Princes WALDETRUDIS, dochter van de graaf van Henegouwen, werd in 612 te Coulsolre geboren. Zij huwde in 636 met Maldegarius (Madelhart), een Frankische edelman, die, in opdracht van de Merovingische koning Dagobert I, de opstand in Iberië moest onderdrukken. Hij werd later tot gouverneur van Iberië aangesteld. Zij kregen vier kinderen, twee zonen en twee dochters. Rond 646 kwamen zij terug naar Coulsolre. Hij werd ben,oemd tot "domesticus" bij de koninklijke domeinen van Dagobert I. Na zeventien jaar huwelijk besloten beiden uit elkaar te gaan. Hij werd monnik en stichtte in 670 de adbij van Soignies. Zij trok zich achteraf terug als kloosterlinge in een woest en eenzaam gebied, dat later zou uitgroeien tot de huidige stad M%ons en stichtte er het beroemde Waldetrudisklooster van Bergen.
Rond het jaar 650 schonk zij een domein, waartoe HALLE behoorde, aan de door haar opgerichte abdij van Bergen. In 656 trad ook zij toe tot het kooster. Zij overleed in 688 en werd er als abdis opgevolgd door (één van) haar dochters.
Onder de Karolingers werd in 870 de " Pagus Bracbatensis " (Gouw Brabant) in vier graafschappen verdeeld: Biest (later Aalst), Ukkel (Brussel), Halle en Chièvres (later Aat).
De hertogen van Brabant kregen slechts een fragment ervan in handen nl. het graafschap Brussel en het Nijvelse deel van het graafschap Halle. De rest werd verdeeld tussen de gravan van Vlaanderen (Aalst) en Henegouwen (Chièvres en de rest van het graafschap Halle).
In 957 werd het klooster van Bergen door de aardbisschop van Keulen geseculeerd (verwereldlijkt) en vervangen door het KAPITTEL (raad van beheer) van WALDETRUDIS. Door het Concilie van Aken werd de (wereldlijke) abdijstaf verleend aan de graaf van Henegouwen. In de 11de eeuw lieten de gravan van Henegouwen het beheer van het Brabants gedeelte over aan de Brusselse kasteleins. De oudste KEURE van Halle werd uitgeschreven in 1225 door Johanna van Constantinopel, gravin van Henegouwen. In 1267 bracht Aleid van Holland het beeld van Onze-Lieve-Vrouw naar Halle en stichtte er aldus de bedevaart. Van 1347 tot 1351 kreeg Henegouwen af te rekenen met eenverschrikkelijke pestepidemie, bekend als de zwarte dood. In 1350 verkochten de Brusselse kasteleins Halle aan de graaf van Henegouwen. Tot op het einde van de 18de eeuw, het OUDE REGIME, maakte Halle deel uit van het graafschap Henegouwen. De stad lag op de toenmalige grens van Brabant en Henegouwen. Sinds 1787 protesteerden de Staten van Henegouwen tegen het bewind (1780-1790) van keizer Jozef II (Oostenrijkse Nederlanden). Dit gaf aanleiding tot de Brabantse Revolutie (1789-1790) en had de vorming van het VERENIGD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN tot gevolg.. Door de onmacht van de confederatie werd het land zonder moeite heroverd door de troepen van de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II (1790-1792). In 1792 versloeg het Franse leger de Oostenrijkers bij Gemappes. Gedurende drie jaar werd Brabant echter onder een conservatief bewind geplaatst. Met de veldslag van Fleurus (1794) werden de Oostenrijkers definitief verslagen en kwam Henegouwen (met Halle) onder het Franse Bewind terecht. Vanaf 1 oktober 1795 werden de veroverde gewesten bij Frankrijk ingelijfd. Het land werd verdeeld in negen departementen en opgesplitst in kantons en gemeenten. Halle werd ingedeeld in het departement van de Dijle, met hoofdplaats Brussel, waaruit later de provincie Brabant zou ontstaan. Op 18 juni 1815 werden de troepen van Napoleon I verslagen bij Waterloo. Het Dijle-departement werd herdoopt tot de PROVINCIE ZUID-BRABANT. Onder Willen I, koning der Nederlanden, werden de gemeenten drastisch gefuseerd. De Franstalige gemeenten werden gehergroepeerd in het district Nijvel, de Nederlandstaligen maakten deel uit van de districten Brussel en Leuven. Vinnige klachten waren sinds lang opgegaan tegen de Hollandse regering en gaven aanleiding tot de BELGISCHE OMWENTELING die losbrak te Brussel op 25 augustus 1830 bij de opvoering van 'De Stomme van Portici' in de Muntschouwburg te Brussel. Koning Willem poogde de opstand tevergeefs te onderdrukken; zijn troepen moesten echter België ontruimen, met uitzondering van Antwerpen en een gedeelte van Limburg. Te Brussel kwam een VOORLOPIG BEWIND tot stand. Het riep de ONAFHANKELIJKHEID van België uit. De grote mogendheden, die ondertussen in conferentie te Londen verenigd waren, besloten de onafhankelijkheid van België te erkennen. Nog vóór de koningskeuze had het Nationaal Congres in 1831 een GRONDWET opgesteld, die de vrijzinnigste was van heel Europa. Artikel 1 deelde het land, een unitaire staat, op in NEGEN PROVINCIEN, waaronder Brabant en Henegouwen. Na de zesde grondwetsherziening (Sint-Michielsakkoord 1992) luidt het art. 1 van de op 17 februari 1994 gecoördineerde grondwet: "België is een federale staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten". Dientengevolge werd, met ingang van 1 januari 1995, de provincie Brabant opgesplitst in een provincie VLAAMS-BRABANT en een provincie WAALS-BRABANT. Het overblijvende deel, Brussel-Hoofdstad, wordt, als provinciaal grondgebied, ingedeeld bij het BRUSSELS-HOOFDSTEDELIJK GEWEST. Halle, gelegen in Vlaams-Brabant, maakt derhalve deel uit van de Vlaamse gemeenschap, en treed alzo de 21ste eeuw tegemoet. In de schaduw van Brussel is Halle de meest zuidelijk gelegen Nederlandstalige stad van ons land en van Europa met een eigen Vlaams Brabantse aard. 30 juni1998.
21. SERVAIS ADRIEN-FRANCOIS ************************* Servais werd in Halle geboren op 6 juni 1807. De familie Servais - Bande woonde in 't Vondel. Om iets bij te verdienen speelde vader Servais viool en zong meestal op de Grote Markt. Adriaan, met een 'holleblok-viool' mocht hem vergezellen. Dat straatmusiceren ligt aan de grondslag van de levensloop van A.F. Servais.
In 1829 behaalde hij een eerste prijs cello aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel. Het jaar daarop werd hij door koning Leopold I aangesteld tot concertleider aan het hof. Na drie jaar lang in het orkest van de Muntschouwburg te hebben gespeeld, vertrok hij als cellist-virtuoos naar Parijs en oogstte de ene triomf na de andere. De rest van zijn leven was een niet-eindigende concerttournee door heel Europa en overal werd hij als een prins onthaald. Berlioz noemde hem de Paganini van de cello. Zijn zelf gecomponeerde opus 2 "Souvenir de Spa", een fantasie voor cello en piano, werd een wereldberoemd bravourstuk waarvan de uitvoering een ongewone virtuositeit en technische bekwaamheid vereist van de cellist. Adriaan Servais was een kloek gebouwde man met grote handpalmen en lange vingers. Die handstructuur liet hem toe zonder moeite de moeilijkste passages te spelen en de meest complexe vingerzettingen te verwezenlijken die muzikanten met kleinere handen niet aankonden.
In 1842 bracht Servais uit Rusland niet enkel zijn vrouw Sophie Feyghinn, maar ook een fortuin mee. Zij waren ginder getrouwd voor de orthodoxe kerk. In Halle werd dat huwelijk niet erkend. Sophie werd rooms-katholiek en een nieuw kerkelijk huwelijk werd aangegaan. De familie Servais kreeg zes kinderen, vier meisjes en twee jongens. De oudste dochter trouwde met beeldhouwer Godebski. Zijn jongste zoon Frederik-Jozef volgde de voetsporen van zijn vader op.
Drie keer bezocht hij Rusland, maar zijn gezondheid liet te wensen over. In 1866 kwam hij uit het tsarenland terug, gaf nog enkele concerten in de voornaamste Belgische steden en stierf in zijn villa te Halle op 26 november van hetzelfde jaar.
Gans de stad Halle was in diepe rouw. Bij zijn begrafenis op 28 november kwamen van overal stampvolle treinen toe en ook de hele Halse gemeenschap was bij de uitvaart aanwezig. Het was in Halle omzeggens een nationale rouwdag. Hij werd bijgezet in een grafkelder op het oud-kerkhof (nu G.B.warenhuis). Hij kreeg uiteraard een begrafenis op stadskosten. In zijn lijkrede riep de burgemeester de mensen op bij te dragen om de afgestorvene, bij middel van een standbeeld, te vereeuwigen. Een commissie 'Monument Servais' werd opgericht. Het standbeeld uit Carrarisch marmer werd door zijn schoonzoon Cyprien Godebski gebeiteld. Het kostte in 1870, 1500 goudfranken. Het werd plechtig onthuld op 1 oktober 1871.
De innige wens van A. Servais was dat zijn hart in zijn geliefd Halle zou bewaard blijven. Daags na zijn dood werd de autopsie gedaan en werd zijn hart gebalsemd en in een urne aan het stadsbestuur overgedragen om het op het stadhuis te bewaren tot bij de inhuldiging van zijn standbeeld. Voor waarheid wordt aangenomen dat zijn gebalsemd hart in een urne ligt ingemetseld onder het voetstuk van zijn monument. In ieder geval werd bij de translatie van het stoffelijk overschot van Servais en zijn zoon Jozef, van het oud-kerkhof naar het nieuwe, in 1897 geen gewag gemaakt van het overbrengen van het hart naar het nieuwe grafmonument.
Op 6 juni 1957, exact 150 jaar na de geboorte van A. Servais, verklaarde Frans Sablon, de toenmalige voorzitter van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Halle, het volgende: "Zolang men het hart van Servais bij ons zal horen kloppen naast en ondanks de scherpe zin voor realiteit en efficiency, zult U altijd Hallenaren, nog bevredeging blijven vinden in muzikaal kunstgenieten en in het scheppen van instrumentale en vocale schoonheid".
Waarschijnlijk was Servais de eerste cellist die zijn instrument met een ijzeren steunpunt deed uitrusten. Zijn stradivariuscello van 1701 was erg groot. Zelfs Servais, met zijn grote gestalte, had moeite om die cello met zijn benen vast te houden zoals tot dan gebruikelijk was. Vanaf 1884 is de pin gemeen goed geworden. De pin maakt het bespelen makkelijker en laat ook meer virtuositeit toe.
Het opschrift op de sokkel van Servais' standbeeld bleef lange tijd eentalig Frans maar kreeg uiteindelijk op de linker- en rechterkant een Nederlandse vertaling toegevoegd.
De oorspronkelijke smeedijzeren omheining diende, ingevolge chemische verwering, te worden afgebroken. De strijkstok van zijn cello was reeds gehavend vóór de aanvang van de tweede wereldoorlog maar brak verder af bij het opblazen van de kanaalbruggen door de Engelsen, zodat hij, als het ware, een revolver in de rechterhand hield i.p.v. een strijkstok. Later werd dit euvel bijgewerkt. Ook de snaren van zijn cello ontbraken al geruime tijd maar werden hersteld in 1999 bij de restauratiewerken van het standbeeld.
In 2007 zullen in Halle grootse feestvieringen plaatshebben ter gelegenheid van de 200ste verjaardag van de geboorte van Adriaan Servais.
22. BASILIEK (interieur) zie ook 4 (24) **************************** 1. Onze-Lieve-Vrouwkapel - - - - - - - - - - - - - - - - Met de komst van het Mariabeeld in 1267 groeide Halle uit tot een bekende bedevaartstad. De eerste kerk, toegewijd aan Sint-Martinus, was gebouwd op de plaats waar nu de huidige toren en het kerkschip staan, doch werd weldra veel te klein door de grote toeloop van bedevaarders. Om hieraan te verhelpen werd, aanleunend tegen het koor van de primitieve kerk, de O.L.V.-kapel gebouwd.
Zoals blijkt uit een perkament bewaard in het kerkarchief bestond de O.L.V-kapel alleszins vóór 1335. Op 4 mei van dat jaar verleenden achttien bisschoppen, verenigd in het pauselijk paleis te Avignon (Fr.), velerlei aflaten aan al wie naar Halle op bevevaart kwam. De kapel werd opgetrokken nog voor aan het opzet van het koor en de herbouw van het schip met zijn zijbeuken was gedacht, m.a.w. vóór men de volledige herbouw van de kerk aanvatte in 1341. Zij was voor de middeleeuwse bedevaarders het eigenlijke heiligdom, de 'Heilige Kapel' genoemd. Hier troonde het wonderbeeld dat slechts bij uitzonderlijke grote feesten tijdelijk naar het hoogkoor werd overgebracht. Het was dan ook in deze kapel dat de kostbaarste schatten werden bijeengebracht. Pas in 1866 is de overplaatsing definitief geworden en heeft de kapel haar eigen oorspronkelijke bestemming verloren. Zij laat nu een kale en povere indruk na.
Door de latere aanbouw van de andere kerkdelen (schip, koor, sacristie) verloor de kapel ook een belangrijk deel van haar luister o.m. de versiering van haar rechterzijde.
De bovenbouw moet een echt glazen schrijn zijn geweest aangezien pas veel later, tijdens de restauratiewerken, de vensters in de rechterzijde vervangen werden door de linkerkoormuur en anderzijds de onderste geledingen werden gedicht bij de aanbouw van de sacristie. De kapel is vierkant en, tot boven toe, helemaal afgeschermd door de koormuur, waarin slechts een betralied vierhoekig venstertje voorkomt. Ze bevat wel een flamboyant kruisgewelf. Vanaf 1904 werden terug enkele brandglasramen ingezet. Zij stellen de geschiedenis van het Madonnabeeld voor en verheffen het aanzicht van de kapel.
De kapel ligt ingesloten tussen de barokke sacristie en het hooggotische koor. In 1905 werd de vloer die meerdere niveauverschillen telde, opgetrokken tot op het niveau van het hoogkoor. Binnen ligt de vloer acht treden hoger dan deze van het schip maar dit is wel degelijk het oorspronkelijke peil van de kapel, die een benedenverdieping had. De vensters hiervan, nog voorzien van hun oorspronkelijk traliewerk, zijn te zien vanuit de kelders van de sacristie. Van het vroegere gewelf is niets bewaard gebleven omdat, in de 18de eeuw, het peil van de kapelvloer werd verlaagd tot het peil van het schip. Het grootste deel van de benedenverdieping werd hiertoe opgevuld met steenbrokken.
De eerste travee aan de rechterzijde was vroeger verbonden met het hoogkoor en droeg het tribuuntje van de O.L.V-kapel. Een vierlobbig venster gaf aan de gelovigen de gelegenheid om van in het kleine koor een blik te werpen op het hoogkoor. In 1908/1909 werd de tribune en de vensteropening in de rechtermuur toegemetseld. Naar het schip toe was de O.L.V.-kapel afgesloten door een gotisch doksaal, dat op zes zuilen rustte. Het was rijk versiert met beeldhouwwerk. Het doksaal bevatte drie bogen en door de tralies kon men een blik naar binnen werpen. Het was bereikbaar langs de trap die verscholen ligt achter het deurtje in de noorderbeuk, links van de Trazegnieskapel en waarvan de traptoegang in het buitentorentje ook nog een overblijfsel is.
In 1621 deden de jezuïeten hun intrede in Halle. Hun eerste taak bestond erin de O.L.V-kapel te ontdoen van alle belachelijke en bijgelovige voorwerpen.
Het doksaal werd afgebroken in de eerste helft van de 18de eeuw. Ter vervanging kreeg de O.L.V.-kapel, in 1754, een koorafsluiting in gesmeed ijzer, geflankeerd door twee barokke altaren, naar analogie met het hoogkoor.
Als troon voor het Madonnabeeld lieten de jezïeten in de 17de eeuw, een barokke altaar optimmeren. Heel de kapel, zoals het groot koor ten andere, werd tijdens die periode met hoge wanden bezet; de architectuur van bogen en zwikken werd verstopt of verminkt.
Op 2 september 1773 schafte Maria-Theresia echter de jezuïetenorde af en werden al hun bezittingen in beslag genomen.
Bij de restauratiewerken van 1883-1886 werden het hekken, het altaar en de lambriseringen in het benedendeel van de O.L.V.-kapel verwijderd. Ook het beeldhouwwerk werd hersteld. Door deze werken en door de ontkalking van de muren kwamen de resten van de 15de eeuwse wandschilderingen te voorschijn, die ooit gans de Mariakapel hadden versierd.
Het barokke altaar werd aan de Sint-Elisabethkerk in Bergen verkocht. Bij de ontmanteling werd echter vastgesteld dat het vermolmd was en nagenoeg onbruikbaar. Zowel de communiebank als de barokke triomfboog werden ook verwijderd.
Het huidige altaartabernakel, een gift uit 1637 vanwege Maria Margareta de Berlaymont, gravin van Egmont, uitgevoerd in eik en ebbenhout, is belegd met gedreven zilveren motieven. Het linkerdeurtje stelt de hogepriester voor die aan David de twaalf offerbroden geeft, terwijl rechts het laatste avondmaal is verbeeld. Daarboven verheft zich een Christuskruis in gegoten zilver, waarschijnlijk een geschenk van de Broederschap van Dinant; hieraan zou het kleine beeldje van O.L.V van Foy (bij Hoei), dat op de sokkel prijkt, herinneren.
De belangrijkste muurschilderen bevonden zich in de Mariakapel. Ze waren met niet minder dan zeven lagen verfstof en witsel beklad. De gewelven toonden twintig engelen tegen een blauwgroene achtergrond en gingen terug tot omstreeks 1400. Onderaan waren, tussen blindbogen, op natuurlijke grootte apostelen en aardsvaders geschilderd. Ze dateren uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het belangrijkste paneel was de annunciatie, in een blindvenster rechts boven het altaar afgebeeld.
Van de 19 zwikken zijn er slechts enkele nog oorspronkelijk o.m. deze boven de doorgang naar het hoogkoor: een van de drie koningen, drie zwikken met evangelisten en twee met koningen. Bij de restauratiewerken kwamen er nog twee te voorschijn: een afbeelding van het kindje Jezus in de wieg en een voorstelling van de visitatie van Maria aan Elisabeth. In 1909 werden de zwikken hersteld.
Rechts in de kapel bevindt zich de graftombe van Joachim (°15-07-1459), zoontje van Lodewijk XI, kroonprins van Frankrijk. Het werd opgeborgen in een loden kistje en begraven onder een grauw marmeren deksteen. Het was vanuit Halle dat Lodewijk aan de Franse steden Parijs en Lyon de geboorte meldde, maar vier maanden later stierf het kindje al en werd in de kerk van Halle begraven. De nis met het zwarte kinderlijkje was eertijds door een traliedeurtje afgesloten.
Minder gefortuneerde 15de eeuwse weldoeners stichtten missen voor hun zielerust en vereeuwigden dit met prachtige middeleeuwse letters in zware koperen platen zoals er ook twee in de muren van de O.L.V.-kapel zijn ingemetseld.
2. Het schip - - - - - - - - Het onderste deel van het schip, zijbeuken incluis, werd gebouwd in de periode tussen 1341 en ± 1385.
De vroegere kerk was merkelijk kleiner. Hoogstwaarschijnlijk konden de nieuwe beukwanden langs buiten opgetrokken worden, zodanig dat de godsdienstplechtigheden verder konden doorgaan. Mogelijk werden eventuele vroegere zijbeuken buiten dienst gesteld.
Daar het aantal bedevaarders bestendig bleef aangroeien, werden de bouwplannen verruimd met het huidige hoogkoor en deze van het schip sterk aangepast met de toevoeging van al wat zich bevindt boven de scheibogen, nl.het triforium, de lichtbeuken en de topgevels aan de buitenkant. Ook de portalen dienen daarbij gerekend te worden. Deze werken werden uitgevoerd tussen ± 1385 en 1398.
Het schip is van het koor gescheiden door een monumentale triomfboog. Deze behoort bij het schip, niet bij het koor, en deed dienst als versteviging van het vrije uiteinde zolang het koor nog niet bestond. Ondanks belangrijke verschillen in stijl, lijken koor en schip toch geheel in elkaar te vloeien. De gewelven lopen rechtstreeks in elkaar over. Een kruisbeuk is er niet. De zuilengallerij van het schip lijkt in het koor door te lopen zodat het haast niet opvalt, dat het schip zo kort is. Het schip doet eerder zwaar en weinig harmonisch aan. De scheibogen zijn uitzonderlijk hoog. Ze vertonen aan de binnenkant een zeer eenvoudige profilering. Door de hoge scheibogen valt het licht van de grote vensters van de zijbeuken kwistig in de middenbeuk van de kerk. Verschillen in materiaal doen onwillekeurig aan meerdere bouwfasen voor het schip denken.
Het uitzicht van de bovenste verdieping getuigt dat het hier gaat over de realisatie van een nieuw project. De afbouw van het schip gebeurde alleszins door een andere bouwmeester, dezelfde die ook het koor heeft gebouwd. Hieruit kan afgeleid worden dat de verandering van opzet gebeurde in het vooruitzicht van de bouw van het koor. De afbouw van het schip moet dus enkele jaren voor het begin van de werken aan het koor gedateerd worden, dus vóór 1398.
Het TRIFORIUM, de dienstengallerij ter hoogte van de bedaking van de zijbeuken, is uitgespaard in de dikte van de muur, die alzo opmerkelijk lichter werd, ook dank zij het fijne en harmonisch maaswerk en door de daarboven gelegen vensters. Deze laatste zijn eerder smal en weinig hoog. Nauwe doorgangen achter de pijlers zorgen voor de verbinding.
Zoals onderaan in het schip werden ook hier de traveeën door diensten (uitspringende muurornamenten) gescheiden. Zonder kapiteel werden ze van op de onderste lijst van het triforium doorgetrokken in de gordelbogen en kruisribben van de gewelven. Daar deze diensten in het verlengde liggen van die der benedenverdieping, werd door deze doorlopend lijn het vertikale element sterk benadrukt. Dit aspect wordt nog versterkt door de triomfboog waarvan het lijstwerk van bij de vloer tot in de top ongehinderd oprijst.
De zuilenbundels van de beuken bestaan uit prismatische profielen, evenals de ribben van het kruisgewelf die versierd zijn met sterk uitkragende sluitstenen, waarvan sommige gebeeldhouwd zijn als bloemen en andere als halfverheven beeldhouwwerk.
De zijbeuken hebben sterk koepelvormige gewelven, telkens gescheiden door een zware, geprofileerde spitsboog. Deze van de middenbeuk echter hebben toppunten die omzeggens horizontaal liggen en alle ribben vertonen een zelfde profilering.
In elke travee bevinden zich twee paarsgewijze vensters, gedeeld door twee middenstijlen en drie kleinere arcades die bekroond worden door mooie roosvensters. Al deze vensters zijn van dezelfde grootte, maar hun indeling vertoont twee verschillende tekeningen aan de twee zijden van het schip. Het maaswerk van de meeste vensters is flamboyant (vlamvormig vulwerk).
De linkerbeuk (noorderbeuk) is een zestigtal centimeter breder dan de zuiderbeuk omwille van zijn merkwaardige aansluiting bij de O.L.V.kapel. Mede hieraan is het te danken dat het hele kerkgebouw, ondanks zijn verscheidenheid toch een zekere eenheid bezit, zowel binnen als buiten. De linkerbeuk is opgetrokken in zandsteen, klein formaat, van Diegem; de vensteromlijstingen daarentegen in grote zandsteenblokken.
Tegen de achtergevel van de linkerzijbeuk, boven het verkoopwinkeltje, hangt een wandtapijt ontworpen door de schilder Joris Feys en geweven door Joos de Vriese. Het stelt een landschap voor met middenin O.L.V. van Halle. Het werd op Pinksteren 1665 door de Broederschap van Oudenaarde geschonken. Het houten noorderportaal werd in de XVIIde eeuw gebeeldhouwd.
In de rechterbeuk (zuiderbeuk) eist de kapel van de Heilige Drievuldigheid, met een misterieuse tombe, alle aandacht op. In 1872 besliste de kerkfabriek de lagen kalk van de muren te schrapen. In de kapel werden twee grote muurschilderingen uit de 15de eeuw ontdekt met een oppervlakte van 4 m². De ene stelde voor: Jezus aan het kruis, O.L.Vrouw en Sint-Jan en de andere O.L.Vrouw met op haar knieën het levenloze lichaam van Christus. Ook de figuur van een ridder in wapenuitrusting, waarschijnlijk de heer van Trazegnies, zag opnieuw het daglicht. Deze wandschilderingen zijn echter allen verloren gegaan.
Boven de heilige Drievuldigheidskapel zijn de vijftien mysteries van de H. Rozenkrans uitgebeeld. In 1916 werd het schilderwerk hersteld door Georges De Geetere.
Ook de traveeopening tussen het koor en de H. Drievuldigheidskapel werd naar het voorbeeld van de muur opgetrokken tussen het koor en de O.L.Vrouwkapel, toegemetseld.
Aan de achterzijde van de zuiderbeuk werd een groot portaal in regelmatig gehouwen grootformatige witte steen, aangebouwd. Het werd overwelfd en het kamertje erboven, verlicht door een vierkant raampje, was bestemd voor de kerkbewaker, die zo het binnenste van de kerk in het oog kon houden.
De jezuiëten, tijdens hun beheer van de O.L.Vrouwkapel en de bedevaarten, lieten de huidige biechtstoelen, stijl Lodewijk XIV, plaatsen; dit maakte deel uit van hun hervomingsplannen. Deze biechtstoelen bezetten volledig beide binnengevels van het schip, terwijl de binnenportalen in renaissancestijl, in overeenstemming te brengen zijn met de stijl van Lodewijk XIII. De biechtstoelen werden in 1935 gerestaureerd.
De barokke preekstoel uit de 17de eeuw, siert evenmin het gotisch karakter van de basiliek. Tijdens de recentste reinigingswerken werd, in april 1999, de preekstoel één travee dichter naar de toren toe verplaatst.
Hoewel niet passend in de gotische stijl van de vernieuwde kerk, overleefden de renaissance tochtportalen, gerestaureerd tussen 1877 en 1880, de biechtstoelen uit de 18de eeuw en de barokke preekstoel, de neogotische bekeringsijver.
Dientengevolge was er ook geen bezwaar meer tegen het aanbrengen, na de eerste wereldoorlog, van de kruisweg, vervaardigd door Oscar Sinia, beeldhouwer uit Gent.
3. Het koor - - - - - - - - De basiliek is een van de mooiste gotische kerken en behoort voor het grootste deel tot de laatgotiek. Onmiddellijk wordt de bezoeker bekoort door de gigantische imponerende ruimte, de decoratie van het bovengedeelte van het hoogkoor met zijn talrijke apostelenbeelden en zijn prachtig dubbel triforium, dat zich als een stenen kantwerk voor de vensters uitspreidt. Dertienkleurramen, waarvan zeven lansvormig en zes stomphoekig, belichten het hoogkoor.
Witgekalkte kerken werden als strijdig met de gotische geest beschouwd. Zij moesten tot op de naakte steen worden afgeschraapt. Hierdoor kwamen op talrijke plaatsen de middeleeuwse muurschilderingen opnieuw te voorschijn. Te Halle ging het om temperaschilderingen (waterverf die mat opdroogt), uit de tweede helft van de 14de eeuw tot het begin van de 16de eeuw. Vooral in het koor zijn nog resten ervan terug te vinden. Hieruit blijkt dat de kerk van Halle oorspronkelijk getooid was met een rijke polychromie. Tijdens de vorige restauratie van de kerk werden nagenoeg al de wandschilderingen vernietigd. Nochtans waren tot 1908 belangrijke stukken bewaard gebleven.
Het hoogkoor is het meesterstuk van de Basiliek van Halle en neemt een vooraanstaande plaats in in de algemene kunstgeschiedenis van de lage landen en de Brabantse gotiek in het bijzonder. De bouw, na de afwerking van het schip, begon in 1398 en in 1409 kon de vernieuwde kerk met veel luister al worden ingewijd.
Om stabiliteitsredenen werd geopteerd voor een tweeledige wandopbouw, met in de onderste geleding ondiepe kapellen tussen de steunberen die fungeren als ondersteuning van de bovenbouw. De Brabantse gotiek volgde trouw het klassieke kathedralenpatroon van Noord-Frankrijk, vermoedelijk door de nabijheid en de nauwe banden die er toen bestonden. Halle zal dus in dit opzicht een unicum blijven.
Het koortriforium onderscheidt zich door drie afzonderlijke aspecten: - zijn dubbele originele verdieping. De bovenste galerij loopt langs de bovenvensters door. Om de beglaasde oppervlakte steeds maar te kunnen vergroten werd na afloop van tijd, eerst heel bescheiden, later heel de achterwand van het triforium met lichtopeningen doorbroken, zodat ze versmelten met de bovenvensters. Maar het koor te Halle is het enige waar de bovengalerij intact bewaard is gebleven en werd herleid tot een zo licht mogelijke constructie.
- de variatie aan maaswerkmotieven van travee tot traveee, met niet minder dan vier zeer fantasierijke patronen. Het bovenste triforium is een strak rechthoekig traliewerk met kort op elkaar volgende vertikalen, overeenstemmend met deze van de vensters. De tussenafstand van de vertikale monelen der vensters is bepaald door de standaardbreedte van de panelen waarin de brandglasramen worden onderverdeeld met behulp van ijzeren staven, om te kunnen weerstaan aan de winddruk. Dit traliewerk wordt versierd met open maaswerk ter hoogte van de onfunctioneel lage borstwering en onder de vensterdorpels.
- de quasi twaalf levensgrote apostelbeelden. Wordt vervolgd.
24. DE OUDE STADSKERN ******************** 7. NINOOFSESTEENWEG (intra muros) - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Iets lager bevond zich in 1827 de herberg 'Den Gulden Bol' en verder op de hoek gevormd met de Hoornstraat, lag in de tweede helft van de 18de eeuw de belangrijke herberg 'DE DRIE FONTEINEN', voorheen 'De Fontein'. Zij omvatte in 1821 verschillende lokalen, een koer met inrijpoort, stallen, pakhuis, afhankelijkheden en, aan de achterkant, twee kleine huisjes met toegang langs ' t 'Romerstraetje', nu de Hoornstraat. In 1879, bij een openbare verkoop, werd de herberg afzonderlijk verkocht zoals trouwens ook de twee achterliggende huisjes. Sinds 1882 is het oorspronkelijk domein versnipperd in drie huizen aan de kant van de 'Sinte-Katharinastraat' en twee in de Hoornstraat. In 2000 zijn het allemaal handelszaken. "Aux Trois Fontaines" staat nog steeds te lezen op de picturaal uitgewerkte gevel in geglazuurde baksteen met decoratieve friezen en fraaie vorstkam van ca 1900 waarin de bakkerij-degustatiesalon 'Eureka' is gevestigd. Het is een van de beeldbepalende panden van de beschermde Halse binnenstad.
Uittreksel gepubliceerd op verzoek.
28. DE ZUIDOOSTELIJKE OMSLUITING ******************************** 1. RENE DEBOECKSTRAAT - - - - - - - -- - - - - - - - - - - De straat verbindt het Bevrijdingsplein met de Suikerkaai en de facto het kanaal Brussel - Charleroi, dat in 1832 voor het eerst bevaarbaar was. Toen in 1850 de spoorverbinding Brussel, Halle, Edingen tot stand kwam, boog het traject buiten het station van Halle snel naar rechts af, over het kanaal, kruiste de Suikerkaai, de Zenne, de Bergense- en Edingsesteenweg, om langs het Wilgenveld de richting Edingen te kiezen. De René Deboeckstraat werd aangelegd op deze oude treinbedding, die pas in het begin van de 20ste eeuw werd afgeschaft nadat de verbreding van het kanaal een feit was en de spoorlijn een nieuw tracé verder over het kanaal werd toegewezen.
De straat is tot op heden onbebouwd. Enkel de ateliers met parking van de garage Surkeyn (Opel), Bergensesteenweg 107, begrenzen aan de rechterkant de verbindingsweg vanaf het Bevrijdingsplein. Aan de overkant ligt de dieper gelegen parking van het restaurant "China Town".
Van op de Zennebrug wordt een mooi beeld geschapen van de bruisende rivier met links het achterplein van de opslagplaatsen van de firma Colruyt en rechts de achterliggende ruimte van het stadsmagazijn. Even verder ontvouwt zich een panorama met als inzet de zwaaikom en verder de gigantische ijzeren bruggen die over het kanaal werden aangelegd, ten einde het spoorwegverkeer naar Doornik en in de richting Bergen / Parijs, te verzekeren.
Haar naam dankt de straat aan de Halse oorlogsheld (° 1904) die op 6 juli 1942 werd aangehouden en te Sonnenburg (D) overleed in 1944. Als brouwerijbediende trad hij tot de weerstand toe en nam de leiding van het Hals Belgisch Legioen op zich. Zijn naam staat vermeld op het oorlogsmonument 'Aan onze Helden' in het Albertpark.
2. SUIKERKAAI - - - - - - - - - - Op 't einde van de zwaaiplaats, tussen het kanaal en de Zenne, bevindt zich een kleine industriezone gedomineerd door de Ets Denayer, die, halverwege de 20ste eeuw, oorspronkelijk hun magazijn met bouwmaterialen runden voorbij de kanaalbrug, tegenover het Stationsplein.
De Suikerkaai herinnert aan de agro-industriële bloeiperiode van de stad Halle in de tweede helft van de 19de eeuw. Drie suikerfabrieken draaiden toetertijd op volle toeren. Boven de 'Bergenpoort', aan de Bergensesteenweg, bezaten de gebroeders Vanvolsem en de gebroeders Nerinckx, omstreeks 1850, de "Société Vanvolsem - Nerinckx & Cie pour la fabrication du sucre de betteraves". Aan de 'Bascuul' bevond zich de suikerfabriek van de familie Nerinckx en aan de hoek gevormd door de René Deboeckstraat met de Suikerkaai richtte de "Société en nom collectif Vanvolsem - Nerickx" in 1864 een tweede suikerfabriek op. Het lossen en laden van de scheepsvrachten gebeurden aan de Suikerkaai.
Op de eigendom (1 ha) toebehorend aan de gebroeders Vanvolsem, werd een constructie opgericht met een gevelbreedte van ±50 m op ±35 m diepte. Het bestuur ervan was enkel en alleen in handen van J.B. Vanvolsem. E. Nerinckx werd belast met de controle over de taken van de beheerder. Na het opstarten van de suikerfabriek werd de rest van het terrein omgevormd in een park met wandelpaden, een vijver langsheen de spoorweg (R. Deboeckstraat) en zelfs een brugje over de Zenne, een verbinding tussen het kasteel Vanvolsem, nu de stadsbibliotheek, en het industrieterrein. J.B. Vanvolsem kreeg op 15 juni 1870 de toelating om de uitbating van de suikerfabriek onder de benaming "Société Vanvolsem & Fils" verder te zetten. Na zijn overlijden op 7 februari 1872 verkreeg zijn weduwe (Thomas) en haar zeven kinderen deze eigendom en de maatschappij in volle eigendom, naakte eigendom of in vruchtgebruik. In 't begin van de 20ste eeuw kocht de "Raffinerie Tirlemontoise" de suikerfabriek op en ontmantelde ze tot leegstaande gebouwen.
Op het einde van het jaar 1921 was de glorietijd van de plaatselijke suikerindustrie definitief voorbij en werd de eigendom tussen het kanaal en de Zenne openbaar verkocht, enerzijds, aan de heer Charles Van Lier (de suikerfabriek) en anderzijds, voor algemeen nut, de rest aan de stad Halle.
Charles Van Lier was één van de gebroeders die de familiale cichoreifabriek 'Pacha' leidde.Hij trad uit onverdeeldheid en stichtte in de lege gebouwen van de oude suikerfabriek, een nieuwe cichoreifabriek onder de benaming "Le Coucou". Die koekoek legde zijn eieren niet in andermans nest. Er moest hard gewerkt worden om een deel van de cichoreimarkt te veroveren. Later kwam er echter een verzoening tussen de familieleden Van Lier en werd "Le Coucou" opgedoekt. Na de dood van de stichter werd de fabriek gesloopt en het terrein verkaveld.
Een groot deel, de linkerkant van het domein, is nog steeds ingenomen door het stadsmagazijn. Het staat in voor het technisch beheer van de stadsgebouwen en -goederen. Drie grenspalen met de inscriptie AR(enberg), afkomstig van de molensite, liggen hier, dicht bij de Zenne, betere tijden af te wachten. Gezien de waarde van de meerstenen zullen ze opnieuw in de Molenborre worden aangebracht op het eerste verhoogde plateau langs de oude muur van de voormalige brouwerij De Boeck. Van de vijver en de wandelpaden is al decennia niets meer te bespeuren.
Alle huizen langs de Suikerkaai, tussen het stadsmagazijn en de kanaalbrug, dateren van na het slopen van de suikerfabriek.
Café ''t Kanaal' was in de eerste helft van de 20ste eeuw de pleisterplaats van de toenmalige Halse roeivereniging. Nu viert het kanaaltoerisme hier hoogtij. Drie nieuwe aanlegsteigers brengen de toeristen veilig ter bestemming.
Het modernisme is in Halle haast niet vertegenwoordigd. Enkel aan de Suikerkaai nrs.15 tot 20 wordt een opmerkelijke rij woningen aangetroffen die in een combinatie van art deco en modernisme werden opgetrokken tussen 1936 en 1939 volgens plannen van architect Albert Demesmaeker. Zij ontstonden blijkbaar uit één enkel concept gezien het symmetrisch aspect dat onvermijdelijk opvalt. Afzonderlijk beschouwd verliezen deze woningen heel wat aan betekenis. De indeling van de vensters in kleinere horizontale stroken is typisch voor het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen in.
Andere opvallende gebouwen zijn nr.12 met eclectische aspecten en de meubelwinkel van Steens die in 2004 gesloopt werd en nu de plaats heeft geruimd voor moderne appartementen met winkelruimten onderaan, goed gelegen naast de in- en uitrit van de parking van de distributiegroep Delhaize.
Aan de overkant van het kanaal, voorbij de spoorweg, prijkt de villa, waarin tijdens W.O. II, de "Kommandatur" was gevestigd.
LOUIS THEVENETLAAN - - - - - - - - - - - - - - - - - - Waar eens de suikerfabriek stond werd een doodlopende laan tot aan de Zenne aangelegd met villabebouwing langs beide zijden. Op het einde van de straat werd in 1964 een monument opgericht (h. 3 m, br. 3,70 m, d. 0,75 m) met de beeltenis van de H. Maria en het opschrift 'Moeder van de Schone Liefde, Bid voor Ons'. Beeldhouwer H. De Block zorgde voor de uitvoering.
Louis Thevenet (°Brugge 12-02-1874 - + Halle 16-08-1930) was een van de markantste schilders uit de stad en de streek. Hij was goed bevriend met de schrijver Herman Teirlinck. Hij was een ongekunsteld en spontaan symbolist en schepper van typische interieurs en landschappen. Hij vestigde zich omstreeks de eeuwwisseling in de Sollenbeemd en verhuisde in 1927 naar de H. Cosciencestraat 58 waar een herdenkingsplaat nu de gevel versiert. De Hallenaren noemden hem "La Nature".
3. BASILIEKSTRAAT « deel 4 » - - - - - - - - - - - - - De Suikerkaai sluit aan op het vierde en laatste deel van de Basiliekstraat. Tot in 1946 werd dit gedeelte de 'Statiestraat' of de 'Statieberg' geheten, de verbinding tussen de Parlklaan/Arkenvest en de kanaalbrug. De benaming leeft nog verder in het vokse toponiem 'Stoessenberg', wegens het plaatselijk reliëfverschil dat naar het station leidt.
Op de linkerhoek bevindt zich het enige hotel, tevens restaurant, nu ook bodega, dat het Halse centrum nog rijk is. In het laatste decennia van de 19de eeuw was De Meurichy stadsontvanger te Halle. Hij nam de 14-jarige Juul De Brouwer in bescherming en beval hem aan bij de directie van de suikerfabriek Nerinckx. Juul werd basculeur en daarna als analist voor het suikergehalte aangesteld. Eens gehuwd vestigde hij zich eerst in de Vandenpeereboomstraat en achteraf aan de hoek van de 'Statiestraat' nabij de kanaalbrug. De boeren, paardenfokkers en bietenleveranciers van de Halse suikerfabrieken verkozen zijn hotel - café - restaurant tot hun stamlokaal en hielden het uithangbord "Hôtel des Eleveurs" mee boven de doopvont. In 1997 vierde het hotel zijn honderdste verjaardag. Het bleef steeds in handen van dezelfde familie. Opvolger Pierre runt het hotel-restaurant sinds 1972, nu bijgestaan door zijn zoon, die als keldermeester eveneens instaat voor de bodega in het voorste gedeelte van de zaak, waar, na 1832, het café "Au Canal de Charleroi" werd uitgebaat door Victor Malbecq, tevens verhuurder van rijtuigen.
Iets dichter naar het centrum toe bevindt zich de toegang naar het achtergelegen grootwarenhuis Delhaize "Le Lion". Sinds 2003 werd een nieuwe grotere winkelruimte in gebruik genomen die reikt tot tegen de woonhuizen van de Thevenetlaan.
Hier bevond zich voorheen de opvallende 'Villa Ricardo' gebouwd door de familie Vanvolsem. Op de voorgevel was een bord aangebracht met de inscriptie 'Wilt ge wel zijn, wilt ge rusten, zoekt het niet op vreemde kusten'.
Langs de rechterkant wordt de eigendom begrensd door de Leide, die tussen 1400 en 1404 werd gegraven als aftakking van de Zenne, als waterverdedigingslinie en om het overstromingsgevaar in het Halse centrum in te dijken. Sedert 1962 werd het water van de oorspronkelijke Zenneloop volledig afgevoerd door de Leide, die door de demping van de oude Zennearm nu vereenzelvigd wordt met de Zenne.
Heel de site tussen de Leide en de Arkenvest wordt ingepalmd door het Elisabethpark met vooraan de Openbare Stadsbibliotheek en achteraan de Stedelijke Kleuterschool 't Parkske.
In 1869 besloot de Halse gemeenteraad een 'School en Volksboekerij' te organiseren. De boekerij was van meet af aan verbonden aan de gemeentelijke jongensschool. De verhuizing in 1962 naar de voormalige 'Marmitkensschool' in de Zuster Bernardastraat betekende een nieuwe start voor de bibliotheek. In 1978 vond de Stedelijke Openbare Bibliotheek een tijd lang een onderkomen in het Oud-Jezuïetencollege. Tijdelijk, want de plannen voor de restauratie van het kasteel Vanvolsem in het Elisabethpark wachtten al van 1976 op uitvoering. In mei 1982 kon de hoofdbibliotheek eindelijk verhuizen. De laatste twee vrije bibliotheken werden overgenomen, met name de Vrije Openbare Bibliotheek van Buizingen en de Parochiale Openbare Bibliotheek het 'Schild' van Halle-centrum. In november 1978 werd de Vrije Openbare Bibliotheek van Essenbeek, een filiaal van de stadsbibliotheek, door het ministerie erkend en van 1 januari 1979 werd de overname van de Parochiale Bibliotheek van Lembeek een feit. In 1986 werd de hoofdbibliotheek door het ministerie erkend als een voltijds werkende openbare bibliotheek. In september 1993 werd met de automatisering aangevangen. In maart 1997 werd een cd-rom-netwerk geïstalleerd en de leeszaal uitgerust met een internet-terminal.
Het prachtige neoclassicistisch gebouw werd opgericht in 1842 door de kinderen Vanvolsem. Zij stamden uit een van de belangrijkste Halse families i.v.m. de agronijverheid in de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Omstreeks 1920 werd hun domein, na openbare verkoop, eigendom van de stad, die respectievelijk de muziekschool en daarna het vredegerecht in het kasteel onderbracht Oorspronkelijk was de gevel bepleisterd, hetgeen in de neoclassicistische architectuur altijd het geval was. Bepleisterde gevels integreren zich vaak veel beter in een aangepast stadsbeeld. De ontpleistering gebeurde derhalve ten onrechte. In de tachtiger jaren liet het stadsbestuur het gebouw herstellen en opfrissen. Het park met het gerestaureerde gebouw was vroeger afgesloten met een smeedijzeren hekken.
Twee portierhuizen, gebouwd in 1846, één tegen de Leide en het andere aan de Arkenvest, waren bestemd voor het dienstpersoneel. Later werden beide woningen gesloopt en het kunstsmeedwerk verdween spoorloos. De Vanvolsems' ontwierpen ook de lusttuin, met een ronde vijver en een fontein vóór de ingang van het gebouw. Vanuit het kasteelpark liep een brugje over de Leide naar de suikerfabriek, op de plaats waar nu het grootwarenhuis Delhaize is gesitueerd.
In de tweede helft van de 20ste eeuw bouwde de stad in de lusttuin langs de kant van de Leide een driehoekig prieeltje waarin de op rust gestelde Hallenaren hun vrije tijd kunnen verdrijven.
Vooraan links aan de vijver prijkt, op een hoge sokkel, een bronzen afgietsel van een borstbeeld van Jan Boon gemaakt door kunstenaar Luc Van Ruyssevelt. Het beeld zelf werd ontworpen door Marguerite Acarin toen ze samen nog actief waren bij het Vlaamse Volkstoneel. Het beeld werd eerder toevallig ontdekt op de zolder van het Oud-Jezuïetencollege. Zijn zoon Herman, nationaal aalmoezenier van de burgerluchtvaart, was aanwezig bij de inhuldiging van het beeld. Hij overleed schielijk in zijn kapel op de luchthaven van Zaventem in mei 2005. Als hoofdredacteur van de Standaard (1929) werd Jan Boon in 1936 gepromoveerd tot directeur-generaal en grote bezieler van de Openbare Omroep N.I.R., de voorloper van de B.R.T., die ondertussen geëvolueerd is tot de Vlaamse Radio en Televisie (V.R.T.). Zijn grootste verdienste was de invoering van de autonome televisie in Vlaanderen in 1953. Hij overleed onverwachts te Ukkel op oudejaar 1960. Een gedenkplaat in de Sint-Katharinavest 63 herinnert aldaar aan de geboorte in 1898 van de vader van de Vlaamse televisie. Na Kardinaal Cardijn werd hij tot tweede ereburger van de stad Halle uitgeroepen.
Aan de rechterhoek in de voortuin domineert een eenzame, majestatische sequoia (mammoetboom), die reeds meer dan 160 jaar oud is, het bovenzicht van de 'Statieberg' vanuit de 'Bosstraat' bekeken.
Aan de overkant van het Elisabethpark bevindt zich het stadspark, het Albertpark. Beide parken situeren zich ter plekke waar, in de middeleeuwen, de stadsgrachten de waterverdedigingslinie van de stad Halle vormden. De grachten tussen de 'Bergenpoort' en het 'Vissegat' werden verpacht. De pachter was er toe gehouden werklieden ter beschikking te stellen om de 'Grote Vijver' te reinigen. In 1850 was het stadspark nog onbestaande. Nadat de grachten geen nut meer hadden voor de verdediging van de stad en toegelegd werden, behoorde de grond (85a 7Oca) gelegen tussen de 'Statiestraat, de Parklaan, de Leide en 't Vondel toe aan de familie Hannecart die op 11 oktober 1880 het terrein verkocht aan de Vanvolsems'. Deze stond het teenbos - hakhout, dunne taaie twijgen gesneden van wilgen laag bij de grond afgehakt, bestemd voor (manden)vlechtwerk - af aan de stad. Het was een ruil voor een grond, belast met erfpacht, 30a 2ca groot, omklemd door de Arkenvest, de 'Statiestraat' en hun eigendommen gelegen langs de Bergensesteenweg en de Suikerkaai, het huidige Elisabethpark. De stad mocht er geen gebouw(en) oprichten, tenzij een paviljoen, een kiosk,... ten behoeve van het publiek dat aldaar zou komen wandelen, dit tot op een diepte van 55 m vanaf het midden van de 'Statieberg' Het park werd in 1896 aangelegd, het jaar daarop plechtig ingehuldigd en genoemd naar Albert I, de koning der Belgen.
Op dit ogenblik sieren vier monumenten het wandelpark.
1° Aan de linkerzijde van de hoofdingang staat een beeld dat door de Koninklijke Koloniale Kring van Halle werd opgericht voor koning Leopold II (°1835 - +1909), tevens soeverein vorst van Belgisch Kongo. Het monument werd ingehuldigd in 1953 in aanwezigheid van de minister van Koloniën en van de heer Jean Cuvelier (°1882 - +1962) sinds 1930, de eerste bisschop van de Kongolese provincie Matadi.
2° Aan de overkant prijkt de zuil gekend als 'de witte neger'. Ze werd ontworpen door architect Mario Knauer en gebeeldhouwd door Dolf Ledel. Onder het medaillon met beeltenis van baron Jacques de Dixmude staan drie namen van Hallenaren die op deze wijze werden gehuldigd als pioniers van het koloniale werk in Belgisch Kongo. Achteraf kregen zij een straatnaam toegewezen.
3° Een imponerend gedenkteken met de namen van de Hallenaren die hun leven hebben gegeven voor de onafhankelijkheid van België in 1830 en ook tijdens de twee wereldoorlogen, siert het midden van het park. Het is een werk van architect Pauwels en beeldhouwer Rau. Drie urnen met stoffelijke resten van Hallenaren die tijdens de tweede wereldoorlog in Duitse concentratiekampen zijn omgekomen, werden sinds 1970 vóór het monument geplaatst. Hun namen ontbreken op het monument maar werden wel toegekend aan Halse straten, te weten: Eduard Bralion, René Deboeck, Jean Laroy, Louis Theunckens, Louis Vanbeveren en Paul Van Ruychevel.
4° Rechtover de Handbooghof bevindt zich sinds 2001 een bronzen eigentijdse momentopname van de 'Jeugd', een werk van Luc Van Ruyssevelt uit Oudenaken, dat een jonge en een meisje, die in skate-uitrusting op een skateramp zitten, uitbeeldt. Het werd ingepland op de plaats waar, in 1974, het standbeeld 'Jeugd' van dezelfde kunstenaar werd vernield. Het oude beeldje stelde een jonge en een meisje voor, met hun boekentasje op de weg naar school.
In de eerste helft van de 20ste eeuw sierden jarenlang twee kanonnen het grasperk voorbij het martelarenmonument. Naar aanleiding van bijzondere gelegenheden werden beide parken na de tweede oorlog omgetoverd tot muzikale tempels waar ofwel gedanst kon worden (Elisabethpark), ofwel naar prachtige kioskmuziek (Albertpark) kon geluisterd worden. Het stadspark blijft de Halse schooljeugd bekoren. Hier wordt na schooltijd nagekaart met vrienden en vriendinnen. In wezen heeft het wandelpark de jongste decennia niets van zijn charme voor jonge verliefde koppels verloren. De capaciteit van de zitplaatsen werd trouwens recent nog aanzienlijk uitgebreid met boogvormige stenen banken aan de voorkant van het park.
Aan de rechterzijde van het Albertpark, aangedrukt tegen de Leide, bevindt zich nog altijd het enige bakstenen urinoir dat de stad rijk is. Misschien wel een noodzakelijkheid, maar geen stichtend voorbeeld qua netheid en geurhinder.
Het voorlaatste winkelpand, eertijds de "Pâtisserie Caramin", met op het uitstalraam "Spécialité de Mastelles", was een echte goudmijn en alom gekend voor de rijstaarten en de roomijsjes.
Aan de hoek, waar sinds decennia een decoratiewinkel door de familie Deceulener wordt uitgebaat, was voorheen de herberg met orgel "A la Réunion des Pêcheurs" gesitueerd, maar had oorspronkelijk als opschrift "A la Cour de Bruxelles". De 'Statiestraat' loopt over de kanaalbrug naar de Sint-Rochusparochie toe. Van hieruit kan eerste blik worden geworpen op de 'Villa Servais', het enige gebouw in Italiaanse stijl dat Halle rijk is.
DE KANAALBRUG _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _
De verbinding tussen het steenkoolrijke Henegouwen en de provincie Brabant door middel van een kanaal was een eeuwenoude droom. Het project ging meermalen van start: in 1656, in 1698, in 1802 en uiteindelijk definitief in 1826 onder Willem I, koning van de Verenigde Nederlanden. Het ABC kanaal (Antwerpen, Brussel, Charleroi) werd in oktober 1832 vrijgegeven voor de scheepvaaart. De brug over het kanaal werd mooi in het verlengde van de 'Statiestraat' aangelegd. Heel waarschijnlijk werd gelijktijdig met de bouw van een nieuw station in 1884 en de aanleg van een tweede spoorlijn, ook de kanaalbrug herschikt. Uit foto's van rond 1900 blijkt dat de brug schuin liep in de richting van de Sint-Rochusstraat. Het kanaal voor boten van 70 tot 100 ton voldeed weldra niet meer aan de behoeften van die tijd, en, iets voor de eerste wereldoorlog, werd al begonnen met het verbreden ervan. De werken werden onderbroken door de oorlog 1914-1918 en konden slechts beëindigd worden in 1932. Sindsdien kregen boten tot 600 en zelfs tot 1000 ton doorgang. Er moest dientengevolge een aangepaste brug worden gebouwd. Zij lag er amper 8 jaar toen in 1940 de tweede wereldoorlog uitbrak. De Engelsen dachten de vijand tegen te houden door de brug op te blazen op 17 mei, iets na 17 uur. Uw dienaar was, samen met zijn moeder, een van de laatste die er over mochten. Te voet vluchtten zij richting Breedhout. Ter hoogte van de Lampstraat hoorden zij reeds de daverende knal die de brug in het kanaal deed storten. Enkele uren tevoren waren de voetgangersbrug aan 't Vondel (Waggelbrug), de Sasbrug, het verder gelegen brugje naar Buizingen en de ijzeren spoorwegbruggen richting Lembeek al opgeblazen. De Engelsen speelden op zeker en plaatsten een overdreven zware lading springstof onder de kanaalbrug. Ze lieten ze springen toen de Duitsers reeds in de Albertstraat op Sint-Rochus vertoefden. Alles rond het kanaal lag half plat. Ze was opgeblazen langs de stadskant aan het jaagpad, zodat dit deel in het water lag samen met de middenstukken. Het vaste stuk langs de spoorzijde was maar licht beschadigd. De kanaalbrug was van een type dat uit drie delen bestond: een vast stuk aan de linker- en rechterzijde en de middelste verbindingselementen, die tussen die twee vaste stukken geklemd zaten en op hun plaats bleven door hun gewicht. De dag na de ontploffing hadden de Duitsers reeds een verbinding met balken en "poutrellen" ter vervanging van de Sasbrug tot stand gebracht. Enkele maanden later waren ze ook klaar met een noodbrug naast de ingestorte kanaalbrug. De Duitsers lieten het kanaal leeglopen om alle beton en puin van al de opgeblazen bruggen uit het kanaal te verwijderen. Van die gelegenheid werd ook gebruik gemaakt om in het midden op de bodem een betonnen basis te gieten met houten palen als steun voor de ijzeren 'poutrellen' van de voorlopige tweedelige brug. Ze werd omzeggens volledig met houten balken en boomstammen opgetrokken. Na tien jaar dienst en veelvuldige herstellingen werd beslist om terug een betonnen brug te bouwen. In 1952-1953 namen de heropbouwwerken een aanvang. De brug zou 60 cm meer hoogtedoorgang voor de schepen krijgen, zodat ook schepen van meer dan 1000 ton onder de brug zouden doorkunnen. Dit had uiteraard voor gevolg dat de 'Statieberg' 60 cm steiler werd, evenals de kant van de Willamekaai.. Zes holtes werden in het beton van de brugstoel voorzien om in oorlogstijd op te vullen met dynamiet, zodat de brug kon opgeblazen worden. Het overige deel langs de spoorwegzijde was recuperatie van de oude brug en stond bijgevolg 60 cm lager dan de stadszijde. Daarom werd de brugstoel op ongeveer één meter boven het wateroppervlak uitgeboord met de drilboor. Ondertussen werd ook het geheel ondersteund. Twintig grote hydraulische vijzels met elk een handpomp werden er onder geplaatst. Op elke vijzel stond een manometer zodat kon afgelezen worden of kracht en druk gelijk verdeeld waren. Het pompen gebeurde eerst naast de kaaimuur, vervolgens naar het midden toe en dit gedurende een volle week, totdat het blok beton 60 cm hoger reikte en op gelijke hoogte lag met de stadskant. Daarna werden de ontbrekende elementen tussen de twee brugdelen, gemaakt uit spanbeton, ter plekke vervaardigd en hol gegoten. Toen de acht elementen na verschillende maanden klaar waren, werden ze met twee grote kranen tussen de twee vaste bestanddelen van de brug geplaatst. In 1953 was de brug volledig afgewerkt. Ze werd getest met tien exact gewogen vrachtwagens met elk tien ton zand erop. Zo werd gemeten hoeveel de brug doorboog en het resultaat vergeleken met de berekeningen van de ingenieurs. Daarna volgde de afbraak van de houten brug. De delen boven water demonteren was kinderspel, maar onder water moest de brugstoel, die in het midden van het kanaal door de Duitsers was gegoten, alsook de resten van de houten steunpalen, doorboord worden om er dynamietladingen in te plaatsen en alles op te blazen.. Dit moest gebeuren met een duikerspak, verzwaard met lood om de duiker onder water te houden. Hij was met darmen verbonden aan een luchtpomp bediend door twee mannen. Zij moesten op het juiste rytme draaien om de man onder water de gepaste hoeveelheid lucht te bezorgen. De pomp stond op een boot om zo kort mogelijk bij de duiker te zijn. Het lukte uiteindelijk en vele kleine brokken beton werden boven gehaald met een kraan.
De beschadigde gebouwen werden terug opgebouwd met uitzondering van het hotel "A la Vue de la Station" tussen het kanaal en de spoorweg en de ijzerwinkel van Holemans op de hoek van de Suikerkaai en de Basiliekstraat, waar nu de parking van het "Hôtel des Eleveurs" is gesitueerd.
4. WILLAMEKAAI - - - - - - - - - - - -
Charles, Paul Willame (° 13-03-1880) werd in 1924 aangesteld als hoofdingenieur - directeur bij de speciale dienst der Kolenafvoerkanalen (Ministerie van Openbare Werken). In 1940 werd hij belast met de studiedienst voor de verbetering van het ABC kanaal tussen Klabbeek en Charleroi. Vijf jaar later kreeg hij de leiding van de dienst toegewezen. De straat die naast het kanaal de Basiliekstraat verbindt met de sasbrug draagt zijn naam. De link is snel gelegd aangezien in een recent verleden deze weg nog de 'Kolenkaai' werd genoemd.
Rond 1913 was even voorbij het jaagpad dat onder de kanaalbrug doorloopt, de belangrijke kolenhandel Marevoet - Demol gevestigd. Het herenhuis rechts van de inrijpoort, maakt er deel van uit. Boten van 60 à 70 ton voerden steenkolen uit het bekken van Charleroi aan. Deze werden gelost aan de 'Kolenkaai', herdoopt tot Willamekaai, na de verbreding van het kanaal. Gedurende een twintigtal jaren gebeurde het transport ook nog per spoor. De kolenhandel werd later ingenomen door de firma Denayer gespecialiseerd in bouwmaterialen. Deze uitbating werd echter overgeheveld naar het einde van de Suikerkaai, voorbij de zwaaikom.
Rond 1900 werden er te Halle grote herenhuizen in neo-Vlaamse renaissancestijl opgetrokken. Getuigen hiervan de nummers 10, 19 en 22.
Onder nr. 19 was oorspronkelijk een kankerinstituut gevestigd. Een reclamefolder omschreef de activiteiten als volgt: uitwendige kankers en alle aandoeningen die de huid aantasten, verminken, afgrijselijk misvormen en doden worden snel geheeld door de bloedstollende zalf van het instituut! Op dit ogenblik is het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (De Ring) van de Vlaamse Gemeenschap er in ondergebracht. Het herenhuis nr. 22 is het meest indrukwekkende voorbeeld. Recent werd het opgekalfaterd door de bouwfirma MOWI uit Halle.
Juist voor de eerste wereldoorlog werden veel gebouwen opgetrokken in eclectische stijl waaronder de nummers 13 ("Les Glycines" Blauwe regen), 14 ("Les Roses" De Rozen), 15 ("Les Hirondelles" De Zwaluwen) en 16 ("Les Flots" De Zee). Op sommigen werden art nouveau decoraties aangebracht onder de vorm van faiencetegels of (s)graffito, ingekraste muurinscripties. Ze worden bekomen door figuren te maken op een zwarte muur, deze met witte kalk te besmeren en daarin dan lijnen te krassen, zodat de zwarte achtergrond zichtbaar wordt.
De herenwoningen gelegen tegenover het moderne station van Halle vormen uiteraard een fel constrast met de even verder gelegen werkmanshuisjes. Het laatste blokgebouw, nr. 31, in neoclassicistische stijl opgetrokken, dat jarenlang als ontvangkantoor van de belastingen dienst deed, werd omgebouwd in appartementen met parkingmogelijkheden vooraan. Het gebouw leunt aan tegen de Zenne en de Dijkstraat.
4.1 DIJKSTRAAT - - - - - - - - - - Dit korte straatje herinnert aan de dam die rond 1576 werd opgeworpen in de toenmalige Leide ter hoogte van het O.L.V.-College. Hierdoor ontstond een kleine kunstmatige waterval. De dijk moest beletten dat, bij lage waterstand, te veel water via de Leide zou afvloeien en de molen op de Zenne (Molenborre) zonder drijfkracht zou vallen. Toen in 1956 besloten werd het Zennewater uit het stadscentrum langs de Leide af te leiden, was de verwijdering van de dam van essentieel belang. Dat betekende meteen de doodsteek voor de molen die uiteraard, bij gebrek aan water, niet meer bedrijfszeker was. De demping van de oorspronkelijke Zennearm liet echter toe de benaming van de Leide om te vormen in deze van de Zenne, zodat de rivier terug onder deze benaming door Halle kan stromen.
Een gewelfde voetgangersbrug zorgde tot in 1972 voor aansluiting tussen de kanaaldijk en 't Vondel. Toen werd ze vervangen door de huidige stenen brug. Door de jongere generatie werd de eerste brug ten onrechte de 'Waggelbrug' genaamd. Ze was bedekt met ijzeren dekplaten die aardig lawaai maakten door erop te springen.
In de Dijkstraat bevindt zich nog een zeldzaam putdeksel met de tekst "Fonderies Modernes Hal". Het werd geleverd door de ijzergieterij toentertijd gelegen aan de Arkenbrug.
De echte 'WAGGELBRUG', die trouwens werkelijk slingerde, bevond zich in het verlengde van de Dijkstraat over het kanaal, maar werd in mei 1940 door de Engelsen vernield om de Duitse opmars te stuiten. Het brugdek was aan metalen stangen bevestigd en moest uiteraard voldoende hoog boven het water hangen om de boten ruime doorgang te verschaffen. Hellende vlakken op de 'Kolenkaai' en in de Dijkstraat gaven rechtstreeks toegang tot het loopvlak van de brug, terwijl een jaagpad naast het water toeliet de boten zonder onderbreking verder te sjouwen. Bij het verbreden van het kanaal verdween het jaagpad en werden de hellingen weggewerkt. Dit is nog zichtbaar in de Dijkstraat. Langs beide zijden van het kanaal werden trappen aangelegd om het brugniveau te bereiken. De overeind gebleven toegangstrappen werden nog enige tijd na de oorlog in stand gehouden tot groot jolijt van de jeugd.
Zowel de marktganger als de schoolkinderen die uit de richting Beersel, Buizingen en Sint-Rochus kwamen, maakten gretig gebruik van de 'Waggelbrug', de korste weg naar het stadscentrum.
Op het eerste Halse stadsplan (1554) is ter hoogte van 't Vondel een kleine stadstoegang getekend, die ook 'Losschaert' werd genaamd. Hier werd bewust geen grote poort gebouwd.
Aanleunend tegen de rechterkant van de Dijkstraat verloedert zienderogen de verlaten zeepziederij 'Klaar' met de woning eraan verbonden. Voorheen bevond zich hier het bedrijf "Klimis Frères", een groothandel in sponsen en zeemleren.
Daarnaast bevindt zich nu ten behoeve van de marktganger een uitgestrekte parkeerruimte ter hoogte van de nieuwe spoorwegpasserelle. Hier stond in het begin van de 20ste eeuw nog een comfortabel groot herenhuis, dat blijkbaar onbezonnen veel te snel werd afgebroken. Eertijds liep hier de oude vaart in het verlengde van de "Pont Canal", een artificiële vaargeul over de Zenne, als dusdanig vermeld op het verbredingsplan van het ABC-kanaal. Ze bestond uit een soort grote goot van 3 m breed en 27 m lang. Aan beide zijden bevond zich een jaagpad van 2 m breed.
Even verder, langs de rechterzijde van het kanaal, waar eertijds de Nederhemwijk was gesitueerd, domineert nu de nieuwe molen van Dedobbeleer het landschap.
Ter hoogte van de eerste sluisdeur schittert nog steeds het mooie sassenierhuis (ill. 28.4.15) met onmiddellijk rechts ervan de
4.2 SLINGERWEG / LEIDE _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Zoals de naam het laat vermoeden verbindt deze bochtige baan, sinds de jaren zeventig, de Willamekaai met het rond punt aan het einde van het Possozplein.
Twintig jaar vroeger daalde hier nog achter het sassenierhuis, een smalle grindweg af naar de veel dieper gelegen en verwilderde "brèche" om uit te monden langsheen de muur die het domein van de Zusters van Augustinus afsloot (ill. 28.4.16.1). Op het diepste punt kruiste een beekje de weg om het overtollige water van het moerassige gebied af te leiden naar de Zennearm.
De rotssteen op het rondpunt (ill. 28.4.16.2) werd in 1961 opgericht als symbool van het verzet van de Halse weggevoerden en werkweigeraars tijdens de tweede wereldoorlog. Op de stenen vaas vóór het monument staat "Bittermark 1945". Achter het rotsblok werd ter gelegenheid van 40 jaar koningsschap een koningslinde gepland ter ere van zijne majesteit koning Boudewijn, toen 60 jaar jong.
Van hieruit vertrekt een verbindingsweg naar de Dijkstraat en 't Vondel met de toepasselijke naam Leide. Het Zennewater (ill. 28.4.16.3) vloeit evenwijdig met de straat, om, aan het sassenierhuis, onder het kanaal te verdwijnen.
Aan de linkerkant van de Slingerweg ligt een uitgestrekte parkingruimte vooral gebruikt door de marktgangers en de foorkramers. Het eenzame restaurant Zenn-Grill (ill. 28.4.16.4), een aangepaste versie van het vroegere ijsfabriekje, sluit de parking af. Het was de ambachtelijke vestiging van de maatschappij "Ons IJs / Notre Glace" van de banketbakkerij M. Renaux, gesitueerd op de hoek van de Grote Markt en de Zwaanstraat. In keramiektegeltjes is de naam Leide in de gevel van het restaurant aangebracht. Het fabriekje werd opgericht ter plekke van het 'bolwerk', ongetwijfeld de benaming van het gebied gelegen nabij de vroegere stadsomwalling. Dit 'bolwerk' was toentertijd eigendom van burgemeester Hannecart, die deze grond aan de stad schonk om
HOOFDSTUK - AANTAL BLADZIJDEN - PERIODE VAN BEHANDELING °°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°°° DEEL I - ALGEMEEN ------------------------ 0. Voorgeschiedenis (4) sept. 1997 1. Historiek (4) tot juni 1998 2. Evolutie (3) 3. Heraldiek (2) 4. Basiliek (exterieur) zie ook 22 (9) 5. Patroonheiligen (6)
6. Verdediging (16) sept. 1998 7. Overrompelingen (30) tot juni 1999 8. Calamiteiten (7) 9. Transportinfrastructuur (16)
DEEL II - OP WANDEL IN HALLE --------------------------------------- 20. Grote Markt (2) sept. 1999 21. Servais (2) tot juni 2000 22. Basiliek (interieur) zie ook 4 (24) 23. Historisch stadhuis (4)
24. De oude stadskern (18) sept. 2000 tot juni 2001
25. De eerste omwalling (32) sept. 2001 tot juni 2002
26. De tweede omwalling (28) sept. 2002 tot juni 2003
27. De noordwestelijke omsluiting (34) sept.2003 tot juni 2004
28. De zuidoostelijke omsluiting (20) sept. 2004 tot juni 2005
DEEL III - DE UITVALSWEGEN ------------------------------------ 30. Naar Lennik (42) sept. 2005 31. Naar Alsput tot juni 2006
Wie kan mij inlichtingen bezorgen over de volgende onderwerpen:
1. Willamekaai ------------ Tussen de zeepziederij Klaar en de sassenierswoning aan de Slingerweg stond voorheen een groot herenhuis, ongeveer ter hoogte van de huidige spoorwegpasserel. Zonder moeite te herkennen op oude postkaarten. Alle informatie omtrent de woning en de bewoners is van harte welkom.
2. Basiliekstraat (Korte Steenweg) -------------------------------- Vóór en/of tijdens W.O. II hielden de kunstschilders Hulin en Mona Martin aan het historisch stadhuis een winkel, waar nu juwelier Van Bellingen vertoeft. Wat is van hen geworden? Openden zij een gallerij in het Brusselse?
3. Jean Jacqminstraat ------------------- Vóór het aanleggen van de verkaveling tussen de Hendrik Consciencestraat en de Deken Michielsstraat verdwenen, mogelijk op onwettige wijze, de 14 grote kapellen en de wit marmeren middenkapel van het oude Maria's Hof. Een onderdeel is nog terug te vinden in een weide boven op de Kesterheide (IJzeren man)!!! Kan iemand mij hierover iets meer vertellen.
4. Lariellestraat ------------- Op de hoek gevormd met de oude Stroppenweg staat nog altijd een verwaarloosde bidkapel. Kan iemand mij hierover informatie bezorgen?
5. August Demaeghtlaan ---------------------- Waar bevond zich exact de vroegere cichoreifabriek 'Regina' op het domein van de firma Bricout?
6. Hoek Lampstraat en Lenniksesteenweg ---------------------------------------- Vóór de tweede wereldoorlog stond hier het 'stenen kruis'. Vermoedelijk een sokkel in arduin met een ijzeren kruis er boven op. Kent iemand de oorsprong van dit kruis? Bestaat er een foto van? Elke informatie is welgekomen.
Mijn naam is Roger PLETINCKX, Lindenlaan 17, 1500 - Halle. Ik ben gepensioneerd sinds 1 juli 1992 in hoedanigheid van provincieambtenaar en sinds september 1997 heb ik mij, vnl. tijdens de wintermaanden, ingespannen om de geschiedenis van Halle beter te leren kennen door een overzicht neer te pennen, dat uiteraard resulteert in een monnikenwerk zonder einde.
Op een pragmatische en overzichtelijke beschrijvende wijze alles samen te bundelen wat tot op heden verspreid werd gepubliceerd over de stad Halle, met als uitgangspunt het structurele en het architectonische, aangevuld met tal van oude en nieuwe foto's.
Geïnteresseerd in de publicaties van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Halle en meer bepaald in de historische evolutie van de stad, vond ik mij aangesproken om mij dieper in deze materie in te wijden en alzo een globaal concept over het mariale bedevaartsoord te creëren. Een werk uiteraard van lange adem, dat over meerdere jaren wordt gespreid en in feite, met sporadische aanvullingen, nooit een einde neemt.
Onderhavig cultuurhistorisch overzicht, samen met de bijhorende foto's, is uitgegroeid tot een zuiver persoonlijke vervolmaking, zonder enige commerciële bedoeling, een administratieve hobby als het ware!
Hoewel gestoeld op de technische en wetenschappelijke literatuur streeft deze bijdrage geen professionele diepgang na, wel een vlot leesbare en planmatige lectuur, zonder noten of verwijzingen.
Per rubriek is een zekere globalisatie gerespecteerd, beperkt tot wat mijn inziens interessant, wetenswaardig, nuttig of noodzakelijk kan zijn voor de lezer. Persoonsnamen en data worden stelselmatig genegeerd, tenzij de klaarheid van de tekst er baat bij vindt.
Het merendeel van het bronmateriaal komt uit: Hallensia (K.G.O.K), Stedebouwkundige en Architectonische Analyses (Sint-Lukasarchief), Halse geschiedschrijving (J. Possoz, M.-J. Van den Weghe, R. Desmet, J. Vanvolsem...), diverse boeken, tijdschriften, dagbladen en publicaties in 't algemeen.
Het ligt in de bedoeling de behandelde thema's in een later stadium bij te werken, door ze aan te vullen, bij te schaven of, indien nodig, aan te passen aan geëvolueerde standpunten.
Het tweede gedeelte 'Op wandel in Halle' is alleszins een niet te versmaden informatiebron voor een ieder die geïnteresseerd de Mariastad bezoekt.