Ik heb u, geloof ik, al eens verteld dat ik gelukkig ben.
Soms vraag ik me af waarom ik gelukkig ben, en ik weet het niet. En dan lach ik om de ernst waarmee ik me afvraag waarom ik gelukkig ben.
Misschien is het omdat ik eigenlijk niet veel te verlangen heb. Ik heb het leven, een vrouw, een goede baas, die tamelijk vooruitstrevend is, een auto, een fiets die ook goed vooruit gaat, een bewoonbaar huis, een grote familie en vele kennissen.
Ik ben weleens ziek, maar dan komt de dokter, en een dokter kan veel tegenwoordig.
Ik speel al eens kaart, badminton en fiets heel veel, en de jaren gaan wel snel, maar er zijn toch ook de dagen.Ten slotte zijn het, meen ik wel, de zeer uiteenlopende en soms verrassende ervaringen die meehelpen voor mijn geluk. Neem nu eens zon dag. Uitgeput door de gedachte aan het vele werk dat mij wachtte, zat ik die namiddag in mijn zetel te mijmeren over zo goed als niks. Het was rustig en warm, het hele dorp lag te zonnen. In de verte het geroezemoes van knorrige autos die over de grote weg naar elders reden om terug te kunnen komen. Ik bedoel ik lag te soezen en het was zomer en zo. Toen zag ik een vreemd voorwerp voor het tuinvenster heen en weer zweven. Ik verroerde niet en keek maar toe, met een onbewuste blik. De wereld was heel ver. Wat achter het venster gebeurde ging mij bijna niet aan. Maar langzaam herleefde ik. Het voorwerp bewoog zich traag en geluidloos, van links naar rechts, als een donkere vlek voor het glas.Ik ging wat rechter zitten om beter te kunnen kijken. Op dat ogenblik verdween het met een ruk naar boven. Ik gleed weer achterover. Het vervolg van het verhaal zal ik nog wel eens vertellen. Ik bedoel maar dat er niet veel nodig is om gelukkig te zijn.