don't judge me by my outside, try to understand my inside....
29-10-2007
Onze oma.
Onze oma was een schat.
Die kookte, naaide, dagelijks bad.
Nimmer was haar iets te veel.
Ieder kreeg op tijd zijn deel.
En opa kreeg voor ieder klusje
Altijd weer een dankbaar kusje
's Avonds rustig bij de haard,
's zondags lekker appeltaart.
Helaas ,'t is over met de pret:
Oma is aan 't INTERNET.
Nog steeds is opa in de weer,
Maar hij krijgt geen klusje meer;
Zit vaak zielig bij de buis.
Oma liefkoost nu een muis.
Nooit meer is er appeltaart
't is Hotmail Dot Com Apestaart.
Zelden is er warm te eten,
Haar kookkunst is ze mooi vergeten.
Internetten uur na uur,
Eten trekken uit de muur.
Een bal gehakt en een kroket,
Want oma is aan het't INTERNET.
Laatst verloor zij duizend euro,
Poker spelend met Dzjapaen.
En een man uit San Francisco
Wil nu met haar naar de disco.
Ze deed zich voor als een jonge meid
En nu raakt ze hem niet meer kwijt.
Opa gaat alleen naar bed,
Want oma is aan 't INTERNET!!!!
Wat ik jullie even wou vertellen over de herfst is dat het voor mij het rustigste, mooiste seizoen is wat Moeder Aarde elk jaar weer voor ons in petto heeft, BEZINNING, heet zoiets...
En mocht het mijn laatste zijn, dan keer ik toch weer lekker terug in Haar Schoot.
O krinkelende winkelende waterding,
met t zwarte kabotseken aan,
wat zien ik toch geren uw kopke flink
al schrijven op t waterke gaan !
Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel,
al zie k u noch arrem noch been;
gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel,
al zie k u geen ooge, geen een.
Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn?
Verklaar het en zeg het mij, toe!
Wat zijt gij toch, blinkende knopje fijn,
dat nimmer van schrijven zijt moe.
Gij loopt over t spegelend water klaar,
en t water niet méér en verroert
dan of het een gladde windtje waar
dat stille over t waterke voert.
o Schrijverkes, schrijverkes, zeg mij dan-
met twintig zijt gij en meer,
en is er geen een die t mij zeggen kan:-
Wat schrijft en wat schrijft gij zoo zeer?
Gij schrijft, en t en staat in het water niet,
gij schrijft, en t is uit en t is weg;
geen Christen en weet er wat dat bediedt:
och, schrijverke, zeg het mij, zeg !
Zijn t visselkes daar ge van schrijven moet ?
zijn het kruidekes daar ge van schrijft ?
Zijn t keikes of blaadjes of blomkes zoet,
of t water, waarop dat ge drijft ?
zijn t vogelkes, kwietelende klachtgepiep,
of is et het blauwe gewelf,
dat onder en boven u blinkt, zoo diep,
of is het u, schrijverken, zelf ?
En t krinkelende winkelende waterding,
met t zwarte kapoteken aan,
het stelde en het rechtte zijne oorkens flink,
en t bleef daar een stondeken staan:
Wij schrijven zoo sprak het, al krinklend af
het gene onze Meester, weleer,
ons makend en lerend, te schrijven gaf
één lesse, niet min nochte meer;
wij schrijven, en kunt gij die lesse toch
niet lezen, en zijt gij zoo bot ?
Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog,
den heiligen Name van God