NU VOLGT DEEL 7 VAN HET RAPPORT " NA MEER DAN 60 JAAR UFO-ONDERZOEK NOG STEEDS ANGST OM DE WAARHEID"...
Alhoewel de
luchtmacht niet langer belangstelling koesterde in burgerlijke UFO-verslagen,
vervolgde ze na 1969 het onderzoeken van meldingen gedaan door militair
personeel rond de wereld. De C.I.A. heeft alzo onderzoeken naar de
internationale UFO-waarnemingen geleid (daar is suggestief bewijs dat studies
van het verschijnsel, los van geval-onderzoeken, eveneens plaatsgevonden
hebben, volgens de fel bekritiseerde en
besproken MJ-12 dokumenten en groep...)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hoedanook, het CONDON-rapport had ook zijn
nadeel. Vele argeloze lezers besloten dat het rapport het laatste woord over
het onderwerp was en dat het UFO-mysterie voor eens en altijd afgedaan had...
Wetenschappers, die
geen systematische en globale kennis over het onderwerp bezaten, schermden vaak
met het rapport om hun gebrek aan kennis over UFOs te rechtvaardigen. Zelfs
vele UFO-BUFFS-volgers zeiden hun lidmaatschap op bij vele particuliere
organisaties, bewerend dat er geen enkele reden meer bestond om het onderwerp
te onderzoeken. De schade, gedaan door het Condonrapport was groot, maar had
absoluut geen effekt op het UFO-verschijnsel zelf...
3.2.3. Een nadere kijk op PROJECT BLUE BOOK SPECIAL REPORT N°.14.
·
algemeen
Op 25 oktober 1955
werd het Project Blue Book Special Report N°.14 (dd. 5 mei 1955) met
heel veel tamtam vrijgegeven. Een perscommuniqué in bijlage stelde voor dat een
particuliere wetenschappelijke groep onder supervisie van het AIR TECHNICAL
INTELLIGENCE CENTER (A.T.I.C.) te DAYTON, OHIO het bestaan van UFOs had
weerlegd. Het ging om de secretaris van de luchtmacht Donald
A. QUARLES:
- Op basis
van deze studie geloven wij dat er geen objecten zoals deze die
publiek beschreven worden als vliegende
schotels het grondgebied van de
Verenigde Staten hebben overgevlogen. Ik
voel me zeker dat zelfs de
onbekende drie percent kunnen verklaard
worden als conventionele
verschijnselen of illusies indien meer
volledige waargenomen gegevens
zouden beschikbaar zijn.
Desalniettemin
wilden anderen deze interpretaties van de bevindingen van de studie aanvechten.
Quarlers opmerkingen zullen de geestdriftige en onkritische bevestiging van de
voornaamste media ontvangen, net alsof ze verlangen dat de luchtmacht de
populaire speculatie over buitenaardse bezoekers moet blijven ontmoedigen. De
wetenschappelijke schrijver Jonathan N. LEONARD van het tijdschrift TIME
begroette de studie, wiens inhoud ook REPORT 14 bevatte als indrukwekkend,
intelligent, nauwgezet en gedetailleerd; een verschrikkelijk succesboek voor
UFO-aanbidders. Maar voor de vroegere leider van project Blue Book,
Edward J. RUPPELT, die het onderzoek vier jaar vroeger hielp opstarten, was dit
geen grote studie. Niettemin schreef de historicus David M.
JACOBS het speciale Report 14 van 1956 werd de hoeksteen van de
positie van de luchtmacht over UFOs... dat de luchtmacht de UFOs
wetenschappelijk bestudeerd had en geen enkel bewijs voor hun bestaan als een
uniek fenomeen vond.
·
Achtergrond
Op 26 en 27
december 1951 had de toenmalige
directeur van PROJECT GRUDGE, RUPPELT en kolonel S. H.
KIRKLAND van A.T.I.C. een ontmoeting met medewerkers van het BATTELLE
MEMORIAL INSTITUTE, een denktank, gevestigd in COLUMBUS, OHIO. Ze
verzochten om hun bijstand te verlenen om het UFO-onderzoek van de luchtmacht
nieuw leven in te blazen. NAAST het leveren van
specialisten op elk vakgebied van de wetenschap, zou RUPPELT later schrijven,
zouden zij twee studies maken voor ons: één
studie over wat er van een persoon kan verwacht worden dat hij ziet en zich
weet te herinneren van een UFO-waarneming en één statistische studie over
UFO-rapporten. Het eindrapport van de studie over het waarnemingsvermogen van
een UFO-waarnemer zou een vragenlijst zijn. Op 8 januari 1952
aanvaardde BATTELLE het voorstel om het project aan te nemen, noterend Het is billijk te geloven dat sommige typen van ongewone
objecten of fenomenen echt waargenomen werden, aangezien veel van de
gerapporteerde meldingen van hoog gekwalificeerde bronnen kwamen.
PROJECT STORCK was de geklassificeerde naam voor de BATTELLE-studie,
opgestart begin der 50 jaren. Hun opdracht was vooral het onderzoeken van de
technologische oorlogsvoeringscapaciteiten van de Sovjet-Unie. De UFO-studie
werd geïntegreerd in STORCK. De studie startte officieel op 31 maart onder
leiding van William T. REID. Er bestonden vijf gelijste vereisten: Een
groep raadgevers leveren ... Bijstand verlenen bij het verbeteren van de
bestaande vragenlijsten... Analyseren van bestaande waarnemingsrapporten...
Inschrijven op een krantenknipselsdienst... Maandelijks informeren van de
sponsors van het geleverde werk.
Begin juni hadden
de medewerkers van STORCK een lijst opgesteld van ongeveer 30 karakteristieken
te encoderen op IBM-kaarten. Tevens bereidden ze een experimentele
waarnemingsvragenlijst voor. Die zomer kreeg STORCK af te rekenen met een
toevloed van rapporten, het resultaat van één van de historische, grote
UFO-golven. De waarnemingen namen niet alleen in aantal toe (meer dan het
driedubbele), maar groeiden evenzeer in kwaliteit. Zoals STORCK in zijn 7°
Status Report van 10 november 1952 noteerde, deze rapporten zijn nu meer
gedetailleerd en vaak gaat het om de waarneming van één object door meerdere
getuigen.
STORCK moest zijn
analyse klaar hebben tegen 1 oktover 1953, maar blijkbaar ging hun werk door
tot de late lente van 1955. Storcks bevindingen werden geïntegreerd in het 14°
Status Report van Blue BOOK. Het vorige rapport, dateerde van 30 september
1953, was het twaalfde. Er wordt aangenomen dat het voorgestelde dertiende Report 14 werd, misschien zoals Herbert J.
STRENZ opperde, wegens een militaire
vorm van bijgeloof
·
INHOUD en CONCLUSIE
De
onderzoeksgevallen van STORCK kwamen van militaire bronnen of van volledige versies
van vragenlijsten, die het voor het melden van waarnemingen opgesteld hadden.
Een klein aantal waren in de vorm van rechtstreekse brieven van
onbetwistbare en betrouwbare bronnen. Na het verwijderen van een 800-tal
rapporten, die te pover gedokumenteerd waren om bruikbaar te zijn, hield het
rekening met de resterende 3.201 gevallen. De grote meerderheid van deze
gevallen kwamen van de projecten SIGN, GRUDGE en de BLUE BOOK-dossiers van
waarnemingen van 1 juni 1948 tot 31 december 1952. Deze rapporten werden
onderverdeeld in negen evaluatiecategoriën, namelijk BALLON,
ASTRONOMISCH, LICHTFENOMENEN, VOGELS, WOLKEN en STOF, ONVOLDOENDE GEGEVENS,
PSYCHOLOGISCH en ANDEREN.
De eerste stap in
de evaluatie was om de belangrijkste, gewichtige feiten van de rapporten vast
te stellen. De tweede fase had betrekking op het bepalen van de
geloofwaardigheid van de waarnemer en de logische samenhang van het rapport,
evengoed als de algemene kwaliteit ervan. De derde stap was het onderbrengen
van de melding in één van de negen categoriën of de identifikatie van het
object.
De goedgekeurde
identifikatie werd gedaan door de medewerker, die het rapport op een werkblad
overschreef. Achteraf beoordeelde een lid van het identifikatieteam het
rapport, zonder vooraf te weten wat de conclusies van de andere persoon (en)
waren. Indien de twee personen tot dezelfde identifikatie kwamen, werd deze als
enige eindconclusie aangenomen maar enkel indien de ene of de andere of
beiden het object niet als onbekend verklaarde. Indien zij niet akkoord
gingen over een conventionele uitleg, analyseerde de overige teamleden het
rapport. Indien of de één of de andere voorstelde dat het object onbekend was,
bestudeerde het totale team het rapport. Bruce MACCABEE, een fysicus, die later
een uitgebreid en sterk kritisch overzicht van Rapport 14 maakte, merkt op dat
het klaar moest zijn dat STORCK persoonlijk speciale voorzorgen nam om
zich ervan te verzekeren dat ONBEKENDEN effektief ook onbekend waren.
De onbekenden werden omschreven als die rapporten van waarnemingen,
waarin de beschrijving van het object en zijn bewegingen niet gepast konden
worden in het patroon van enig bekend object of verschijnsel.
·
De kritieken
Op het einde van de studie werden slechts
100 exemplaren van Report 14 gedrukt. Deze kopies werden naar de officieren van
de luchtmacht gezonden, die als woordvoeder van de luchtmacht tegenover de
publieke media gekend waren. Op verzoek van het Californisch Congreslid John
E. MOSS, voorzitter van het House Sub-Committee on Government
Information, die de luchtmacht onder druk zette, werden op aanvraag
meer exemplaren beschikbaar gesteld. De reden waarom er slechts 100 exemplaren
gedrukt werden, was volgens de luchtmacht de hoge kostprijs van 10 à 15 US$ per
gedrukt exemplaar. Waarschijnlijk de grootste verspreiding, tenminste tussen
ufologen, kwam tot stand door de inspanningen van Leon DAVIDSON, vroeger
een wetenschapper in het LOS ALAMOS Wetenschappelijk laboratorium en lid van
een informele groep van wetenschappers en ingenieurs. Deze groep bestudeerde de
epidemische golf waarnemingen van groene vuurballen green fireballs in New
Mexico in de late jaren 40 en de begin jaren 50. In 1956 drukte en verkocht
Davidson kopies van Report 14 samen met zijn analysen en kommentaren. Vroeger
al was Davidson ervan overtuigd geraakt dat vliegende schotels geheime
instrumenten waren, ontwikkeld door de Verenigde Staten zelf. Volgens zijn
persoonlijke mening was Report 14 een slimme en ultieme poging om dit feit te
verbergen. Davidson concentreerde het grootste deel van zijn analyse,
hoedanook, op een eigenaardige wanverhouding tussen aan de ene kant het
perscommuniqué van 25 oktober 1955 en de samenvatting van het rapport van de
luchtmacht en aan de andere kant de inhoud van het volledige rapport zelf.
HIJ stelden het
belangrijk en interessant feit vast dat in de studie van STORCK Onbekende waarnemingen 33,3% bedragen van al de waargenomen
objecten, waarvan de betrouwbaarheid van de sighting als EXCELLENT
moest beschouwd worden. De chi-square-test toonde aan dat zelfs de auteurs
van Report 14 moesten erkennen dat het zeer onwaarschijnlijk was dat de
ONBEKENDEN dezelfde waren als de BEKENDEN. Maar zij weigerden pertinent
toe te geven dat dit betekende dat de schotel-vorm een echt type van een
nieuw object konden zijn.
N.I.C.A.P.
(National Investigations Committee on Aerial Phenomena) betwistte de uitspraak
van Report 14 dat de afwezigheid van éénvormigheid van de UFOs door de
getuigen, het onmogelijk maakte om een model van een vliegende schotel te
bouwen. N.I.C.A.P. citeerde deze woorden uit een GRUDGE-analyse van 1949: Het
grootste aantal rapporten heeft betrekking op daglicht-waarnemingen van
metaalachtige, zilverkleurige schotelvormige objecten, ruwweg in diameter
tienmaal hun dikte. Het voegde er aan toe: Van deze
officiële beschrijving kan een werkend model van een UFO of een vliegende
schotel zonder de minste twijfel gebouwd worden.
Een latere criticus
, kernfysicus en Ufoloog Stanton T. FRIEDMAN bekloeg zich erover dat de
verklaring van de luchtmacht dat maar drie percent onbekenden waren een vals
cijfer is, in feite:
- verwijst het enkel maar op een kleine groep van 131
waarnemingen onder
druk bekeken om op één of andere wijze het
percentage onbekenden
drastisch te verlagen tijdens de zes
maanden, die de persconferentie
voorafgingen. Als je de kwaliteit van de
verspreiding onderzoekt, dan vind je
dat hoe beter de kwaliteit van de
waarnemingen zijn, dat deze gevallen
waarschijnlijk MEER kans hebben om niet
geïdentificeerd te kunnen worden,
en het minste vermoedelijk dan dat het
allemaal onvoldoende informatie-
waarnemingen waren... Een zorgvuldig
onderzoek van dit dokument leid je
onmiddellijk naar de verklaring dat sommige
gerapporteerde objecten
INTELLIGENT GECONTROLEERDE (=bestuurd!),
BUITENAARDSE
RUIMTETUIGEN waren, waargenomen door
bekwame waarnemers tijdens
een langere tijdsperiode en onder goede
waarnemingsomstandigheden. De
besluiten en de perscommuniqués hebben
weinig betrekking op de gegevens
in het rapport zelf.
Vervolgens in een
meer uitgebreide kritiek, verklaart FRIEDMAN dat de ONBEKENDEN zelden enige
gelijkenis vertonen in verschijning of gedrag met de GEÏDENTIFICEERDEN. Typisch
de eerstgenoemden werden beschreven als metaalachtige, symmetrische
schotels, of in sommige gevallen, veel grotere sigaarvormige objecten (=
moederschepen), waar de schotels in en uitvlogen met buitengewone
vaststellingskenmerken.
Een andere criticus,
niemand minder dan de vroegere wetenschappelijke adviseur en astronoom van Blue
Book Dr. Allen HYNEK, drukte zijn vrbazing uit op STORCKs bewering dat er geen
duidelijk verschil bestond tussen de bekende en onbekende gevallen. Het
besluit van REPORT 14, schrijft hij, negeert bijna
onbeschaamd volledig de resultaten van
deze chi-square testen, alsof deze resultaten zelfs niet
bestaan! Volgens zijn
peroonlijke inschatting was het resultaat volslagen ongeloofwaardig.
De grondigste
reëvaluatie van het rapport 14 gebeurde door Bruce MACCABEE, een
optica-fysicus, die belangstelling voor UFOs koesterde. Maccabee vond dat de
gegevens van Report 14 er op wezen dat de beste gekwalificeerde
waarnemers de beste rapporten maken en waarschijnlijk de meeste ONVERKLAARBARE
rapporteren. Terwijl de armzaligste waarnemers de slechtste rapporten maken (de
meeste INSUFFICIENT INFORMATION) en lijken de minste rapporteurs te zijn van
onverklaarbare gevallen. De meeste objecten, die zichtbaar waren in de
onverklaarbare rapporten, waren gedurende een langere tijdsperiode waarneembaar
dan bij de meeste bekende objecten. Volgen Maccabee spreekt deze
vaststelling het algemeen gevoel tegen dat de meeste ONVERKLAARBARE
WAARNEMINGEN het resultaat waren van kortere waarnemingsperioden in tijdsduur.
In een poging om
een specifiek resultaat te regelen, vonden zij blijkbaar intuïtief
onverklaarbaren. De analisten van STORCK konden enkel raden dat de
psychologische make-up van de getuigen in de onbekende gevallen, plus een
enkel erkende bron (ballon, vliegtuig, atmosferische storing of andere
conventionele stimili) voor veel waarnemingen, de resultaten vervalsten, zoals
het scheppen van een kunstmatig verschil tussen verklaarbare en onverklaarbare
rapporten. Maccabee wees het argument van de hand als zwak in het zicht van
de onstemden (= de analisten), die
probeerden klaarblijkelijk alle gevallen te identificeren.
De analisten
beslisten toen aangezien astronomische verklaringen van toepasing waren bij de
bekende gevallen, dit hetzelfde moest zijn bij de onbekende rapporten,
uitgezonderd dan van de vroegere astronomische waarnemingen, die al uit de
files verwijderd waren. Een evenwicht zoekend verwijderden de analisten de
categorie astronomische gevallen uit de bekenden en vergeleken ze dan met de
onbekenden met weinig effekt. Uiteindelijk verminderden ze de onbekenden toch
door speculatie wat expleciet hun bevindingen trotseerde aangezien deze
rapporten, die naar het onbekenden neigden, ook deze waren waarvoor de meeste
informatie beschikbaar was ze verklaarden doodgewoon dat de onbekenden zulke
rapporten waren wegens de onbeschikbaarheid van aanvullende gegevens,
ofschoon onvoldoende informatie zelf een volledige, aparte categorie was.
Maccabee schreef
dat wanneer de gegevens van REPORT 14 nauwgezet geanalyseerd werden, de
volgende vaststelling gemaakt kon worden dat :
- de
waarschijnlijkheid dat de karakteristieken (in kleur, duur van de
waarneming, aantal, lichthelderheid,
vorm en snelheid) van de
ONBEKENDEN de karakteristieken van de
BEKENDEN evenaarden,
vergelijkbaar is met het product van
alle waarschijnlijkheden voor deze zes
testen, het aantal kleiner zou zijn dan
0,000.000.000.625! Iets conservatiever
zijn, ik denk dat het aanvaardbaar zou
zijn te beweren, dat de mogelijkheid,
de waarschijnlijkheid dat de
verspreiding alles evenaart (oa de
waarschijnlijkheid dat de ONBEKENDEN
gelijk zijn aan de BEKENDEN)
kleiner is dan 1%.