Drie uur in de nacht, kan de slaap niet vatten. Alles is stil. Ik sta op, slenterd naar de keuken, zet mij op een keukenstoel met een glas water en begin te denken aan die vroegere goeie oude tijd.
Herinneringen uit mijn jeugd.
Wij leefden met zijn vieren, mijn ouders, zusje en mezelf in een groot seristenhuis, gelegen kort tegen een spoorweg.
Ik sliep in de middenste kamer met een piep klein venstertje,( dubbele beglazing bestond nog niet ), in een ijzeren bed op " balatum ".
Telkens er een stoomtrein kwam aan geschokt, begon mijn bed te piepen, te kraken en zodanig te daveren, dat ik mij met beide handen moest vasthouden om er niet uittevallen.
Naast mijn bed stond een nachtkastje met een lampje van veertig watt en langs de rechter kant een oude kleerkast te wiggelen en te waggelen.
In mijn kamer was ook een trap die leidde naar de zolder, afgesloten met nog een ijzeren deur die ik nooit helemaal open of dicht kreeg van de sleet en de roest. Ook de treden waren versleten, want hier en daar ontbraken er een en moesten wij geweldig oppassen om niet naar beneden te donderen.
's Nachts, in het pikdonker, als iedereen sliep, ging ik stiekem naar de zolder. Ik kon uren zitten genieten van de wind die door de pannen zoefde en luisteren naar zijn akelige melodieën, soms begeleid door regen, bliksem en donder.
Dat was nog de goeie oude tijd, zonder luxe, maar ook zonder zorgen.
pipopke