Lammoer vache
In mijne jongen tijd, toen was ik motard, ge weet wel, zo een gast die met chappement libre door de straat scheurt. Plezier dat wij hadden, plezier! Ge kunt het niet geloven. Spijtig dat het zo kort geduurd heeft. Dat kwam door die ruzie met Pol. Ik zal het vertellen als ge even op uw gat gaat zitten. Ja daar, in die zetel is goed. Maar doet attentie, want daar zit een dwarse veer in het midden die in uw hol schiet als ge te bruut gaat zitten.
Zo, waar was ik gebleven? Ah ja, die ruzie. Dat kwam zo. Pol, indertijd mijnen beste vriend, stond wreed zot van een mokkel met een heftige boezem. Fientje heette ze, de dochter van dikke Peer, die voor de oorlog nog café hield op de Paardenmarkt. Zij hielp mee de tafels verschonen, vozen met de venten in het café, enfin, ze was altijd bezig. En ze trok volk, dat begrijpt ge wel zeker! Van heinde en ver kwamen de venten naar Fien afgezakt. Ja, dat waren soms drama's jong, want Fien hield ze allemaal voor de zot. Dat was haar plezier, begrijpt ge? En vader Peer die liet maar begaan, want zijn café draaide goed, somtijds drie vaten afzet per dag. Van Lier heb ik er ene weten komen, die later zijn eigen nog versmoord heeft door zijne kop in de oven te steken. Hij schreef gedichten voor haar, de zot, maar Fien lachte hem gewoon uit. En dan was er die gast uit Olen. Ze zeggen soms: in Olen, daar zitten de zotten, maar deze was zot in het kwadraat. Hij liet zijn vrouw zitten, huurde een kamer op de Paardenmarkt, gewoon om beter achter Fien te kunnen stouwen. Fien pakte al de cadeautjes aan die hij meebracht, daar zat zelfs een witgouden ring bij, ik zweer het, van zeker honderd karaat goud. Maar toen zijn geld op was mocht hij niet meer binnen. En Peer, ge moest hem gekend hebben, die had boven zijn toog een bord hangen. En op dat bord stond, in schoon, sierlijke rode letters: Wie hier krediet verwacht, die heeft verkeerd gedacht! Want Peer kon rijmen als de beste. Toen hij voelde dat hij ging sterven, toen is hij een hele avond in de weer geweest met zijn grafschrift, maar dat is een ander historie. Fientje, daar was iedereen zot van. Ik incluis. Fientje, dat was lammoer vache, gelijk de Fransmannen zeggen. Als ge die zaagt, dan kondt ge aan niks anders meer denken dan aan vogelen. Lomp als het achterend van een koe, maar ze had alles om een kerel zijn kop zot te maken. Ik zal hier maar geen details geven zeker, want anders word ik weer zo geil als een bok. Om u een gedacht te geven: kent ge die filmster, die Lolo dinges, die Italiaanse met haar lippen als velobanden? Awel, daar had ze iets van weg. Maar dan wat slonziger, begrijpt ge. Haar zat altijd in de war, van al dat gevrij zeker, en ze droeg op de duur ook geen onderbroek meer, kwestie om tijd te winnen. Ik weet dat goed, omdat ik gewoonlijk, als ze naar beneden kwam, onder aan de trap stond. Pol, mijnen beste vriend, werd daar op de duur chagrijnig van, want hij dacht dat Fien zijn lief was, de zot. Frans, zei hij dan, ge zijt mijn beste vriend, maar als ge potverdomme nog eens onder Fien haar rokken loert, dan is het af tussen ons. En hij meende het, want luister wat er op een dag gebeurde.
Het was op de dag dat Peer door een vieze kneep van Max Heindel zijn gordel verloor. Heb ik u al verteld dat Peer Antwerps kampioen catch was? Niet? Dan weet ge het nu. Peer kon met gemak een vat van honderd kilo van de grond tillen, met één hand. Die had macht, jong, dat kunt ge niet geloven. Maar Peer, dat was een brave vent. Ge moest al tegen zijn schenen beginnen sjotten en in zijn neus knijpen voor hij kwaad werd. Peer zijn neus, dat was zijn zwak. Kent ge dat verhaal van Sieranoo de beerjerak? Zo'n gaffel had Peer ook. En dat was zijn gevoelige plek. En die Max Heindel, de vuile mof, die wist het. Bij het uitkomen van de derde ronde kneep hij in het geniep in de neus van Peer, zonder dat de arbiter het zag. Peer liet zich als een schaap doen. Ineens lag hij in een driedubbel gedraaide beengreep met nog een klemschroef op zijne slikker op de grond. Die arbiter van mijn kloten hebben ze later te stekken gehad op de Ekerse kermis. Maar ja, Peer was zijn gordel kwijt. Maar nu ben ik mijn draad kwijt. Wat was ik aan het vertellen? Ah ja, over mijn ruzie met Pol. Wij wisten dat Peer die dag niet thuis zou zijn, voor dat kampioenschap tegen den Duits. Het café was toe, maar wij wisten niet beter dan belleketrek te gaan doen bij Fien. Alle blaffeturen waren toe en we dachten al dat ze niet thuis was. Maar toen Pol een steentje tegen het venster gooide, en nog een, en nog een, toen kwam ze toch. Awel, zei ze, wat hebt ge hier verloren? Mijn hart en gij hebt het gestolen, riep de Pol. Ik schoot in ne lach, maar Pol was niet te stuiten. Enfin, Fientje liet ons binnen. Ik ging wat met de sjotterkes spelen, maar daar was geen plezier in zo moederziel alleen in 't café. Pol, komt ge niet meespelen? riep ik naar boven. Nee, zei Pol, ik moet hier nog wat onderzoek doen. Maar nog geen vijf minuten later stond hij al mee te spelen.
Pol en sjotterkes, dat was een schoon combinatie. Hij ging daar in op, dat kunt ge niet geloven! We zaten daar te draaien en te wringen aan die hendels dat het een kunst was. Pol was in form. Ik was vooral schuw van zijn afstandsschot vanuit zijn achterlinie. Het jaar tevoren had hij kale Jef nog een oog uitgeschoten, zo rap kwam dat balleke. Maar Pol verraadde zijn eigen door zijn lichaamstaal. Proet zei zijn gat, en ik wist wat er op komst was. Van de spanning laat hij er altijd eentje vliegen, vlak voor hij aftrekt. Ik geef een machtige draai aan mijn middenvelders en Pol zijn sjot caramboleert terug, recht in zijn kroonjuwelen! Ja, ge kunt daar wel mee lachen, maar als ge het zelf meemaakt dan is dat een drama. Pol schiet rood uit in zijn gezicht, en valt als een blok achterover tegen de grond. Ik roep; Fien, kom zien, de Pol is geraakt! Ze crosst de trappen af, met haar kleed omhooggetrokken. Gotver, gotver, wat is hier gebeurd? roept ze. Hoe dikwijls heb ik al gezegd dat ge voorzichtig moet zijn met die sjotterkes! Pol, hebt ge u zeer gedaan? Piep, zegt Pol. Pol, zegt dan toch eens wat. Piep, zegt Pol, met een stemmetje van een communicant. 't Was een carambole in zijn sjokkedeize zeg ik. Fien geeft me goed naar mijn vijs. Ha ja, ik pakte haar amusement af begrijpt ge. Enfin, ik bel den 100 op en tap mezelf nog een pilske om van de emoties te bekomen.
Wat later, als ze Pol met de ambulance zijn komen opscheppen, zit ik met Fientje op haar bed. Ze is echt geraakt van heel die historie en ik neem me voor om haar wat te troosten. Hij had verdorie zijn werk nog niet afgemaakt, zegt ze. Ge hebt hem te vroeg terug naar beneden geroepen! Kowietus interruptus noemen ze dat, weet ge dat! Weet gij wel wat een effect dat op een vrouw heeft? Hebt ge al eens op de paardenmolen gezeten? Wel dan weet ge wat het is als ze vóór uwe neus met de flosh weg zijn! En dat allemaal voor die stomme sjotterkes! Ik trek haar tegen mijn gilet en ze begint te gloeien als een achterlicht. Courage, zeg ik, ik pak de zaak efkens over van Pol. Tja, lammoer vache, dat is iets strafs. Ineens tellen vrienden niet meer mee, ineens zijt ge op slag vergeten wat de paster in zijne preek zei: Gij zult de vrouw van uwen naasten niet uitkleden! of zoiets. 't Is een oerkracht, dat is het. Allez, nog een rondje. Op mijn kosten. En ik hoop dat ge uit mijn historie een les hebt geleerd: mensen zijn varkens. Veel chichi en tralala, maar als het erop aankomt dan zijn het gewoon varkens. Ik heb gezegd.
auteursrecht: Jules Grandgagnage
|