En ik ben weg, en duizend keer ik... Tussen de takken die door de lente zijn gewekt, Geboren uit een nieuwe aardse noot... Waar ik niet ben, waar ik duizend keer ben geweest... Ik heb leren spreken, ik spreek in verzen. Het geluid is besprenkeld met dagenlang zand. Lijnen hebben een deadline De termijn heeft een vaarwel, Dat elke dag mijn tempel zilvert. Zoals een vinger belofte heet is! Van het teken van de Leegte brandt met een ster En de droom van alsem en de lente van bladeren... Kruis me! Keer op keer... Ik zal me het geluid herinneren, ik zal me alle namen herinneren In die melkachtigheid werden de woorden geboren... Een spiegelachtige weerspiegeling van Uw stilte De spiegelstem van mijn pen. En de wind fluistert de namen zachtjes, Kleed ze in witte kleren, Waar de appelboom de geschriften laat vallen. Waar ik niet ben, waar ik duizend keer ben! En er is geen jij, en duizend keer ben je! Laten we opnieuw de polsslag in het midden van de afgrond laten vallen. Witte verzen stralen licht uit, Spookachtige massa's stralen uit als schaduwen. Bomen bloeien voorbij de aarde, En wat heeft het voor zin om je naar huis te roepen? Als we naakt zijn, En in God is God en in stilte Liefde. Hoe zacht is de zijde waar de mond brandt! Hoe teder raven de schaduwen onder de maan... Ik zal hier op een dag weer vallen Vragen naar jou, nog niet door mij geschapen. Om de middernachtkaars uit te blazen In de loomheid van hen die gewond zijn door schoonheid, Een jurk aantrekken in de kleur van dromen, Een huid dragen met de kleur van pijn.
En ik ben weg, en duizend keer ik...
***Liefs Myriam***
|