijke studie een goed idee
was. Zo deed de luchtmacht dan, die erkende dat dit de enige manier was om zich
op een degelijke wijze van het UFO-probleem te ontdoen. Luchtmachtsecretaris
Brown wees de verantwoordelijkheid over de uitvoering van de aanbevelingen
van het comité toe aan het OFFICE of SCIENCE RESEARCH (O.S.R.). Een heel
natuurlijke keuze voor deze opdracht, gezien hun gewone opdracht bestond uit
het betrekken van honderden universiteiten in hun basisresearchkontrakten.
g. Het CONDON-rapport en de gevolgen voor BLUE
BOOK
Een interne studie
van het A.F.O.S.R. in opdracht van hun directeur Dr.W.J. PRICE
wees uit dat het beter was de studie van het UFO-verschijnsel uit te besteden
aan één universiteit dan aan meerderen. Dan moest het onderzoeksproject ook
niet opgesplitst worden... De eerstvolgende vraag was natuurlijk welke
universiteit. Informele kontakten met het MASSACHUSETTs INSTITUTE voor
TECHNOGIE, met de HARVARD UNIVERSITEIT liepen op een sisser af. Ze
hadden geen belangstelling om dergelijk controversieel thema te nemen. Het leek
erop dat de wetenschapsmensen van de befaamdste Amerikaanse universiteiten
weigerden om hun aandacht te investeren in de UFO-materie.
Uiteindelijk op 6
oktober 1966 aanvaardde de UNIVERSITEIT van COLORADO om de studie uit te
voeren. De vooraanstaande natuurkundige Dr. E. V. CONDON liet zich
overtuigen de studie te leiden. Officieel was Dr. CONDON directeur van het NATIONAL
STANDARD BUREAU. Het O.S.R. was blij iemand met dergelijke reputatie
gevonden te hebben, vooral iemand die naar buiten toe iemand gezien werd als
een onafhankelijke onderzoeker. Alhoewel de studie begroet en afgeschilderd
werd als een onpartijdige studie zelfs Hynek en de anderen geloofden dit
lange tijd was CONDON een overtuigd skepticus. Hij stond zelfs minachtend
tegenover het onderwerp UFOs... Maar het kontrakt dat de luchtmacht afsloot
ging uiteindelijk over een studie van 18 maanden en een niet te verwaarlozen
kostpijs van 572.146 US$. Vanaf het begin van de studie begrepen Condon en de
luchtmacht dat de eindbesluiten van dit Colorado Universiteit UFO-project
negatief zouden zijn.
Assistent Dean
R.J. LOW van de CV GRADUATE SCHOOL werd de projectleider; het team bestond uit een
dozijn academici, die een nieuwe, klare kijk op het UFO-bewijs moesten brengen.
Low schreef op 9 augustus 1966 een memo, die door LOOK magazine
afgedrukt werd. Deze nota veroorzaakte bijna het voortijdig einde van het
project, vooraleer het opgestaat was...
LOWs memo
verhaalde de pros en contras van het UFO-onderzoek volgens zijn persoonlijke
visie. De instukken gelezen bulletin luidde als volgt:
- De kunstgreep bestaat erin, zo geloof ik, het project zo
te beschrijven dat
het voor het grote publiek een totale
objectieve studie toont, maar aan de
wetenschappelijke wereld een beeld
vrijgeeft van een groep niet-gelovers, die
hun uiterste best doen om objectief te
zijn, maar een nul-optie koesteren om
een vliegende schotel te vinden.
Onnodig op te
merken dat LOWs verslag niet public-relations gericht was. De
hierbovenvermelde, krasse uitspraak werd als volgt geïnterpreteerd, namelijk
dat de Colorado-universiteit een studie moest maken, gebaseerd op hypocrisie
met een vooraf gekend en doelbewust negatief resultaat. Bijkomend werd het CONDON
COMMITTEE (informele naam) in 1968 bestookt met conflikten en hinderlijke
publiciteit, vooral te maken met het ontslaan van medewerkers, inbegrepen
mede-hoofdonderzoeker David R. SAUNDERS. Het ging vooral om medewerkers
die CONDONS eeuwigdurende, verborgen antipathie voor het UFO-fenomeen niet
deelden. In het meinummer (14/05/1968) van het magazine LOOK verscheen een
artikel over al deze problemen van het Condon Comité onder de titel FLYING
SAUCER FIASCO. De journalist John
G. FULLER, die dit artikel schreef, baseerde vanzelfsprekend zijn stellingname
op een kopie van de memo van LOW. Hij was in het bezit gekomen van dit dokument
via twee teleurgestelde stafmedewerkers van het team, die de kopie wegnamen uit
de persoonlijke spullen van LOW. SCIENCE, het tijdschrift voor de AMERICAN
ASSOCIATION for the ADVANCEMENT of SCIENCE, wijdde eveneens een artikel
over de interne twisten en verwarring binnen het project. Het LOOK-artikel
veroorzaakt een overhitting op de Pentagon E-telefoonlijn, kompleet met
nijdige gesprekken tussen secretatis BROWN en CONDON.
Volgens David
SHEAs dissertatie was het resultaat van deze revolte een weerlegging van
de betrokken memo door LOW, verklarend dat de suggestie dat ik mij samen
met Dean ARCHER en MANNING engageerde in een komplot om een negatief resultaat
te bekomen is de meest krenkende, belachelijke en absurde verklaring die ik
ooit hoorde.
LOW verklaarde dat zijn bezorgdheid om deze
memorandum te schrijven, vooral de Colorado-universiteit en haar standing
binnen de universitaire wereld behelste... Hij was bekommerd om de houding die
de wetenschapswereld zou aannemen, indien de universiteit hun researchkontrakt
in het UFO-verschijnsel zou naleven. Tenslotte schreef hij dat de memo
geenszins de uitdrukking was van zijn persoonlijke visie over het vraagstuk.
Als reactie benoemde secretaris BROWN een
controlegroep, voorgezeten door de luchtmacht-generaal Consul John Steadman met
assistentie van majoor-generaal William GARLAND, directeur van de
inlichtingendienst. Deze groep moest een oogje in het zeil houden bij de
uitvoering van het project.
In september 1968
ontving HYNEK tot zijn grote verbazing een brief van kolonel Raymond S.
SLEEPER, de bevelhebber van F.T.D.. Hynek zou een paar jaar later
zelf schrijven, Het was de eerste maal in mijn 20 jaar durende band met
de luchtmacht als wetenschappelijke adviseur, dat ik officieel om kritiek
gevraagd werd en om raad te geven over de wetenschappelijke methodologie en
haar toepassing op het UFO-probleem. In zijn brief haalt Sleeper
Hyneks publieke kritiek terug aan op Project Blue Book voor hun gebrek aan
wetenschappelijke evaluaties en vroeg hem om deze gebieden van
wetenschappelijke zwakheid nader te omschrijven in een korte nota die binnen de 30 dagen
klaar moest zijn.
Hynek bereidde een
uitgebreide uitleg voor. Op 7 oktober schreef hij Sleeper, Ik zend
alleen jou mijn rapport toe, maar voor alle duidelijkheid, zou de huidige staf
van Blue Book het ook moeten lezen. Elk toekomstig persoonlijk kontakt met hen,
zou dan pijnlijk zijn voor alle betrokken partijen. Daar mijn rapport eerder
lang is, heb ik een beknopter voorwoord geschreven met een samenvatting van de
opeenvolgende, overeenstemmende punten en de gemaakte aanbevelingen.
Deze samenvatting is waarschijnlijk de fijnste, bondigste kritiek ooit over Blue
Book geschreven en luid als volgt:
a. Het
staat vast dat geen van de twee opdrachten van BLUE BOOK (AFR 80-
17) om te bepalen
of UFOs een mogelijk gevaar vormen voor de Verenigde
Staten
en om wetenschappelijke en technische gegevens, verworven door de
studie van UFO-rapporten, te gebruiken, wel
voldoende uitgevoerd werden.
b.
De Staf van BLUE BOOK, beiden in aantal en wetenschappelijke,
getrainde medewerkers, is algemeen
onbekwaam om de aangehaalde taken
onder AFR 80-17 uit te voeren.
c. BLUE BOOK lijdt aan het feit dat het een
gesloten systeem is dat slachtoffer
werd van een gesloten uitziende type
operatie. Virtueel gezien was er geen
wetenschappelijke dialoog tussen BLUE BOOK
en de wetenschappelijke
buitenwereld. Totaal onbekwaam werd gebruik gemaakt van de uitgebreide
wetenschappelijke vaardigheden van de
luchtmacht tijdens de uitvoering van
de opdracht van BLUE BOOK. Bijvoorbeeld
werd er zelden of nooit beroep
gedaan op de grootste talenten en de
vaardigheden van de AIR FORCE
CAMBRIDGE RESEARCH LABORATORIES (A.F.C.R.L.) en van A.F.O.S.R.. Het gebrek
aan wetenschappelijke dialoog tussen leden van Blue Book en buitenstaande
wetenschappers is verschrikkelijk.
d. De statistische methoden gebruikt door
BLUE BOOK zijn niets meer dan
een travestie...
e. Er was een gebrek aan interesse voor
betekenisvolle UFO-gevallen, zo
beoordeeld door deze raadgever en anderen,
en teveel tijd en energie gestoken
in routinegevallen, die weinig
informatie-eenheden bevatten en aan
oppervlakkige public-relationstaken.
Geconcentreerd onderzoek zou gericht
moeten worden op 2 of 3 potentiële,
wetenschappelijke en zinvolle gevallen
per maand; eerder dan de actuele BLUE
BOOK-inspanning te spreiden over
40 à 70 rapporten per maand. Teveel
aandacht werd besteed aan één-getuige
- gevallen en aan gevallen waar enkel maar
lichtpunten te zien waren aan de
nachtelijke hemel en veel te weinig tijd
aan gevallen met hoge GRAAD van
VREEMDHEID, gerapporteerd door getuigen met
een ernstige reputatie.
f.
De informatie-input naar BLUE BOOK is algemeen onvolledig en
onvolwaardig. Een onmogelijke last werd
gelegd op de schouders van BLUE BOOK door het aldoor logisch falen van de
UFO-officieren van lokale luchtmachtbasissen om onvolwaardige informatie door
te geven aan BLUE BOOK. Veel informatiedetails, die bekomen konden worden door
nauwgezette ondervragingen door de UFO-officier zijn weggelaten; de last
weggoeiend die rust op BLUE BOOK om de ondervragingen beter te doen om
bijkomende informatie te vergaren. Het gaat soms vooral om de meeste
elementaire, maar noodzakelijke gegevens o.a. windrichting, hoekgrootte en
snelheid, details over het trajekt, kwalifikaties en aard van de getuigen,
bijkomende getuigen, enz... De upgrading van de originele gegevens is dringende
noodzaak in BLUE BOOK.
g. De basishouding en benadering binnen
BLUE BOOK is onlogisch en onwetenschappelijk in een aangenomen, werkende
hypothese met kleuren en bepaalt de
onderzoeksmethode. Iemand mag inzetten onder de vorm van een THEOREM:
-
Voor elke gegeven, gerapporteerde UFO-melding, indien enkel op
zichzelf genomen en zonder
respect en zicht op onderlinge
afhankelijkheden
(=correlaties), blijft het altijd mogelijk om een
mogelijke gebeurtenis te
ontwarren, zelfs door een vergezochte
natuurlijke verklaring.
Indien iemand alleen maar op de hypothesen
afgaat dat alle
UFO-rapporten, bij de echte origine van de dingen, het
resultaat moeten zijn van
zuivere, welbekende en aanvaardbare
oorzaken.
De THEOREM heeft een
COROLLARY:
Het is onmogelijk voor Blue
Book om een UFO-rapport te evalueren als
iets anders dan een
misidentifikatie of een natuurlijk object of
verschijnsel, een vervalsing
of een hallucinatie. In deze relatief weinig
gevallen, waar zelfs
hogervermelde procedure moeilijkheden
ondervond, werd het rapport
geëvalueerd als Unidentified maar
zonder enige notie dat de
theorem geweld aangedaan was, zelfs buiten
spel gezet was...
h. Er werd onbekwaam gebruik gemaakt
van de wetenschappelijke raadgever
van het project. Enkel de gevallen, die de
projectleider waardig achtte om aan
de raadgever door te geven voor zijn
oordeel, kwamen bij hem terecht. Zijn
actieradius, inbegrepen directe,
persoonlijke toegang tot beiden,
ongeklassificeerde en geklassificeerde
UFO-rapporten, werd konstant beperkt
en verijdeld. Vaak hoorde hij pas na een
maand of twee na de ontvangst van
een UFO-rapport bij Blue Book van de
interessantste gevallen. Geen enkele
poging is ondernomen om de raadgever in de
actiekring te brengen, behalve
op een heel oppervlakkige wijze.
De kritiek van
HYNEK had geen effekt! De gebeurtenissen
volgde de gewone gang van zaken. Terzelfde tijd waren enkel wetenschappers en
academici tot het besluit gekomen dat UFOs inderdaad de moeite van onderzoek
waard waren. James E. MC. DONALS, Jacques VALLEE, Leo SPRINKLE,
James HARDER en nog anderen
werkten openlijk om het mysterie van het UFO-raadsel te ontsluieren. Het eerste
kredietwaardiglijkend bewijs van ontvoeringsgevallen was het Barney en Betty
HILL-geval, dat nieuw en storend bewijsmateriaal naar voren bracht over de
impact
van het
UFO-verschijnsel, los van alle argumenten over het nu wel of niet bestaan van
UFOs. In weerwil van dit UFO-geval, beschouwden de UFO-onderzoekers de
ontvoeringsmeldingen zo met franje omzoomd en zo verwarrend dat weinig
Ufologern de ontvoeringsgevallen ernstig durfden nemen. En gevallen zoals het
klassieke 1957 Antonio VILLAS BOAS-incident lijken zo vreemd, dat het
moeilijk was om er publiek over te spreken, zelfs de dag van vandaag nog... Zij
vonden het intellektueel en misschien ook emotioneel gemakkelijker het groeiend
aantal spoorgevallen en zelfs gevallen met inzittenden (ufonauten), die de
onderzoeksarchieven aanvulden, te aanvaarden en te onderzoeken. Zo wilden ze
het greintje geloofwaardigheid nog een tijdje veilig stellen.
Vanzelfsprekend
kwamen ook een groep van bestrijders en sceptici in de weer, eerst geleid door Donald
MENZEL van de HARVARD UNIVERSITEIT. Hij schreef zijn eerste
afbrekend, bekritiserend en negatief boek over UFOs al in 1953, snel gevolgd
door de wetenschappelijke schrijver Philip J. KLASS, wiens eerste boek
in 1966 op de markt kwam.
De inspanning, opgezet door de critici en
de afbrekers, tegen UFO-onderzoekers en wetenschappers, die vochten voor de
betekenis en de erkenning van het UFO-fenomeen, werd eveneens weerspiegeld in
het CONDON COMMITTEE. Het onderzoek van het CONDON-comité eindigde op 1
juni 1968. De staf begon te schrijver aan een 1485 bladzijdentellend rapport,
dat vrijgegeven zou worden onder de naam SCIENTIFIC STUDY OF UNIDENTIFIED FLYING OBJECTS. Om in de
schijnheiligheid van onpartijdige politiek te volharden, liet de luchtmacht
haar beslissing over aan de NATIONAL ACADEMY of SCIENCES (N.A.S.). Op 8
januari 1969 bevestigde een panel onder leiding van Gerald M. CLEMENCE
van de YALE UNIVERSITY, haar officiële zegen over het CONDON-rapport.
De luchtmacht vergallopeerde zich door de volgende dag reeds het lijvig rapport
vrij te geven aan het publiek. Condon maakte het de pers heel gemakkelijk. De
belangrijkste inhoud van zijn lijvig rapport was bevat in DEEL I CONCLUSIONS
and RECOMMANDATIONS en in DEEL II SUMMARY of STUDY, alles
samen 69 bladzijden van de 1485... Diegenen, die verder dan deze inleiding
keken, stelden tot hun grote verbazing vast dat ongeveer één derde van de gevallen onverklaarbaar
bleven.
Slechts weinig journalisten lazen meer dan de inleiding. De meeste
wetenschappers en de meeste reporters, die kommentaar gaven op dit rapport,
behandelde het als het einde van het UFO-vraagstuk. NATURE, een bekend
Brits wetenschappelijk tijdschrift, noemde het rapport een voorhamer
voor de UFO-noten...
Wat stond er juist in deze inleiding? Op
het gevaar van een te eenvoudige voorstelling, volgen hier CONDONS voornaamste
besluiten:
- Er is
geen wetenschappelijke of militaire verrechtvaardiging voor verder
onderzoek naar het UFO-verschijnsel.
- Er bestaat geen reden om niet akkoord te
gaan met de officiële
bevindingen dat het geheel van de tot nu
toe onderzochte UFO-rapporten
geen gevaar vormen voor de nationale
veiligheid.
- Er is geen bewijs van bewuste
geheimhouding in verband met het UFO-
onderzoek. Condon baseerde zijn besluit op
de relatie open UFO-
informatie- politiek gedurende de periode
van zijn studie. De vroegere
geheimdoenerij van de luchtmacht, zoals
vroeger beschreven, is een totaal
andere zaak...
- Het voortzetten van PROJECT BLUE BOOK is
van dubbelzinnige waarde.
- Er bestaan aktueel geen direkte bewijzen,
die de hypothese bevestigen dat
enige UFOs buitenaardse ruimtetuigen van
een andere bezoekende
beschaving vertegenwoordigen.
Deze besluiten moesten in naam van de
wetenschap de doodskus geven aan verder UFO-onderzoek. Nochthans elke persoon
die verder zou lezen in het lijvig verslag, zou een blijven raadsel ontdekken: De
CONDON-WERKGROEP was niet in STAAT om een DEGELIJKE UITLEG te VERSTREKKEN voor
MEER dan 25% van de door HEN ONDERZOCHTE GEVALLEN... Hoedanook,
gebaseerd op CONDONS aanbevelingen dat niets meer verder winst kon opleveren in
de studie van UFO-rapporten en dat ze geen potentieel gevaar vormden voor de
nationale veiligheid, sloot de Amerikaanse luchtmacht in december 1969
uiteindelijk PROJECT BLUE BOOK af. Aan hun publiek onderzoek van UFO-meldingen
kwam een einde...
Vanzelfsprekend
kreeg het rapport ook zijn critici en sommige van deze kritieken werden zelfs
in de bestaande wetenschappelijke literatuur gepubliceerd. Maar deze stemmen
werden enkel gehoord door diegenen die wilden luisteren! Uiteindelijk slaagde
het Condon Comité en de luchtmacht erin om de belangstelling voor UFOs
drastisch te verminderen. De populaire bekoring van UFOs viel weg, meegaand
met het dalen van de ledenlijsten van N.I.C.A.P. en andere particulieren
UFO-groepen. UFOs zouden geen voorpaginanieuws meer zijn tot oktober 1973,
toen een nieuwe grote UFO-golf losbarstte in het zuidoosten van de U.S.A.. Een
jaar eerder kreeg HYNEKs boek THE UFO-EXPERIENCE (DE
UFO-UITDAGING), dat zijn eerste
gedetailleerde en open kritieken op BLUE BOOK en het CONDON COMMITTEE bevatte,
attente beoordelingen in de wetenschappelijke tijdschriften en de grootste
dagbladen, suggererend dat de talmende gevolgen van de tweedelige
debunking-operatie al in zekere mate aan het verbleken was... Overal in de
wetenschappelije wereld werd de CONDON-studie fel bekritiseerd, zelfs al
vooraleer ze beëindigd was. Condons flip-houding tegenover het
studie-onderwerp, zijn bestuurstijl en zijn interne twisten over de te volgen
werkmethode en bewijs, scheurden zoals vroeger al vermeld het comité uiteen.
Een gevolg was dat dit zijn eindrapport van 1969 bijna zonder betekenis maakte
om het UFO-mysterie op te lossen.
In zijn boek PROJECT
BLUE BOOK merkt Dr. Allen HYNEK op dat het rapport weinig
nieuws aanhaalt dat nog niet gekend was en het was een
onnauwkeurige verzameling van gedeeltelijke, aanverwante onderwerpen; elk door
een verschillende auteur geschreven. Hynek zei dat men het verslag
evengoed kan zien als een degelijk argument voor een studie van het
UFO-verschijnsel, dat op zeer korte tijd gedaan kon worden door een groep
specialisten in hun eigen individuele disciplines, terwijl ze geen totale,
globale kennis hebben over het studieonderwerp. Eén van de strengste
critici van dit rapport was beslist Dr. David SAUNDERS, wiens boek UFOs?
YES! een gehele weerlegging van de besluiten van de Colorado-studie
bevatte, zoals niemand zich dat kan voorstellen. SAUNDERS, een vroeger staflid
van het MANHATTAN PROJECT (= atoombomproject), verdiende zijn
promotiegraad in scheikunde en fysica en HARVARD, gevolgd door een Ph.
Doctoraat in de psychologie aan de Universiteit van ILLENOIS. Zijn nationale
bekende reputatie op het gebied van psychologie leidde tot zijn benoeming als
medeonderzoeker (2° belangrijkste) aan de Condonstudie en hij was Condons
nummer 2-wetenschapper, totdat hij een morgen wakker werd zonder job,
gebrandmerkt door Condon als een nut (=onbekwame)...
De studie was vlot gestart; Saunders
medewerking bestond uit het vergaren van alle waardevolle UFO-data en deze om
te zetten in machinetaalvorm, zodat ze bruikbaar waren in de elektronische
computers om in data-analyseprogrammas verwerkt te worden. Saunders begon met
de computerezering van de bruikbare gegevens en op het ogenblik van zijn
ontslag bij het project, had hij al verschillende duizenden UFO-meldingen op
magnetische schijf staan. Dr. Hynek veronderstelde dat er ongeveer 25.000
verschillende UFO-gevallen in de archieven bij de luchtmacht, de A.P.R.O. en
N.I.C.A.P. bekend waren.
Niemand vroeg zich
de waarde van Saunders werk af en zijn procedures vlotten goed tot dat hij in
strijd kwam met Condon over de te gebruiken hypothesen voor het testen van
computerdata. Saunders verdedigde de ET-hypothese als de meest logische om te
onderzoeken. Condon weerlegde met nadruk dat het volgen van de publieke opinie
in de belangrijke ET-hypothese een onwetenschappelijke benadering was van
het probleem en ontsloeg Saunders. Onnodig te zeggen dat Saunders in zijn boek
over de Coloradostudie keihard terugslaat en de benadering van het probleem
door Condon totaal afbreekt...
Maar zelfs voor een
toevallige waarnemer is het moeilijk om de verreikende titel van het
Condonrapport te aanvaarden, namelijk SCIENTIFIC STUDY OF THE UNIDENTIFIED
FLYING OBJETS. Verschillende medewerkers van de studie hebben zijn besluiten
aangevochten, die hij in zijn twee hoofdstukken tellende samenvatting alleen
verdedigde. Zou hij toch op voorhand omgekocht zijn door de luchtmacht? Of
was het gewoon het doordrukken van zijn eigen gelijk van een scepticus, zoals
die dat de dag van vandaag ook nog pogen te doen?
Desalnietemin, de
luchtmacht had haar wetenschappelijke studie; het kostte haar wel 500.000 US$.
Voor velen was dit net genoeg waard om de in één zin op bladzijden 2
samengevatte vermelding: Voorzichtige benadering van het verschijnsel, indien het
bruikbaar is voor ons, leidt er toe te besluiten dat verdere, intensieve studie
van UFOs waarschijnlijk niet kan gerechtvaardigd worden in de overtuiging dat
de wetenschap geen voordeel kan halen uit de studie...
De luchtmacht maakte
snel gebruik van deze opportuniteit en had weinig tijd nodig om Blue BOOK af te
sluiten om zo te ontsnappen uit het UFO-moeras. Begin maart 1969 woonde de
vertegenwoordiger van S.A.F.O.I. majoor David J SHEA een meeting bij in
het PENTAGON. Vanaf het ogenblik van de opening van de vergadering, verklaarde
hij Er was geen twijfel mogelijk dat Project BLUE BOOK afgesloten was! Al wat
restte was het bespreken van de details, zoals waar de files van de rapporten
opgeslagen zouden worden. Zij zouden eventueel naar de Archieven van de
luchtmacht te MAXWELL, AFB in ALABAMA. Shea
zei dat er ook veel gediscussieerd werd over andere details, zoals het behouden
van een secretaris en de goedkeuring door de stafschef van het besluit. Om het
met Sheas woorden te zeggen De sleutel was een
plaats die toegankelijk was, maar niet te uitnodigend!
Hij verklaarde zijn
bezorgdheid om de reactie van de mensen en hoe ze zouden handelen, indien ze
een UFO zouden waarnemen. De secretaris van de luchtmacht Robert C. SEAMANS,
Jr., kondigde op 17 december 1969 de officiële afsluiting van Blue Book
aan. Hij haalde Condons rapport aan, de bevestiging door de N.A.S. en de
UFO-studies uit het verleden. Hij verklaarde dat de bestendigheid van het
project niet verantwoord kon worden noch op basis van gevaar voor de
nationale veiligheid, noch door de belangstelling door de wetenschap.
Het probleem van
het archief voor de rapporten en aantekeningen over UFOs van meer dan 20 jaar
onderzoek door de luchtmacht, werd dus aan de Maxwell-luchtmachtbasis in
ALABAMA toevertrouwd. Terzelfde tijd met het persbulletin over de
afsluiting van BLUE BOOK in december 1969, raadde S.A.F.O.I. elke bevelhebber
van een luchtmachtbasis aan om iedereen te vertellen dat de luchtmacht niet
langer het UFO-onderzoek verzorgde. Indien de melders van de UFO toch bezorgd
waren om hun veiligheid tengevolge de UFO-waarneming, dienden ze kontakt op te
nemen met een ordehandhavende instelling. Indien ze ervan overtuigd waren dat
de UFO-melding enerlei wetenschappelijke waarde voorstelde, mochten ze kontakt
opnemen met de dichtsbijzijnde universiteit..
<p style="margin: 0cm 0cm 0pt; text-align: justi